2-90 | 2-90 |
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Sedert 1 januari 2000 is de wet van 20 juli 1990, gewijzigd door de wet van 17 juli 1997, ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in organen met adviserende bevoegdheid volledig van kracht.
Ruim een jaar geleden heeft de regering ingrijpende beslissingen genomen door 82 op 277 federale adviesorganen een uitstel van één jaar te geven om aan de tweederde-regel te voldoen. Die afwijkingen op artikel 2bis, §2 zijn op 31 december 2000 verstreken. De Ministerraad heeft op grond van artikel 3 enkele tientallen organen definitief uitgesloten van de toepassing van de wet.
Wat de toepassing van artikel 2bis, §2 betreft, antwoordde de minister op mijn vraag om uitleg van 2 maart 2000, dat de Ministerraad haar op 16 december 1999 gemachtigd heeft om binnen het jaar een hervormingsvoorstel te doen. Bij deze hervorming zouden de minister van Ambtenarenzaken en de vakbonden nauw worden betrokken. In haar antwoord op de interpellatie van kamerlid Greta D'Hondt van 5 april 2000 zei de minister eveneens dat de Ministerraad een lijst van organen per ministerie had opgesteld, die per trimester zou worden aangepast.
De regering zou hebben gekozen voor een beperkte toepassing van artikel 3. Zo kwamen de stagecommissies en de kamers van beroep bij de ministeries niet op de lijst van de uitsluitingen, maar de regering heeft op 16 december 1999 wel uitdrukkelijk gesteld dat die organen moesten worden hervormd. Hiervoor zou een werkgroep worden samengesteld en een concepttekst worden uitgewerkt.
Ondertussen zijn wij een jaar later.
In het licht hiervan had ik graag van de minister vernomen of er reeds positieve evoluties merkbaar zijn.
Kan een exacte lijst worden voorgelegd van het totaal aantal adviesorganen? Vorig jaar vermelde de lijst van het kabinet er 277. Klopt die lijst nog? Werden in het voorbije jaar nieuwe adviesorganen opgericht? Zo ja, welke en hoeveel? Zijn er adviesorganen verdwenen? Zo ja, welke? Werd de officiële lijst van de adviesorganen geactualiseerd?
Kan de minister een exacte lijst voorleggen van de adviesorganen waarvoor de afwijking op grond van artikel 2bis, §2 in 1999 werd aangevraagd? Hoeveel van deze adviesorganen voldoen ondertussen aan de wet van 20 juli 1990? Zullen afwijkingen die verstreken zijn op 31 december 2000 worden vernieuwd? Zo ja, voor welke adviesorganen en via welke procedure? Er bestond een meningsverschil over het feit of die afwijking kon worden toegestaan door een beslissing van de Ministerraad dan wel of er een wetswijziging voor nodig was. Mijns inziens was een wetswijzing inderdaad nodig om een afwijking van een jaar te kunnen toestaan op een wet die van kracht wordt. De minister beloofde dat een jaar later alles in orde zou zijn. Bijgevolg stelde de regering een pragmatische oplossing voor. Ik wil evenwel weten of wordt voldaan aan de wettelijke vereisten. Zoniet, hoe zal dit worden opgelost?
Wat is de balans van de trimestriële aanpassing van de respectievelijke lijsten van de adviesorganen per ministerie, waarnaar de minister verwees in haar antwoord op de interpellatie in de Kamer?
Kan de minister uitsluitsel geven over de toepassing van artikel 3 van de wet van 20 juli 1990? Kan zij een exacte lijst voorleggen van de adviesorganen die uitgesloten werden van het toepassingsgebied van de wet van 20 juli 1990, krachtens artikel 3 van deze wet? Zijn de stagecommissies en de kamers van beroep bij de ministeries reeds hervormd? Zo neen, wat is de stand van zaken van de werkgroep, verantwoordelijk voor deze hervorming? Hoe werd de werkgroep samengesteld? Kan de minister een overzicht geven van de werkzaamheden van deze werkgroep? Is er reeds een concepttekst uitgewerkt? Hoever staat het met de beloften die een jaar geleden werden gedaan?
