2-549/1 (Senaat)
0888/001 (Kamer)

2-549/1 (Senaat)
0888/001 (Kamer)

Belgische Senaat en Kamer van Volksvertegenwoordigers

ZITTING 1999-2000

5 OKTOBER 2000


Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie


VERSLAG

NAMENS HET FEDERAAL ADVIESCOMITÉ VOOR EUROPESE AANGELEGENHEDEN (1) UITGEBRACHT DOOR DE DAMES THIJS (S) EN TALHAOUI (K) EN DE HEER DEHOUSSE (EP)


INHOUD



WOORD VOORAF

De eerbiediging van de grondrechten is een van de basisbeginselen van de Europese Unie en de noodzakelijke voorwaarde van haar legitimiteit. Dit feit wordt reeds tot uitdrukking gebracht in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

Aldus vermeldt artikel 6 van het VEU in zijn eerste paragraaf dat « de Unie is gegrondvest op de beginselen van de vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben » terwijl de tweede paragraaf van hetzelfde artikel herinnert aan de eerbiediging door de Unie van « de grondrechten, zoals die worden gewaarborgd door het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht ».

Het past bovendien eraan te herinneren dat het Europees Hof van Justitie in zijn jurisprudentie de verplichting van de Europese Unie om de fundamentele rechten te eerbiedigen, heeft bevestigd en nader uitgewerkt.

Steunend op een reeds bekrachtigd en bindend juridisch kader hebben de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de Europese Raad van Keulen, op 3 en 4 juni 1999, overeenstemming bereikt over de noodzaak om in de huidige stand van de ontwikkeling van de Unie een handvest van de grondrechten op te stellen dat hun buitengewoon belang en draagwijdte op een zichtbare wijze voor de burgers van de Unie zou verankeren.

Om de uitwerking van dit ontwerp van handvest mogelijk te maken, heeft de Europese Raad beslist om een ad hoc orgaan samen te roepen dat samengesteld is uit vertegenwoordigers van de regeringen en van de Europese Commissie evenals uit leden van het Europees parlement en de nationale parlementen.

Wat België betreft, werd de heer Jean-Luc Dehaene aangeduid als regeringsvertegenwoordiger, terwijl de Senaat en de Kamer van volksvertegenwoordigers respectievelijk de heren Roger Lallemand en Karel De Gucht hebben aangeduid om hen te vertegenwoordigen in de « Conventie belast met het opstellen van een ontwerp van Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ».

De Europese Raad heeft de Conventie opgedragen om voor de Europese Raad van Biarritz van 13 en 14 oktober 2000 een ontwerp van handvest uit te werken. Op basis van dat ontwerp zal de Europese Raad van Nice (7-9 december 2000) aan het Europees parlement en aan de Europese Commissie voorstellen om samen met de Raad een Handvest van de grondrechten van de Europese Unie plechtig af te kondigen. Daarna moet worden nagegaan of en in voorkomend geval hoe het Handvest in de verdragen kan worden opgenomen.

Op 7 december 1999 heeft het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden reeds een hoorzitting georganiseerd met wetenschappelijke experten (zie doc. nr. 2-340/1 van de Senaat en DOC 50 439/1 van de Kamer). Teneinde de vooruitgang van de werkzaamheden van de Conventie te kunnen volgen, heeft het Federaal Adviescomité vier bijkomende hoorzittingen gehouden met de Belgische vertegenwoordigers in de Conventie op 8 februari, 5 april, 27 juni en 21 september 2000.


1. INLEIDEND VERSLAG VAN DE HEER JEAN-MAURICE DEHOUSSE, LID VAN HET EUROPEES PARLEMENT (7 FEBRUARI 2000)

Voorgeschiedenis

De beslissing om een EU-handvest van grondrechten tot stand te brengen en de uitwerking ervan aan een « Forum » toe te vertrouwen, werd genomen op de Europese Raad van Keulen, die plaatsvond op 3 en 4 juni 1999.

Het initiatief terzake gaat uit van de Duitse regering en is de weerslag van :

­ enerzijds, de noodzaak om het politieke hart van Europa duidelijk te omschrijven, op een ogenblik dat een aanzienlijke uitbreiding aan de orde is en de Unie de kandidaat-lidstaten met aandrang vraagt de mensenrechten te eerbiedigen;

­ anderzijds, het lange rijpingsproces dat dit idee achter de rug heeft. Reeds in 1977 keurde het Europees Parlement immers een resolutie goed tot bekrachtiging van een gezamenlijke verklaring in die zin van het Parlement, van de Raad en van de Commissie. In de daarop volgende jaren heeft het Europees Parlement voorts nog zijn goedkeuring gehecht aan een reeks voorstellen met dezelfde strekking, en met name, in 1989, aan een ontwerp van verklaring van de grondrechten en de fundamentele vrijheden.

Op de bijzondere top van Tampere werd op 15 en 16 oktober 1999 een reeks beginselen goedgekeurd met betrekking tot de samenstelling, de te volgen werkwijze, alsook de nadere praktische voorwaarden inzake de oprichting en de werking van het « Forum ».

Voorbereidende werkzaamheden

Sindsdien is het Forum al twee maal bijeengekomen : op 17 december 1999 in de kantoren van de Ministerraad (oprichtingsvergadering) en op 1 februari 2000 in het Brusselse halfrond van het Europees Parlement.

