2-75/2

2-75/2

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

17 JANUARI 2001


Wetsvoorstel tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER MONFILS

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ Art. 83-3 van het Wetboek der successierechten, ingevoegd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt vervangen als volgt :

« Art. 83-3. ­ Iedere erfgenaam, legataris of begiftigde kan, mits hij daartoe civielrechtelijk bevoegd is, verzoeken de uit hoofde van een nalatenschap invorderbare rechten geheel of ten dele te voldoen door de afgifte van kunstwerken waarvan de minister van Financiën, op eensluidend advies van de in artikel 83-4 bedoelde commissie, erkent dat zij tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoren of dat zij internationale faam genieten.

Om ter betaling te kunnen worden aangeboden, moeten de kunstwerken in hun geheel deel uitmaken van de nalatenschap of op de dag van het overlijden in hun geheel toebehoren aan de overledene en/of aan zijn overlevende echtgenoot of aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden.

Deze uitzonderlijke betalingswijze is afhankelijk van de aanvaarding van het aanbod door de minister van Financiën.

De ter betaling aangeboden kunstwerken worden, ongeacht of zij al dan niet deel uitmaken van de nalatenschap, geschat door de in artikel 83-4 bedoelde bijzondere commissie en worden geacht aangeboden te worden tegen de waarde die bij de voorafgaande schatting werd vastgesteld. Maakt het kunstwerk deel uit van de nalatenschap, dan wordt de waarde die is vastgesteld bij deze voorafgaande schatting daarenboven in aanmerking genomen voor de heffing van de successierechten. De kosten verbonden aan deze schatting worden voorgeschoten door de verzoekers. Ze worden door de Staat gedragen wanneer de minister van Financiën de inbetalinggeving geheel of ten dele aanvaardt.

De erfgenamen, legatarissen of begiftigden dienen de schattingsaanvraag in bij een ter post aangetekende brief bij de voorzitter van de in artikel 83-4 bedoelde bijzondere commissie. Deze aanvraag wordt terzelfder tijd bij aangetekende zending betekend aan de ontvanger van het bureau waar de aangifte moet worden ingediend.

De in de artikelen 40 en 41 bepaalde termijnen worden geschorst op de datum waarop de schattingsaanvraag wordt ingediend tot de minister een beslissing heeft genomen.

Het bewijs dat de ter betaling aangeboden goederen in hun geheel tot de nalatenschap behoren of in hun geheel toebehoren aan de overledene en/of zijn overlevende echtgenoot of aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden, kan worden geleverd door alle wettelijke middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens maar met uitsluiting van de eed.

Aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving worden vastgelegd bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. »

Verantwoording

De nieuwe redactie van artikel 2 strekt ertoe de mechanismen met betrekking tot de afgifte van kunstwerken ter betaling van de successierechten beter te definiëren en te preciseren.

Daarbij geldt het volgende :

­ De voorwerpen die ter betaling kunnen worden gegeven, worden beter gedefinieerd. In de oorspronkelijke versie van de tekst waarin kunstwerken beoogd worden waarvan erkend wordt « dat zij tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoren », zou bijvoorbeeld een Picasso niet ter betaling kunnen worden aangeboden omdat men moeilijk kan beweren dat een werk van Picasso tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoort. Het is zeker niet de bedoeling van de indieners van het voorstel die mogelijkheid uit te sluiten. Daarom wordt in het amendement een combinatie van twee criteria voorgesteld : het voorwerp dat ter betaling wordt aangeboden ­ een kunstwerk in de ruime zin van het woord ­ moet behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land of moet internationale faam genieten.

­ De erfgenamen, legatarissen of begiftigden behouden de mogelijkheid om niet alleen kunstwerken die deel uitmaken van de nalatenschap zelf, af te geven maar ook kunstwerken die zijzelf in eigendom hebben, los van de inhoud van de te ontvangen nalatenschap. Men kan zich zeer goed indenken dat de nalatenschap geen enkel kunstwerk bevat (bijvoorbeeld omdat de overledene er de voorkeur heeft aan gegeven te investeren in onroerend goed of in financiële activa) maar dat de erfgenaam, legataris of begiftigde persoonlijk eigenaar is van voorwerpen waarop deze wet van toepassing is. Voor zover deze wet ertoe strekt eenieder makkelijker toegang te verschaffen tot cultuurgoederen, door het openbaar kunstpatrimonium te verrijken en door het zichtbaar te maken voor iedereen, is er geen enkele reden om het aanbod tot inbetalinggeving dat wordt gedaan door erfgenamen, legatarissen of begiftigden die eigenaar zijn van kunstwerken, te weigeren, temeer daar die personen geneigd zouden kunnen zijn om hun kunstwerken in het buitenland te verkopen teneinde over de nodige liquide middelen te beschikken om de successierechten in België te kunnen betalen.

