2-75/4 | 2-75/4 |
6 FEBRUARI 2001
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten, ingevoegd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt vervangen als volgt :
« Art. 83-3. Iedere erfgenaam, legataris of begiftigde kan, mits hij daartoe civielrechtelijk bevoegd is, verzoeken de uit hoofde van een nalatenschap invorderbare rechten geheel of ten dele te voldoen door de afgifte van kunstwerken waarvan de minister van Financiën, op eensluidend advies van de in artikel 83-4 bedoelde commissie, erkent dat zij tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoren of dat zij internationale faam genieten.
Om ter betaling te kunnen worden aangeboden, moeten de kunstwerken in hun geheel deel uitmaken van de nalatenschap of op de dag van het overlijden in hun geheel toebehoren aan de overledene en/of aan zijn overlevende echtgenoot of aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden.
Deze uitzonderlijke betalingswijze is afhankelijk van de aanvaarding van het aanbod door de minister van Financiën.
De ter betaling aangeboden kunstwerken worden, ongeacht of zij al dan niet deel uitmaken van de nalatenschap, geschat door de in artikel 83-4 bedoelde bijzondere commissie en worden geacht aangeboden te worden tegen de waarde die bij de voorafgaande schatting werd vastgesteld. Maakt het kunstwerk deel uit van de nalatenschap, dan wordt de waarde die is vastgesteld bij deze voorafgaande schatting daarenboven in aanmerking genomen voor de heffing van de successierechten. De kosten verbonden aan deze schatting worden voorgeschoten door de verzoekers. Ze worden door de Staat gedragen wanneer de minister van Financiën de inbetalinggeving geheel of ten dele aanvaardt.
De erfgenamen, legatarissen of begiftigden dienen de schattingsaanvraag in bij een ter post aangetekende brief bij de voorzitter van de in artikel 83-4 bedoelde bijzondere commissie. Deze aanvraag wordt terzelfder tijd bij aangetekende zending betekend aan de ontvanger van het bureau waar de aangifte moet worden ingediend.
De in de artikelen 40 en 41 bepaalde termijnen worden geschorst op de datum waarop de schattingsaanvraag wordt ingediend tot de minister een beslissing heeft genomen.
Het bewijs dat de ter betaling aangeboden goederen in hun geheel tot de nalatenschap behoren of in hun geheel toebehoren aan de overledene en/of zijn overlevende echtgenoot of aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden, kan worden geleverd door alle wettelijke middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens, maar met uitsluiting van de eed.
Aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving worden vastgelegd bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. »
Art. 3
In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 83-4 ingevoegd, luidende :
« Art. 83-4. De in artikel 83-3 bedoelde commissie heeft tot taak de minister van Financiën een bindend advies te geven over :
1º de vraag of de ter betaling aangeboden kunstwerken tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoren of internationaal befaamd zijn;
2º de ontvankelijkheid van het aanbod tot inbetalinggeving;
3º de geldwaarde van de aangeboden kunstwerken.
De bijzondere commissie is samengesteld uit :
1º drie ambtenaren van het ministerie van Financiën;
2º drie leden voorgedragen door de gemeenschapsregeringen;
3º drie leden voorgedragen door de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, gekozen uit de leden van de sectiecomités bedoeld in de artikelen 8 en 9 van het besluit van de regent van 15 mei 1949 houdende organiek reglement der Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, volgens de aard van het kunstwerk;
4º vier technische leden gekozen door de negen leden bedoeld in het 1º, het 2º en het 3º, wegens hun bijzondere kennis aangaande het te schatten kunstwerk.
De leden van de bijzondere commissie worden door de Koning benoemd.
De organisatie en de werkwijze van de bijzondere commissie worden door de Koning vastgesteld. »
Art. 4
In artikel 104, 5º, b), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden de woorden « waarvan de internationale faam door de minister van Financiën wordt erkend » vervangen door de woorden « waarvan de minister van Financiën, op eensluidend advies van de in artikel 83-4 van het Wetboek der successierechten bepaalde commissie, erkent dat zij behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land of dat zij internationale faam genieten. »
Art. 5
Artikel 109 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 oktober 1997, wordt vervangen als volgt :
« Art. 109. De Koning bepaalt het maximumbedrag van de aftrekbare giften. »
Art. 6
Artikel 111 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 111. De minister van Financiën bepaalt of de kunstwerken bedoeld in artikel 104, 5º, b), behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land en stelt hun geldwaarde vast voordat de belastingplichtige met de schenking instemt.
De commissie omschreven in artikel 83-4 van het Wetboek der successierechten adviseert de minister over de ontvankelijkheid van de schenking, over de geldwaarde van het aangeboden kunstwerk en over de vraag of het tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoort. »
Art. 7
In artikel 199 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999, worden de woorden « en van de in artikel 104, 5º, b), vermelde giften in de vorm van kunstwerken » geschrapt.
Art. 8
Artikel 200 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 200. De Koning bepaalt het maximumbedrag van de aftrekbare giften. »