Op de oprichtingsvergadering heeft het « Forum » de heer Roman Herzog, voormalig president van de Bondsrepubliek Duitsland en eminent jurist, verzocht het voorzitterschap op zich te nemen.

Er zij op gewezen dat al spoedig een taalprobleem is gerezen. Sommige leden eisten de onverkorte toepassing van de regeling betreffende het taalgebruik, dat wil zeggen de vertaling van alle stukken in alle talen. In feite zijn de op 17 december 1999 gehouden toespraken zes weken later nog steeds alleen maar in de taal van de spreker beschikbaar ­ maar gelijksoortige problemen doen zich op alle vlakken voor. Het overwicht van het Engels en het Frans (dat zich over zowat de hele lijn doet gelden ­ ook in de uiteenzettingen) stootte op een weigering, maar men kan er niet omheen dat vier vijfde van de stukken in slechts één van beide talen of in beide talen is opgesteld. Eén grote uitzondering : de notulen van de vergadering.

De vrees bestaat dat het zeer krappe werkschema dat thans wordt voorgesteld, dat knelpunt nog prangender zal maken.

Voorts zij erop gewezen dat tal van leden het « Forum » een andere naam wilden geven, met als concreet gevolg dat de precieze benaming ervan stilaan nergens meer in de officiële stukken terug te vinden is.

Werkschema

Het in december besproken (en goedgekeurde) werkschema is al voorbijgestreefd. Tijdens de tweede plenumvergadering werd het geamendeerd. Tegen half oktober moeten de werkzaamheden zijn afgerond, zodat ze, met het oog op de top van Nice in december, tijdig kunnen worden voorgesteld.

Uit het werkschema blijkt dat tot in juli twee dagen per maand een plenumvergadering zal worden gehouden. De werkzaamheden worden hervat in september en afgesloten in oktober.

Nadat uiteindelijk is afgestapt van de idee om werkgroepen op te richten (met name na eindeloze discussies over het aantal groepen, de respectieve taken ervan en de samenhang ertussen), werd overeengekomen dat het « Forum » of de « Conventie » (het valt op dat in de ontwerp-agenda geen benaming wordt gebruikt) vijf plenumvergaderingen zou houden, alsook twaalf informele vergaderingen met werkgroepen (inclusief voor de « hoorzittingen »).

Vierendertig halve dagen vertegenwoordigen een aanzienlijke werkdruk, maar de assemblee telt vijftig leden. In die omstandigheden lijkt het mij niet anders te kunnen dan dat het Redactiecomité een doorslaggevende rol moet spelen. Het verwondert mij dan ook niet dat in het werkschema sprake is van vier weken van vier of vijf dagen bovenop de elf volle vergaderdagen (evenveel als de assemblee).

Werkwijze

Al even veelzeggend is het feit dat het Redactiecomité zonder dralen een eerste lijst van grondrechten heeft ingediend,

­ terwijl tal van nationale parlementen nog alleen maar een algemene bespreking hebben gehouden (als zij al zover zijn gevorderd) en elk parlement afzonderlijk heeft gehandeld : de vertegenwoordiger van de nationale parlementen in het Redactiecomité, de heer Gunnar Jansson (Finland), kon dus terzake niet gemachtigd zijn;

­ en terwijl de heer Mendez De Vigo, « vertegenwoordiger » van het Europees Parlement in datzelfde Redactiecomité, al evenmin enige machtiging op zak had.

Voorafgaande vragen

De bespreking tijdens de plenumvergadering van woensdag 1 en donderdag 2 februari bracht aan het licht dat er nog steeds de grootste verwarring heerste, omdat niet eerst een antwoord was gezocht op een aantal voorafgaande vragen die al even belangrijk als voor de hand liggend waren.

De eerste voorafgaande vraag betreft het verband tussen het in uitzicht gestelde handvest enerzijds, en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het daarbij opgerichte Hof anderzijds.

Tal van ­ nationale of Europese ­ parlementsleden hebben erop gewezen dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) uitstekende diensten bewijst en dat zij derhalve niets in de weg willen leggen van wat nog steeds ontegensprekelijk het beste beschermingsinstrument ter wereld is.

Als men in de nieuwe tekst evenwel bepalingen opneemt die ook in het EVRM staan, valt verregaande juridische verwarring niet langer uit te sluiten : indien het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Luxemburg) bevoegd wordt voor de controle op de naleving van het handvest, zullen sommigen daar graag uit afleiden dat het Europees Hof voor de rechten van de mens (Straatsburg) terzake niet meer bevoegd is, terwijl anderen akkoord zouden gaan met een mogelijke dubbele bevoegdheid. Die moeilijkheden dreigen nog ten top te worden gedreven als men bovendien dezelfde beginselen op een verschillende wijze gaat omschrijven, wat geenszins uitgesloten is.

Maar zal het Hof van Justitie die bevoegdheid wel krijgen ? Dat staat allesbehalve vast, want de hoofdvraag met betrekking tot de aard van het handvest is nog steeds niet opgehelderd.

Betreft het gewoon een verklarende tekst naar het voorbeeld van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, of wordt het handvest daarentegen juridisch afdwingbaar ?