Hoever staat het met het hervormingsvoorstel? Werd er uitvoering gegeven aan de besluiten van de Ministerraad van 16 december 1999 om de wet van 20 juli 1990 te wijzigen? Wij hebben alvast in het parlement geen regeringsontwerp gezien, maar misschien werd op administratief niveau een tekst voorbereid of ingediend bij de Raad van State. In hoeverre werden de minister van Ambtenarenzaken en de vakbonden bij het hervormingsvoorstel betrokken? Ik peil dus enkel naar de engagementen die de minister een jaar geleden is aangegaan na beslissingen die in de Ministerraad werden genomen. Het gaat om de naleving van een wettelijke norm. Het is belangrijk alle vragen daarrond te groeperen, teneinde een duidelijk zicht te hebben op de huidige situatie en te weten of de beslissingen die door de federale adviesorganen genomen worden rechtsgeldig zijn.
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid. - Ik dank mevrouw de Bethune voor haar vraag die mij de mogelijkheid biedt een eerste evaluatie te maken van de volledige toepassing van de wet van 20 juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in organen met adviserende bevoegdheid en mij te buigen over de methodologie die door de regering in dit dossier werd goedgekeurd.
De eerste vraag was hoeveel organen onder de toepassing van deze wet vallen. De wet slaat op elk orgaan dat in hoofzaak het uitbrengen van adviezen als opdracht heeft, wat ook de aard en de samenstelling van het orgaan is. Op grond van artikel 3 van voornoemde wet heeft de regering beslist een bepaald aantal organen uit het toepassingsgebied van voornoemde wet te sluiten. Van deze organen is de samenstelling bepaald in de personeelsstatuten. De lijst van uitgesloten organen is vervat in het koninklijk besluit van 17 februari 2000.
Het aantal uitgesloten organen lijkt enorm, aangezien er bij de overlegcomités - waarvan er volgens de laatste telling 168 zijn - acht intermediaire comités en tien hogere comités moeten worden uitgesloten. Ik kom zo dadelijk op die overlegcomités terug.
De andere uitgesloten organen zijn de volgende. Ten eerste zijn er de twaalf directieraden van de ministeries, de negentien directieraden, de negentien wetenschappelijke raden van de wetenschappelijke instellingen en de colleges van de diensthoofden. De mogelijkheid om colleges van diensthoofden op te richten wordt overgelaten aan het goeddunken van de besturen. Er bestaan geen recente tellingen van. Voor zover het om ambtshalve opgerichte colleges gaat, is de informatie over het aantal colleges ongetwijfeld een aanwijzing, maar ze is relatief bijkomstig. Ik zal niettemin mijn collega's hierover ondervragen.
Ten tweede is er de interdepartementale stagecommissie, ten derde de interparastatale stagecommissie, ten vierde de Raad van beroep voor opperambtenaren, ten vijfde de Raad van Beroep voor leidende ambtenaren, ten zesde de Raad van Beroep voor het leidend personeel van de wetenschappelijke inrichtingen en ten zevende de beroepscommissie inzake beroepsongeschiktheid.
De enige significante reden waarom die organen werden uitgesloten, is dat de quotaregel - ten minste twee derde leden van hetzelfde geslacht - er momenteel niet op kan worden toegepast vanwege een tekort aan leidende ambtenaren.
De departementale beroepskamers en de departementale stagecommissies werden niet opgenomen in het besluit van 17 februari 2000 tot uitsluiting van bepaalde organen omdat er geen enkele statutaire bepaling bestaat die dat rechtvaardigt. Aangezien het niet gaat om commissies die moeten worden samengesteld met ambtenaren van de hoogste rangen, moet de regel van de evenwichtige samenstelling worden gerespecteerd ofwel moet kunnen worden aangetoond dat het voorlopig onmogelijk is de regels na te leven. Met andere woorden, artikel 2bis, §2, dat een afwijking toestaat, is dan van toepassing. Sinds 1999 heeft een groot deel van die commissies zich kunnen aanpassen aan de wet.
