(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
In 1999 was wereldwijd 39,9 miljoen hectare grond beplant met genetisch gewijzigde gewassen, tegen 2,8 miljoen in 1996. Koploper zijn de VS met vorig jaar 28,7 miljoen hectare.
OESO stelt vast dat genetisch gewijzigde organismen steeds meer weerstand oproepen bij consumenten, boeren en regeringen wegens de tot nu toe onbewezen risico's voor gezondheid en milieu.
De meeste OESO-landen zouden werken aan wetten om de aanwezigheid van GGO's in het voedsel verplicht op het etiket te plaatsen.
1. Hoeveel hectare grond is er in België beplant met genetisch gewijzigde gewassen ?
2. Wat weet men concreet over de eventuele risico's van genetisch gewijzigde gewassen voor gezondheid en milieu ?
Antwoord : Hierbij heb ik de eer het geachte lid volgende informaties te verstrekken in antwoord op zijn vraag.
1. Het geachte lid zal hieronder de verdeling per provincie vinden van de transgene gewassen in veldproeven die in België in 2000 uitgevoerd worden/werden.
In 2000 heeft het ministerie van Middenstand en Landbouw 17 veldproeven met transgene suikerbieten, maïs, koolzaden, sareptamosterd en cichorei toegelaten. Het voornaamste uitgeteste transgene kenmerk is de tolerantie ten opzichte van de totale herbiciden, Liberty ® en Roundup ®. Er zijn een paar proeven die aan het onderzoek van schimmelresistent koolzaad en van koolzaad met een verminderde glucosinolaatgehalte besteed werden. De proefoppervlakte bedraagt ongeveer 110 ha en dit voor een totaal van 123 locaties vermeld in 2000.
Verdeling van de transgene proefgewassen in België (in 2000)
Provincie/Province | GGO-teelt/Culture OGM | Oppervlakte/Superficie |
West-Vlaanderen. Flandre occidentale | Koolzaad/Colza | 23,7 ha |
Oost-Vlaanderen. Flandre orientale | Maïs, koolzaad, sareptamosterd/ Maïs, colza, moutarde d'Inde |
68,8 ha |
Brabant | Suikerbiet, koolzaad/Betterave sucrière, colza | 3,46 ha |
Namen. Namur | Suikerbiet, maïs/Betterave sucrière, maïs | 1,13 ha |
Henegouwen. Hainaut | Cichorei, koolzaad/Chicorée, colza | 7,55 ha |
Luik. Liège | Suikerbiet/Betterave sucrière | 3 870 m2 |
Limburg. Limbourg | Koolzaad/Colza | 5,6 ha |
De voornoemde oppervlaktes betreffen enkel de proeven met transgene gewassen. Op dit moment wordt in België geen enkele genetisch gemodificeerde plant geteelt voor een commercieel doeleinde behalve een paar hectares van zaadproductie van transgeen koolzaad dat naar Canada uitgevoerd zal worden. Evenwel zijn de veldproeven met transgene gewassen in België wel toegelaten. Er is tegenwoordig geen enkele transgene teelt die op de nationale rassenlijst ingeschreven is.
2. Momenteel wordt voor elke GGO een risico-evaluatie uitgevoerd vooraleer hij op het veld uitgetest wordt of op de Europese markt gebracht wordt. Verschillende wetenschappelijke comités nemen de verschillende eigenschappen van het GGO in acht die voor de gezondheid en het leefmilieu schadelijk kunnen zijn.
Bijgevolg evalueren de wetenschappers :
1. de eventuele impact van het GGO op het leefmilieu (mogelijke overdracht van genen naar de verwante onkruiden, ontstaan van « super »-onkruiden, neveneffecten op niet-doelorganismen zoals insecten, ...);
2. de fytotechnie en de landbouwkundige kenmerken van de transgene teelt;
3. de moleculaire karakterisatie van het GGO (expressie en stabiliteit van het transgen, aantal kopiëen, erfelijkheid van het nieuwe karakter, ...);
4. de eventuele toxiciteit van het GGO (aanwezigheid van toxische secundaire metabolieten, ...);
5. de eventuele allergeniciteit (zijn er nieuwe allergenen aanwezig ?);
6. het gebruik van het GGO in de menselijke en de dierlijke voeding (is de samenstelling verschillend van niet-transgeen voedsel ?, vergelijking van de samenstelling in aminozuren, vetzuren, vitaminen, ...).
Bovendien zijn enkele GGO's zoals de ingevoerde « Roundup Ready »-soyaboon en de Bt-maïs reeds vanaf 1996-1997 gebruikt in de menselijke voeding. Deze jaren van ervaring en waarnemingen hebben tot nu toe geen neveneffecten voor de volksgezondheid aangetoond.