Het ziet ernaar uit dat de afgevaardigden van de nationale parlementen daarover nog geen akkoord hebben bereikt. De regeringen schijnen het terzake al evenmin met elkaar eens te zijn. Na de Europese Raad van Tampere heeft het Europees Parlement zich dan weer uitgesproken voor een handvest dat rechtstreeks effect zou sorteren op de burgers en waar alle communautaire instanties zich aan zouden moeten houden.

De aarzeling omtrent de juridische aard en waarde van het handvest blijkt duidelijk uit de controverse die is losgebroken over de vraag of het handvest al dan niet deel zou moeten uitmaken van de Europese basisverdragen.

Zo ja, dan wordt de strekking van die verdragen daardoor gewijzigd en kan het handvest ipso facto op om het even welke aangelegenheid betrekking hebben. Moet het handvest in het omgekeerde geval niet beperkt blijven tot de huidige toepassingssfeer van de verdragen ? Sommige sprekers verklaren zelfs dat het handvest alleen maar op een aantal pijlers van het Verdrag van Amsterdam mag slaan ­ en dan nog niet op allemaal.

Tot slot ­ en om het helemaal ingewikkeld te maken ­ zijn sommige sprekers van oordeel dat het handvest alleen maar van toepassing zou mogen zijn op wat zij « het Europees recht in de enge zin van het woord » noemen, te weten : op de door de communautaire instanties aangenomen regelgeving en niet op de uit die regelgeving voortvloeiende handelingen van instanties op lidstaatniveau.

Zo is aangevoerd dat een burger zich op het handvest zou mogen beroepen om zich tegen een richtlijn te beschermen, maar dat diezelfde burger slechts hoger beroep zou mogen aantekenen (mogelijkheid die nog ter discussie staat) binnen het kader van het grondwettelijke bestel van de lidstaat waarvan hij onderdaan is !

Een stortvloed aan documenten

De afvaardiging van het Europees Parlement staat versteld van een door haar ontvangen document met als titel « horizontale vraagstukken » en dat uitgaat van het secretariaat van de Raad van ministers (document 4111/00 van 20 januari 2000). Uit een politiek oogpunt is van belang dat het document restrictief van aard is. Telkens als er keuzen moeten worden gemaakt, opteert de (anonieme) auteur voor de oplossing die het minste ruimte laat.

Ter illustratie een greep uit voornoemd document :

­ « [d]e bedoeling is dat het handvest wordt toegepast op de instellingen van de Unie, en niet op de handelingen van de lidstaten die buiten het toepassingsgebied van het gemeenschapsrecht of het recht van de Europese Unie vallen »;

­ « [...] het handvest [kan] op zich voor de lidstaten geen verplichtingen [...] creëren buiten het toepassingsgebied van het recht van de Unie »;

­ « [h]et handvest is bedoeld als rechtencatalogus; nieuwe bevoegdheden voor de Unie inzake wetgeving op het gebied van de grondrechten zijn hoegenaamd niet aan de orde. »

Voorts hebben sommige parlementsleden erop gewezen dat dit werkdocument, waarvan nog niet duidelijk is wie het bindt, op verzoek van de voorzitter van het « Forum » door het secretariaat van de Raad is voorbereid en door datzelfde secretariaat publiek is gemaakt. Het is met name terug te vinden op de speciale webstek die de Raad heeft opgericht voor het vraagstuk van de grondrechten (http ://db.consilium.eu.int/df).

Daarop heb ik uiteraard zelf de bewuste webstek bezocht en ben ik er op een reeks documenten gestoten die niet allemaal aan de leden van het « Forum » zijn bezorgd. Het gaat om ettelijke documenten waaronder met name tal van voorstellen uitgaande van zowel officiële instellingen (bijvoorbeeld : de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa, het Comité van de Regio's, ...), als van prominenten die van ver of van dichtbij iets met Europa te maken hebben (bijvoorbeeld, M. Nikula, vertegenwoordiger van de Republiek Finland). Tot slot zijn er ook suggesties te vinden van niet-gouvernementele organisaties (waaronder de Fédération internationale des Ligues des Droits de l'homme en de Organisation Européenne des Propriétaires terriens).

Alleen al het van het Internet plukken van al die teksten vergt veel tijd ­ om nog maar te zwijgen over het doorlezen ervan. Het staat dan ook vast dat die stortvloed aan documenten het debat in een later stadium van de discussie zal aandikken, wat kan leiden tot virulente standpunten, niet alleen bij de leden van het « Forum », maar ook en vooral bij de auteurs van de diverse documenten, inzonderheid bij de niet-gouvernementele organisaties. Men zou welhaast gaan denken dat het de bedoeling was de top van Nice te doen ontaarden in een soort mini-Seattle II !

Voorts buigt niet minder dan een half dozijn commissies van het Europees Parlement zich momenteel over diverse verslagen waarvan nu niet meteen kan worden gezegd dat ze naadloos op elkaar zijn afgestemd.

Ter informatie nog even vermelden dat het Europees vakverbond (EVV) eveneens een ontwerp heeft ingediend, maar dat ontwerp heb ik niet op de webstek van de Raad teruggevonden.

Regeringsverklaringen

Het Portugese voorzitterschap heeft niet nagelaten aan te kondigen dat het mee de nodige impulsen zou geven aan de aangevatte werkzaamheden met het oog op de totstandbrenging van een Handvest van grondrechten van de Europese Unie (zie verklaring van 31 januari 2000).