Naast de organen die werden uitgesloten op grond van het koninklijk besluit van 17 februari 2000, worden volgens de huidige gegevens nog 228 organen geviseerd.
Sta me toe enkele woorden uitleg te verstrekken bij deze cijfers.
Niettegenstaande de moeilijkheden en de vaststelling dat maar 10% van de organen op dat ogenblik het vereiste evenwicht konden aantonen, besliste de regering in oktober 1999 de datum waarop de organen zich in overeenstemming moesten brengen met de door de wetgever opgelegde regel van evenwichtige samenstelling, niet uit te stellen en dus de vervaldag van 31 december 1999 niet voor zich uit te schuiven. Ze vroeg toen aan elk ministerie om een eigen inventaris op te stellen.
Deze werkzaamheden in 1999 steunden dus op een inventaris die door mijn diensten werd opgesteld en in februari 1990 gepubliceerd en waarop mevrouw de Bethune alludeert, vervolgens op een inventaris die door het ministerie van Ambtenarenzaken werd opgesteld en ten slotte op de inlichtingen die ingevolge de beslissing van de regering door de diverse besturen werden bezorgd.
Het was mijn wens deze inventarissen geregeld bij te werken, om te verhinderen dat een orgaan niet wettelijk samengesteld is en om na te gaan in hoeverre de samenstelling van de federale organen nu aan de door de wetgever beoogde doelstellingen voldoen. Bijgevolg werd aan elk ministerie gevraagd kwartaalverslagen op te stellen. Die werden door de Ministerraad onderzocht op 28 april 2000, op 14 juli 2000 en op 12 januari 2001.
Het tijdschema dat ik had vooropgesteld, werd niet helemaal strikt nageleefd. Dat is te betreuren, maar begrijpelijk. De inwerkingtreding van de wet vereiste immers een nieuw administratief werk dat de informatie veronderstelde van de betrokken ambtenaren en bovendien een goede circulatie van die inlichtingen tussen de departementen onder eenzelfde gezag.
Sedert november 1999 werden de gegevens dus regelmatig en officieel geregistreerd. Van de 228 betrokken organen die tijdens de opeenvolgende tellingen werden geïnventariseerd, zijn er 115 evenwichtig samengesteld, 101 ondervinden nog steeds moeilijkheden en 12 worden gereorganiseerd.
De vraag rijst of we nu beschikken over een precieze en volledige inventaris van de door de wet bedoelde organen. Op dit vlak moet ik voorzichtig zijn. Ik ben geneigd te denken dat de lijst die resulteert uit de diverse trimestriële verslagen, overeenstemt met de realiteit, maar ik herinner eraan dat de lijst in de huidige wetgeving wordt opgesteld op basis van verklaringen.
De wetshervorming zou de controle automatisch moeten maken. Iedereen zal het er echter over eens zijn dat de sanctie waarin de wetgever voorziet, namelijk het risico op het aanvechten en vernietigen van de verstrekte adviezen, reeds een ernstige waarborg biedt voor het naleven van de ingevoerde norm.
Overigens blijven er bij de verklaringen betreffende bepaalde ministeries in de voorgelegde verslagen nog enkele vraagtekens. Op de Ministerraad van 12 januari heb ik mijn collega's ingelicht dat het kwartaalverslag van maart 2001 zal dienen voor het opstellen van het verslag dat de minister bevoegd voor het gelijkekansenbeleid elke twee jaar namens de regering aan het Parlement moet voorleggen. We zullen bijgevolg de komende weken gebruiken om de resterende vraagtekens op te lossen en alle gegevens waarover we beschikken, met elkaar in overeenstemming te brengen. Het verslag voor het Parlement zal verscheidene inlichtingen bevatten die mevrouw de Bethune en andere dames senatoren zullen interesseren, zoals bijvoorbeeld het aantal verdwenen en nieuw opgerichte organen sinds 1999.