De huidige kennis met betrekking tot de risico's voor het leefmilieu bijvoorbeeld worden voortdurend uitgebreid door middel van verschillende nationale en internationale onderzoeksprogramma's.
Deze verschillende projecten worden door onderzoekscentra en privé-bedrijven uitgevoerd om de nog openstaande vragen te beantwoorden, onder andere met betrekking tot de overdracht van genen naar bodembacteriën en het probleem van de « genetische vervuiling ». Het Centrum voor onderzoek in diergeneeskunde en agrochemie (CODA) is dit jaar met een onderzoeksproject gestart rond het opsporen van GGO-genen in verschillende matrices zoals de bodem, mest en de mogelijkheden van overdracht tussen levende organismen.
De firma Aventis Crop Science voert eveneens een onderzoek uit in het kader van het Europees programma FAME (« Familiarization and Acceptance for the use of genetically modified oilseed rape through monitoring experience »). De bedoeling van voornoemd onderzoek is de frequentie vast te stellen van de overdracht van genetisch gemodificeerd materiaal vanaf een proefperceel van transgeen koolzaad naar een niet-transgeen veld en verwante onkruiden.
In Frankrijk worden onderzoeksplatformen over de impact van transgene teelten op een gewoon teeltsysteem door Franse instituten vanaf 1995 gevolgd.
In afwachting van antwoorden op sommige vragen die de impact van de GGO's op het leefmilieu betreffen, en na de risico-evaluatie, moet men de eventuele risico's op het terrein beheren en voorzien.
Op nationaal vlak, in het kader van de controle van GGO-gewassen in veldproeven, is de toepassing vereist van proefprotocols en de naleving van de isolatieafstand die voor elke teelt kenmerkend is. Deze isolatieafstand werd door de Belgische wetenschappelijke experten bepaald, rekening houdend met het type van bevruchting van de plant (auto of allogaam), het type van bestuiving (door de wind of de insecten), de eigenschappen van stuifmeel (zwaar, plakkend, ...) en de aanwezigheid van verwante onkruiden in de omgeving (bijvoorbeeld koolzaad en mosterd). In België bijvoorbeeld moet een proefperceel van transgeen koolzaad minstens 1 000 meter van alle andere velden van gewoon koolzaad verwijderd zijn, terwijl voor maïs 300 meter volstaan.
In sommige gevallen moeten de kennisgevers andere isolatiemaatregelen in acht nemen dan die welke hierboven zijn vermeld. Deze maatregelen maken het mogelijk de risico's van genoverdracht nog meer te beperken, met name : de omkooiing van bloeiende planten, de vernietiging vóór de oogst, de oogst vóór rijping van de zaden, het omgeven van het perceel met een transgene tweezaadlobbige plant door granen, ...
Wat betreft de gronden van de veldproeven na de proefneming van transgene gewassen, moet de toestemming die aan de kennisgever gegeven wordt, gepaard gaan met het opvolgen van de proefpercelen tijdens de twee teeltjaren die volgen na de oogst van de proefvelden. Op het einde van deze twee jaren, moet hiervan aan het ministerie van Middenstand en Landbouw een verslag overhandigd worden. Die post-controle voorziet in regelmatige bezoeken op het proefveld, alsook in de controle op uitgroei. Bovendien worden de kennisgevende firma's aanbevolen na een veldproef met tweezaadlobbige gewassen een graan te zaaien en dit om eventuele uitgroei met gewone herbicidebehandelingen makkelijk te kunnen verwijderen.
Deze monitoring moet in feite de controle van transgene teelten omvatten en rekening houden met volgende punten : het ontstaan van onkruiden die tegen totale herbiciden resistent zijn, de genoverdracht naar de micro-organismen van de grond, het ontstaan van resistente insecten tegen zogenaamde « insecticiden »-gewassen zoals de Bt-maïs, de mogelijke effecten van deze Bt-teelten op nuttige insecten zoals bijen, ...
Op communautair vlak, vraagt het gemeenschappelijk standpunt nr. 12/2000 met het oog op de goedkeuring van de Europese richtlijn 90/220/EEG betreffende de doelbewuste introductie van GGO's in het leefmilieu, dat iedere kennisgeving voor de commercialisatie van GGO's een monitoringsplan van het desbetreffende GGO zou bevatten. Dit plan zal de controlemodaliteiten van de teelt (kalender van inzaaiing en oogst, frequentie van de herbicidebehandelingen, aanbevolen dosissen, vernietiging van de schieters, ...) en van de controle van de resistentie (aanleg van zones met niet-Bt-gewassen, programma van herbicidebehandelingen tegen het ontstaan van onkruiden die tegen Roundup ® of Liberty ® resistent zijn) moeten omschrijven.