In de nota die de eerste minister op 9 november 1999 bij het Adviescomité heeft ingediend en die door hemzelf en de minister van Buitenlandse Zaken werd ondertekend, wordt in punt 7 gewag gemaakt van « grondwettelijke bepalingen », maar van het handvest is nergens sprake. Moet terzake niet worden gedacht aan een aanvullende verklaring van de regering ?

Conclusies van de rapporteur

1. Hoewel het in de eerste plaats de bedoeling is de rechtspositie van de Europese burgers te verbeteren, is het van wezenlijk belang eerst een en ander uit te klaren in verband met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Zo zou, bijvoorbeeld, de Unie bij dat Verdrag kunnen aansluiten.

Het Hof van Justitie in Luxemburg heeft destijds geoordeeld dat de Unie niet bij dat Verdrag kon aansluiten, maar die zienswijze had betrekking op de bestaande verdragen. Bovendien kan de opname van het handvest in de verdragen dat obstakel ipso facto wegnemen.

2. Die opname in de verdragen biedt daarenboven het bijkomende voordeel alle argumenten tegen een algemene gelding van het handvest te ontkrachten.

3. Op grond van de ervaring met de rechtsgevolgen van de in 1948 door de Verenigde Naties goedgekeurde Universele Verklaring enerzijds, en met die van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens anderzijds, heeft men gewild dat de in het nieuwe handvest opgenomen rechten afdwingbaar zouden zijn, alsook dat er een mechanisme zou komen dat individuele beroepsmogelijkheden voorziet.

4. Mochten die vraagstukken vooraf zijn behandeld, dan zou het debat over de door de diverse actoren voorgestelde rechten heel wat vlotter verlopen.

2. HOORZITTINGEN MET DE BELGISCHE VERTEGENWOORDIGERS IN DE CONVENTIE BELAST MET HET OPSTELLEN VAN EEN ONTWERP-HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EUROPESE UNIE

2.1. Hoorzitting van 8 februari 2000

In zijn inleiding stelt de heer Jean-Luc Dehaene, persoonlijk vertegenwoordiger van de Belgische regering in de Conventie, dat de werkzaamheden van het Forum zich tot nu hoofdzakelijk hebben beperkt tot procedurele aangelegenheden.

Er zijn reeds twee officiële vergaderingen gehouden : een installatievergadering en een eerste werkvergadering. De oud-president van de Duitse Bondsrepubliek, de heer Roman Herzog, werd benoemd tot voorzitter van het Forum. Daarnaast zijn er drie ondervoorzitters aangeduid, respectievelijk uit de delegaties van de nationale parlementen, het Europees Parlement en de nationale regeringen (1).

Een eerste beslissing die na de eerste vergadering is genomen, was om de naam van « Forum » te veranderen in « Conventie ». Voorts werd beslist om plaatsvervangers (2) aan te duiden die alle vergaderingen mogen bijwonen en mogen tussenkomen in de debatten. Zij hebben echter geen stemrecht. Er werd beslist om geen aparte werkgroepen in te stellen. Wel kan de Conventie in plenaire formatie op informele wijze vergaderen als werkgroep. Beslissingen kunnen echter alleen door de officiële plenaire Conventie worden genomen.

Door het Presidium en de diensten van de Raad ­ die het secretariaat van de Conventie waarnemen ­ zijn twee nota's opgesteld en overgemaakt aan de Conventie. De eerste nota handelt over een aantal horizontale problemen tussen het handvest enerzijds en andere teksten op het niveau van de EU anderzijds. Het document op zich werd niet besproken, maar in een groot aantal tussenkomsten werd gepleit voor de aansluiting van de Europese Unie als dusdanig bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Het tweede document bevat een eerste lijst van rechten. Er wordt daarin verwezen naar bestaande teksten waarin deze rechten reeds vermeld worden (onder meer de Europese verdragen, internationale overeenkomsten, grondwetten der lidstaten, ...).

Er hadden reeds hoorzittingen plaats met onder meer de Europese ombudsman, vertegenwoordigers van het Comité van de Regio's en van het Economisch en Sociaal Comité. Ook was er een voorstel om diverse NGO's uit te nodigen. Men is van oordeel dat deze hoorzittingen beter op nationaal vlak zouden gebeuren, hoewel hierover nog geen uitsluitsel is. Sommige leden achten het opportuun deze hoorzittingen toch op Europees niveau te houden.

De heer Roger Lallemand, vertegenwoordiger van de Senaat in de Conventie, stelt dat het handvest de samenstellende delen bevat van een latere grondwet. Een aantal deelnemers van de Conventie beschouwen het handvest dan ook als een voorloper van een Europese Grondwet.

Op de vraag van de heer Philippe Mahoux, senator en Voorzitter van het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden, naar het statuut van het handvest antwoordt de spreker dat de teksten worden voorbereid door de Conventie, maar dat het uiteindelijk de Europese Raad is die over het precieze statuut zal beslissen. Wel tracht men er in de Conventie over te waken dat het handvest in juridische termen wordt geformuleerd zodat een eventuele latere invoeging in de verdragen mogelijk is. Anderzijds moet de tekst wel voldoende leesbaar zijn voor de burgers.