Vous vouliez également savoir, madame de Bethune, s'il y a correspondance entre la liste publiée par mes services en 1999 et celle établie dans le cadre des démarches entreprises par le gouvernement, voici un an. Les deux listes ne se recoupent qu'en partie. Cela s'explique par le fait qu'un certain nombre d'organes étaient supprimés ou ne fonctionnaient plus ; d'autres n'avaient pas été mentionnés ou n'existaient pas en 1999 ; d'autres encore n'étaient pas considérés par ces listes comme relevant du champ d'application de la loi.
On connaîtra la liste complète des dérogations demandées pour l'année 2000 en se référant aux décisions du gouvernement des 23 décembre 1999, 3 mars 2000, 14 juillet 2000 et 1er septembre 2000. Tous les organes pour lesquels une dérogation a été demandée l'ont obtenue. Certains dossiers introduits afin d'obtenir une dérogation au 23 décembre 1999 ont été refusés et représentés devant le conseil des ministres du 3 mars 2000.
Je joins la liste pour le rapport, ainsi que la liste des dérogations accordées pour la période expirant au 31 décembre 2001.
Je vous informe également que, pour l'année 2001, d'autres demandes de dérogation doivent encore être examinées par le conseil des ministres. Les motifs pour lesquels une dérogation, jusqu'au 31 décembre 2001, peut être accordée par le conseil des ministres sont ceux que ce dernier avait fixés au 23 décembre 1999. J'ai d'ailleurs déjà informé le parlement de ces motifs.
L'examen des rapports trimestriels évoqués démontre qu'en un an, certains départements ont pu se mettre totalement ou très largement en ordre par rapport à la règle de composition équilibrée. Il s'agit des services du premier ministre, de la Justice, de l'Emploi et du Travail et des Affaires étrangères.
D'autres départements enregistrent une progression lente mais réelle.
Enfin, pour certains, les situations sont, pour le moins, bloquées.
Le détail apparaîtra dans le rapport au parlement.
J'en viens enfin à la question de la réforme de la loi. Une année d'application pleine et entière de la loi a confirmé la difficulté à respecter la règle de composition visant à désigner les représentants de la Fonction publique dans un nombre non négligeable d'organes. J'ai donc mené des discussions avec mon collègue de la Fonction publique en vue d'organiser une politique d'égalité cohérente dans le cadre de la réforme Copernic.
Outre ces discussions, j'ai pu enregistrer, au cours de l'année, les remarques de l'ensemble des collègues concernant la loi et les modifications qu'il serait souhaitable d'y apporter. Une partie de ces remarques figurent d'ailleurs dans l'avis que j'ai demandé au conseil de l'égalité des chances. Ce conseil dans lequel siègent, notamment, les représentants des syndicats, a émis une série de propositions. Avant de soumettre un projet de texte au conseil des ministres, j'ai souhaité mener des discussions avec les collègues des Communautés et des Régions. Lors de l'installation de la conférence interministérielle de l'égalité des chances, le 14 novembre dernier, il a été décidé de tenter d'harmoniser les législations à tous les niveaux de pouvoir.
La Communauté flamande dispose d'un décret similaire à la loi qui devrait produire ses effets au 1er janvier 2002.
La Région bruxelloise dispose d'un régime partiellement similaire qui prévoit uniquement la procédure de double candidature lorsqu'un organe est composé sur présentation.
La Communauté française, la Communauté germanophone et la Région wallonne n'ont pas encore légiféré en la matière.