­ Zodra een aanbod tot inbetalinggeving is geformuleerd, moet het betrokken kunstwerk geschat worden, ongeacht of het betrokken voorwerp deel uitmaakt van de nalatenschap of niet. De schatting waartoe de in artikel 83-4 bedoelde bijzondere commissie overgaat, is bindend voor de partijen en bepaalt voor welke waarde het werk meetelt bij de betaling van de successierechten. Maakt het werk daarenboven deel uit van de nalatenschap, dan zal de waarde die is vastgesteld via de voorafgaande schatting eveneens als grondslag dienen voor de bepaling van de successierechten. Die eenmalige, voorafgaande en verplichte waardebepaling maakt komaf met de huidige toestand waarin aan het kunstwerk een verschillende waarde kan worden toegekend omdat het op twee verschillende tijdstippen wordt beoordeeld. Er moet niet gevreesd worden voor onrechtmatige schattingsaanvragen daar de schattingskosten worden voorgeschoten door de aanvragers en slechts door de Staat worden gedragen indien de minister van Financiën uiteindelijk de inbetalinggeving geheel of ten dele aanvaardt. Zolang de schattingsprocedure loopt, spreekt het daarentegen vanzelf dat de termijnen voor de aangifte van de nalatenschap en voor de betaling van de rechten worden geschorst.

­ De inbetalinggeving van kunstwerken wordt nog steeds beschouwd als een uitzonderlijke wijze om successierechten te betalen. In dit verband zij opgemerkt dat de in artikel 83-4 bedoelde commissie weliswaar aan de minister van Financiën een bindend advies geeft over de artistieke en financiële waarde van het werk dat ter betaling wordt aangeboden, maar dat de minister niettemin zelf beslist dit aanbod al dan niet te aanvaarden. De in artikel 83-4 bedoelde commissie speelt bij de uiteindelijke beslissing die door de minister moet worden genomen, geen enkele rol.

Nr. 2 VAN DE HEER MONFILS

Art. 3

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 3. ­ In hetzelfde wetboek wordt een artikel 83-4 ingevoegd luidende als volgt :

« Art. 83-4. ­ De in artikel 83-3 bedoelde commissie heeft tot taak de minister van Financiën een bindend advies te geven over :

1º de vraag of de ter betaling aangeboden kunstwerken tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoren of internationaal befaamd zijn;

2º de ontvankelijkheid van het aanbod tot inbetalinggeving;

3º de geldwaarde van de aangeboden kunstwerken.

De bijzondere commissie is samengesteld uit :

1º drie ambtenaren van het ministerie van Financiën;

2º drie leden voorgedragen door de gemeenschapsregeringen;

3º drie leden voorgedragen door de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, gekozen uit de leden van de sectiecomités bedoeld in de artikelen 8 en 9 van het besluit van de regent van 15 mei 1949 houdende organiek reglement der Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, volgens de aard van het kunstwerk;

4º vier technische leden gekozen door de negen leden bedoeld in het 1º, het 2º en het 3º, wegens hun bijzondere kennis aangaande het te schatten kunstwerk.

De leden van de bijzondere commissie worden door de Koning benoemd.

De organisatie en de werkwijze van de bijzondere commissie worden door de Koning vastgesteld. »

Verantwoording

Het amendement strekt ertoe de rol van de commissie in overeenstemming te brengen met de preciseringen die in het geamendeerde artikel 2 zijn aangebracht.

Deze bijzondere commissie moet zich uitspreken over de artistieke (1º) en financiële (3º) waarde van de ter betaling aangeboden kunstwerken. Zij moet zich eveneens uitspreken over de ontvankelijkheid van het aanbod tot inbetalinggeving nadat zij zich ervan vergewist heeft dat de betrokken voorwerpen wel degelijk behoren tot de nalatenschap of toebehoren aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden die ze ter betaling aanbieden.

Het advies dat de commissie aan de minister over die drie punten geeft, is bindend.

Tenslotte wijzigt het amendement eveneens de oorspronkelijke samenstelling van de commissie waarbij gezorgd wordt voor een betere vertegenwoordiging van de verschillende betrokken categorieën.

Nr. 3 VAN DE HEER MONFILS

Art. 4

De tekst na de woorden « vervangen door de woorden » vervangen als volgt :

« waarvan de minister van Financiën, op eensluidend advies van de in artikel 83-4 van het Wetboek der successierechten bepaalde commissie, erkent dat zij behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land of dat zij internationale faam genieten ».

Philippe MONFILS.