De heer Jean-Maurice Dehousse ziet een aantal moeilijkheden opdoemen. Vooreerst is er een taalprobleem in die zin dat de meeste documenten enkel in het Engels of het Frans bestaan. Sommige leden echter weigeren het hanteren van deze twee als werktalen te aanvaarden. Verder is er het probleem van de overvloed aan teksten, wat in contrast staat met de tijdsdruk die weegt op de werkzaamheden.

Ook heerst er totale verwarring over de vraag in welke verhouding het handvest zal staan tot het EVRM. Dit moet volgens de spreker vooraf geregeld worden. Een andere fundamentele vraag waarover geen overeenkomst bestaat, is de rechtsaard van het handvest. Sommigen wensen een catalogus van rechten. Zal de tekst dwingend zijn ? Zal er een beroepsmogelijkheid voorzien zijn ? Zal deze mogelijkheid er zijn voor individuele burgers ? Moet het handvest in de verdragen worden opgenomen of ernaast staan ? Indien het handvest in de verdragen wordt geïntegreerd, opent dat nieuwe perspectieven, aangezien de EU dan het EVRM kan ondertekenen. Een andere voorgestelde theorie stelt dat het handvest alleen zou gelden voor EU-instellingen, wat juridische problemen inzake beroepsmogelijkheid met zich brengt voor de burgers.

De heer Mark Eyskens, kamerlid, pleit ervoor om het EVRM te integreren in de Europese verdragen. Dit moet echter niet zonder meer gebeuren. Sinds de ondertekening van het EVRM is de wereld niet stil blijven staan. De oorspronkelijke tekst moet aangevuld worden met economische en sociale rechten. Daarnaast moeten ook plichten voor de burgers opgenomen worden. Het grote probleem is echter de operationaliteit. Unanimiteit is uit den boze; ook hier moet met gekwalificeerde meerderheid over sancties tegen een lidstaat kunnen worden beslist.

Voorts stelt zich de vraag naar de juridische afdwingbaarheid. Welk hof zal bevoegd zijn : het Europees Hof van Luxemburg of dat van Straatsburg ? Is er een synergie nodig of wenselijk tussen beide ?

Mevrouw Anne Van Lancker, lid van het Europees Parlement, hoopt dat te veel formalisme in de Conventie kan worden vermeden. Wel moet er een ernstig debat komen over het precieze statuut van het handvest dat volgens haar effectieve burgerrechten moet bevatten. Het handvest mag dan ook geen klassieke hermetische verdragstekst worden, maar een voor de burger leesbare en begrijpelijke tekst.

De spreekster gaat akkoord met het voorstel om de EU tot het EVRM te laten toetreden. Maar zij zou graag zien dat het handvest ook sociale rechten zou bevatten (er moet dus ook een link worden gelegd met het communautaire handvest van de werkenden).

Zij heeft tot slot een bedenking over de werkbaarheid van de Conventie. Momenteel werkt de Conventie als een groot parlement. Is dit wel efficiënt ? Het lid heeft ook bedenkingen bij het feit dat het Redactiecomité geleid wordt door de Raad. Dit houdt het gevaar in dat gestreefd wordt naar een door alle partijen aanvaardbaar minimaal resultaat.

Inzake het houden van hoorzittingen met NGO's deelt mevrouw Claudine Drion, kamerlid, de mening van andere leden dat deze best op Europees niveau zouden worden georganiseerd. Op Europees vlak kan namelijk een veel breder debat plaatshebben, daar waar op nationaal vlak sommige onderwerpen niet bespreekbaar zijn.

Volgens de heer Dehaene is het duidelijk dat sommige vertegenwoordigers van nationale regeringen zich heel strikt wensen te houden aan de opdracht die door de Europese Raad van Keulen werd geformuleerd. Dit zal een spanningsveld creëren omdat andere deelnemers verder wensen te gaan. Ongetwijfeld zal men hierdoor een aantal onderwerpen slechts onrechtstreeks kunnen vermelden in de conclusies van de werkzaamheden van de Conventie.

Wat de werkwijze betreft, stelt de heer Dehaene dat pragmatische overwegingen geleid hebben tot het instellen van het Redactiecomité, dat bestaat uit de leden van het Presidium van de Conventie en dat logistiek ondersteund wordt door het secretariaat van de Raad. Een werkbaar en efficiënt alternatief was niet voorhanden. Belangrijk is alleszins het uitgangspunt van de voorzitter, die overtuigd is dat de teksten die worden opgesteld in juridische termen gesteld moeten zijn, zodat een latere integratie in de verdragen mogelijk blijft. Voorts herinnert hij eraan dat de Conventie binnen de krijtlijnen moet blijven zoals uitgetekend door de Europese Raad van Keulen.

De heer Mahoux stelt vast dat de werkzaamheden van de Conventie samenlopen met die van de Intergouvernementele Conferentie (IGC). De IGC zal dan ook een indirecte invloed uitoefenen op het debat over de finaliteit van het handvest. Zal het handvest echter in de IGC-onderhandelingen aan bod komen ?

Volgens de heer Dehaene zijn de conclusies van de Europese Raad van Keulen en Helsinki duidelijk : het zal uiteindelijk de Europese Raad zijn die beslist over het statuut van het ontwerphandvest.

De heer Lallemand stelt vast dat er een akkoord is in het Adviescomité dat de vertegenwoordigers van de regering en van het parlement moeten streven naar :

­ de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM;

­ een ruime invulling van de draagwijdte van de rechten die in het handvest zullen worden opgenomen;

­ het dwingend maken van het handvest.