Le groupe ad hoc institué par la Conférence interministérielle se réunit fin janvier et discutera, principalement sur base d'une note du Fédéral, des points suivants : définition du champ d'application, procédure d'exemption, opportunité de requérir l'avis d'instance de conseils spécifiques, modalités de comptage selon que les membres soient effectifs ou suppléants et selon que les organes soient, ou non, subdivisés, progression vers la parité.
La question de la représentation syndicale dans les organes de concertation fera l'objet d'une attention particulière, puisqu'il s'agit d'un des problèmes de fond soulevés par la loi, tout comme la question de la capacité de la Fonction publique à respecter les normes édictées.
La liberté de composer les représentations dans ces organes, également invoquée, à juste titre, par les syndicats, et reconnue par des conventions internationales ratifiées par la Belgique, ne peut, à mon avis, exempter ces organes de toute responsabilité en matière de présence d'hommes et de femmes.
Les concertations entre l'État fédéral et les entités fédérées sont une étape nécessaire dans la réforme de la loi du 20 juillet 1990, ne serait-ce que parce que ces pouvoirs ont à désigner certains organes consultatifs conjointement. Au-delà, il importe que les autorités publiques lancent, sur le plan de la participation des femmes et des hommes à l'organisation de la vie en société, les mêmes signaux.
J'en ai ainsi terminé avec ma réponse, assez longue, j'en conviens, mais il me paraissait important, à cette date anniversaire de la loi, de répondre de manière complète à toutes les questions posées.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Ik dank de minister voor haar uitgebreid, duidelijk en overzichtelijk antwoord. Zo kregen we een goed zicht op de gebruikte methodologie, op het tijdsschema van de Ministerraad en op de cijfers.
Het is positief te kunnen vaststellen dat van alle adviesorganen die geen afwijking op de wet hebben gekregen, vandaag 50% aan de wettelijke normen voldoen, terwijl vorig jaar maar 10% in orde was. De minister baseert zich voor dit cijfer op verklaringen en daar heb ik alle begrip voor. Het zou om meer dan 100 adviesorganen gaan op een totaal van 228. Er is dus duidelijk een vooruitgang in een aantal departementen. Dat toont aan dat waar er een politieke wil is om de wet toe te passen, ze ook haalbaar is. Deze departementen kunnen wellicht model staan voor de andere, die deze vooruitgang het voorbije jaar niet hebben geboekt. De minister kan van de komende weken gebruik maken om te proberen de toepassing van de wet alsnog af te dwingen.
Positief is ook de poging om de wetgeving op alle bestuursniveaus - gemeenschappen, gewesten en federaal - op elkaar af te stemmen, maar ik wil de minister daarvoor ook waarschuwen. Van mijn collega's op het Vlaamse niveau, mevrouw Van Cleuvenbergen, en in het Brussels Gewest, mevrouw Grouwels, weet ik dat ook daar de wetgeving niet wordt nageleefd. Op Vlaams niveau blijkt bijvoorbeeld dat heel veel adviesorganen niet voldoen aan de 1/3-norm. Bij een harmonisering is het dus belangrijk naar boven toe te werken en niet voor een gemakkelijkheidsoplossing, een harmonisering naar beneden toe, te kiezen. Ik dring er dus bij de minister op aan de lat hoog te blijven leggen en de 1/3-regel aan te houden onder stringente voorwaarden, die eventueel nog kunnen worden verscherpt.
Ten slotte kondigt de minister ook een aantal bestuursdaden aan en een verslag aan het Parlement. We kijken uit naar deze teksten, die erg belangrijk zijn. Dat belet echter niet dat we vandaag nog altijd vast stellen dat een hele reeks adviesorganen niet aan de wettelijke norm voldoen, wat natuurlijk een stukje rechtsonzekerheid creëert. Dat doet niets af aan de inspanningen van de minister, die ik steun en verwelkom, maar het betekent wel dat we ons op federaal niveau nog altijd moeten blijven inspannen om de wet concreet toe te passen. We zullen de minister daarbij zeker steunen en willen haar ook oproepen heel streng toe te zien.
-L'incident est clos.