De Conventie moet vermijden om een tekst uit te werken die voor iedereen aanvaardbaar is en dus heel beperkt van aard zal zijn. Men moet trachten een ontwerp handvest uit te werken dat zo ruim mogelijk is en dat de reeds bestaande fundamentele rechten uitbreidt. Wat de redactie betreft, is het wenselijk dat het handvest in juridische termen wordt opgesteld om de mogelijkheid tot integratie in de EU-verdragsteksten te vrijwaren. Het mag niet beperkt blijven tot een soort preambule die in filosofische termen gesteld is.

Het Adviescomité gaat akkoord met deze streefdoelen.

2.2. Hoorzitting van 5 april 2000

De heer Jean-Luc Dehaene geeft een overzicht van de stand van zaken van de werkzaamheden in de Conventie belast met de opstelling van een ontwerp van EU-handvest voor de grondrechten.

In de beschikbare ontwerpteksten komen respectievelijk aan bod :

­ de fundamentele rechten;

­ de burgerlijke en politieke rechten, dit wil zeggen de rechten die samenvallen met het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM);

­ de sociale en economische rechten.

Bij de redactie van de fundamentele rechten die aan de personen worden verleend binnen het toepassingsgebied van het gemeenschapsrecht streeft de Conventie naar een verstaanbare, eigentijdse tekst, met daarbij een korte commentaar. Bij juridisch-technische discussies heerst de neiging om de tekst van het EVRM over te nemen. Dit verhindert dan weer een eigentijdse formulering van de rechten.

Naast een ontwerptekst over de fundamentele rechten, zijn er ontwerpteksten over de burgerlijke en politieke rechten van de burger (werking van de democratie, politieke participatie, het recht op deelname aan de Europese en de gemeenteraadsverkiezingen, het recht op goed bestuur, toegang tot bestuursdocumenten, petitierecht, ombudsman enz.).

Een eerste document over de sociale en economische rechten is sinds 4 april 2000 beschikbaar. Wat de sociale en economische rechten betreft, rijzen vragen over hun afdwingbaarheid. In welke mate betreft het hier geen doelstellingsrechten ?

Bij de besprekingen in de Conventie komen volgende tendensen steeds terug : sommige lidstaten willen een juridisch bindende tekst (een soort Europese Grondwet), andere lidstaten opteren voor een plechtige politieke verklaring. Het Presidium wenst een juridisch correcte tekst zodat het in de Europese Verdragen kan worden opgenomen en aldus een ruime afdwingbaarheid zou krijgen.

Elementen van spanning tussen de Conventie en het Presidium zijn niet uit te sluiten.

Het Presidium wenst in de eerste plaats een definitie of een formulering van de rechten. De horizontale kwesties zouden later aan bod komen. Het Presidium streeft ernaar dat de Conventie bij consensus een eerste lijst van rechten zou opstellen die voor de Europese Raad van Feira (19-20 juni 2000) in de vorm van een interimverslag worden voorgesteld.

Verschillende vertegenwoordigers (onder meer van de regeringen) in de Conventie sluiten evenwel een consensus over een lijst van rechten uit als ze niet vooraf weten waartoe die rechten dienen of waar ze zich situeren. Deze spanning is aanwezig in elke discussie en zal zich in al zijn dimensies stellen als men een eerste discussie zal afgerond hebben over alle rechten als dusdanig.

De horizontale kwesties zijn van groot belang. Hier stelt zich de vraag naar het toepassingsgebied van het handvest. Er wordt van uitgegaan dat het enkel van toepassing is op instellingen en organen van de EU in het kader van de taken en bevoegdheden die hen door de verdragen zijn toegekend en op de lidstaten wanneer ze het Europees recht toepassen. Beperkingen kunnen ingebouwd worden, maar de basisvraag blijft de relatie van de ontwerptekst met de bestaande rechtsnormen, namelijk het EVRM, de rechten van de burger in het EU-verdrag en het Europees Sociaal Handvest.

Bij de redactie van een EU-handvest voor de grondrechten stelt zich de vraag naar de juridische draagwijdte ervan.

Het Presidium opteert voor een algemene clausule luidens dewelke geen enkele bepaling uit het handvest zo kan worden uitgelegd dat het de bestaande rechtsbescherming kan beperken.

Het Britse voorstel is minimalistisch en strekt ertoe in een « Deel A » (bestemd voor het grote publiek) de grote principes weer te geven, en in een « Deel B » deze principes uit te leggen. In casu wordt het handvest niet in juridsche termen omschreven, wat de integratie ervan in de verdragen bemoeilijkt.

Het Nederlandse voorstel beoogt een overname in het EU-handvest van de rechten uit het EVRM en andere basisteksten, met een expliciete verwijzing in het handvest naar de internationale akte waarin deze rechten worden bekrachtigd. Dit voorstel vormt echter geen bijdrage tot een betere leesbaarheid van die rechten.

De Belgische delegatie stelt voor dat de Europese Unie toetreedt tot het EVRM. Bepaalde lidstaten zullen opwerpen dat hiervoor een wijziging van de oprichtingsverdragen nodig is. Hierover heeft de Conventie geen inspraak omdat dit aspect behoort tot de bevoegdheid van de Europese Raad. Bij de totstandkoming van het Verdrag van Amsterdam hebben de lidstaten evenwel niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om een machtiging in te stellen die de Unie de bevoegdheid verleent om tot het EVRM toe te treden.

Gedachtewisseling

Samengevat, komen tijdens de gedachtewisseling met de leden volgende punten aan bod :

­ de vraag naar de toegevoegde waarde van de tekst;

­ de betrokkenheid van het publiek en NGO's bij de totstandkoming van de tekst;

­ de coördinatie- en convergentieproblemen tussen het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het Europees Hof voor de rechten van de mens van Straatsburg.

De heer Herman De Croo, voorzitter van de Kamer, merkt op dat enkele magistraten van het Europees Hof voor de rechten van de mens, hem tijdens een recent onderhoud hebben gewezen op het dilemma dat zich stelt tussen de klassieke rechten die reeds hun verdiensten bewezen hebben, en de nieuwe rechten. Hij voelt aan dat de Conventie ook hiermee wordt geconfronteerd.

De heer Georges Clerfayt, volksvertegenwoordiger, formuleert de volgende opmerkingen : zijn de vertegenwoordigers in de Conventie op de hoogte van de bezorgdheid van onder meer de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa over het EU-handvest van grondrechten ? Hij verwijst hierbij naar het « rapport Magnusson ». Volgens dit rapport is het opstellen van zo'n handvest legitiem en wenselijk, maar het waarschuwt ervoor dat de verworvenheden die de Raad van Europa heeft opgebouwd in de afgelopen vijftig jaar zouden verloren gaan onder het voorwendsel aan de Europese Unie een nieuwe dimensie te geven. Het volstaat niet dat het handvest teksten bevat die identiek zijn aan of in overeenstemming met het EVRM. De Europese Unie moet daarenboven ook toetreden tot de Conventie voor de rechten van de mens van de Raad van Europa om de coördinatie te verzekeren tussen het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in Luxemburg en het Europees Hof voor de rechten van mens in Straatsburg.

Het beginsel van de « meest begunstigde burger » mag geen nivellering naar beneden impliceren. Als bepaalde burgers van de EU maximale rechten genieten en voor andere burgers het EU-handvest niet ver genoeg gaat, zitten we binnen de EU met verschillende categorieën burgers. Dit zou kunnen leiden tot discriminaties op grond van nationaliteit.

De Europese sociale rechten, afgeleid uit het Europees Sociaal handvest, zijn rechten die in termen van doelstellingen geformuleerd worden, die men moeilijk voor de rechtbanken kan inroepen.

Mevrouw Sabine de Bethune, senator, vraagt in welke mate de tekst met de fundamentele rechten een toegevoegde waarde zal bieden ten aanzien van het EVRM ? Heeft dit EU-handvest de ambitie een Europese Grondwet te zijn of wil het eerder een gemene deler van de klassieke grondrechten zijn ? Wordt op het vlak van de politieke rechten iets geïnnoveerd ten aanzien van hetgeen in de Belgische Grondwet staat ? Hoe ziet men de afdwingbaarheid van de tekst en welke inspanningen levert de Conventie om een voor het groot publiek verstaanbare tekst op te stellen ?

Mevrouw Marie-José Laloy, senator, vraagt of de Conventie de representatieve lagen van de bevolking in ruime mate betrekt bij de werkzaamheden. Het lid denkt hierbij aan de jongeren.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui, volksvertegenwoordiger, vraagt welk voorstel het meest haalbaar is naar het einde van het jaar toe en hoe de internationale NGO's hierop reageren.

Mevrouw Muriel Gerkens, volksvertegenwoordiger, vraagt of de rechten van het handvest van een andere aard kunnen zijn als die van het EVRM. Zij beklemtoont dat men zich de vraag zou stellen waartoe deze rechten dienen, voor men ze definieert.

In een repliek op deze reacties stelt de heer Jean-Luc Dehaene dat de opmerkingen van de leden vooral betrekking hebben op de meerwaarde en de inhoudelijke draagwijdte van de tekst, de betrokkenheid van het publiek bij de totstandkoming van de tekst en het probleem van coördinatie en convergentie met de Raad van Europa.

In dit verband geeft hij volgende elementen van antwoord :

­ De betrokkenheid van het publiek wordt gegarandeerd door hoorzittingen met internationale NGO's. De Conventie kan immers andere organen, maatschappelijke groeperingen en deskundigen uitnodigen om hun mening te geven. Anderzijds zijn de ontwerpteksten beschikbaar via het Internet;

­ Het zal niet evident zijn om een consensus te bereiken wanneer men de tegenstelling vaststelt tussen de Staten die streven naar een quasi Europese Grondwet en de Staten die streven naar een soort intentieverklaring zonder juridische draagwijdte;

­ De codificatie in één basistekst van rechten die in verschillende internationale verdragen en grondwetten vervat zijn, betekent reeds een meerwaarde. Men moet er zich anderzijds voor hoeden om geen nieuwe rechten te creëren waarbij verwarring zou kunnen ontstaan met de bestaande rechten en standaarden uit het EVRM. De toetreding van de EU tot het EVRM zou een meerwaarde zijn. De heer Dehaene meent dat dit de beste manier is om dubbel werk te vermijden. Op het niveau van de Europese Raad werd over toetreding tot het EVRM nog geen consensus bereikt, maar misschien kunnen de werkzaamheden van de Conventie hiertoe bijdragen;

­ Er zijn formules mogelijk om een leesbare en afdwingbare tekst te bekomen. Men moet alvast vermijden dat er twee vormen van jurisprudentie zullen bestaan. Deze zorg die de heer Clerfayt vanuit de Raad van Europa vertolkt, wordt gedeeld door de Conventie en de instanties van de Europese Unie. De Raad van Europa en het Hof van Justitie van de EG zijn overigens als waarnemer vertegenwoordigd tijdens de besprekingen van de Conventie;

­ Wat de burgerrechten en de sociaal-economische rechten betreft, ligt een werkdocument ter discussie dat nog kan worden geamendeerd. Het statuut van de sociale rechten kan niet gelijkwaardig worden geacht met dat welke de burgerrechten en de politieke rechten genieten binnen de rechtsorde van de Europese Unie. De sociaal-economische rechten zijn van een totaal andere aard dan de basis- en politieke rechten en worden soms geformuleerd in termen van doelstellingen. Anderzijds moet men bij de combinatie van basisrechten, burgerrechten en sociale rechten in één handvest zeer voorzichtig omspringen met de formulering. De heer Dehaene wijst in dit verband op sommige arresten van het Hof van Justitie van de EG inzake de uitoefening van sociale zekerheidsrechten door burgers van de EU in een ander land dan hun land van herkomst. Bij een doorgedreven toepassing van deze arresten kunnen de gevolgen enorm zijn.

De heer Herman De Croo merkt op dat het Hof van Justitie van de EG misschien het meest vooruitstrevende element is in de implementatie, geval per geval, van een soort verruiming en verdieping van de toepassing van de verdragen. De twee bekende arresten van het Hof over sociale zekerheidsrechten zouden hierbij de « communautarisering à la belge van de sociale zekerheid » in een ander daglicht kunnen stellen. Dit brengt met zich mee dat de toepassing van rechten uitgeoefend door individuen op socio-economisch vlak (verzorgingsmogelijkheden, terugbetalingsmogelijkheden) via het Hof van Justitie van de EG van een totaal andere aard is dan het Franse revolutie-concept van het Europees Hof voor de rechten van de mens. De heer De Croo vraagt hoe de Conventie deze evolutie inschat.

De heer Dehaene stelt dat de geciteerde voorbeelden voortvloeien uit de graad van integratie van de EU met daarin de vrijheid van verkeer van personen en een aantal burgerrechten die deze personen genieten. Over deze materies kan het Hof van Straatsburg zich niet uitspreken. Omdat de Belgische rechtbanken in een geïntegreerd geheel zitten, kunnen ze in hun rechtspraak verder gaan dan het Hof van Straatsburg. Dit geldt ook voor de EU. In dit opzicht is een element van verschil niet uit te sluiten. Belangrijk is echter dat wanneer basisrechten in het geding zijn (zoals vrijheid en gelijkheid), de rechtspraak van het Hof in Luxemburg hieraan geen andere uitleg geeft dan de rechtspraak van het Hof in Straatsburg.

De heer Herman De Croo legt de volgende vraag van de heer Jean-Maurice Dehousse, Europees parlementslid, voor ter appreciatie van de leden van het Federaal Adviescomité : « Kunnen hoorzittingen worden georganiseerd met de nationale NGO's? ».

Dit lijkt volgens de voorzitter weliswaar een interessante vraag, maar dit stelt volgens hem enkele problemen van praktische aard : welke nationale NGO's zijn er, in welke mate zijn ze representatief enz. ? Is er hiervoor een procedure ? Vindt het Adviescomité zo'n hoorzitting noodzakelijk ?

De heer Jean-Luc Dehaene antwoordt dat de Conventie internationale NGO's ondervraagt. De parlementen van de lidstaten kunnen de nationale NGO's steeds consulteren, maar hiervoor is er nooit een formele vraag geweest vanwege de Conventie. De heer Jean-Luc Dehaene vraagt zich af of dergelijke hoorzittingen op nationaal vlak wel zin hebben. De nationale NGO's volgen immers niet de werkzaamheden van de Conventie.

Mevrouw Talhaoui lanceert de suggestie om de Europese NGO's die de werkzaamheden van de Conventie volgen, in het Adviescomité van het Belgische parlement te horen. De meeste nationale mensenrechtenorganisaties hebben een Europese vleugel.

De heer Clerfayt acht een beslissing over het voorstel van de heer Dehousse in de huidige stand van zaken voorbarig. Het Adviescomité kent de inhoud van de ontwerpteksten nog niet. Als er een finaal voorstel op tafel ligt dat de werkzaamheden van de Conventie weerspiegelt, kan het Adviescomité eventueel de nationale NGO's consulteren.

De heer De Croo formuleert eenzelfde terughoudendheid ten aanzien van het voorstel van de heer Dehousse en beslist het voorstel op te schorten.

2.3. Hoorzitting van 27 juni 2000

Eén van conclusies van het Portugese voorzitterschap op de top van Feira stelt : « De Conventie wordt aangespoord om haar werkzaamheden in overeenstemming met het in het mandaat van de Europese Raad van Keulen neergelegde tijdschema voort te zetten, zodat voorafgaand aan de Europese Raad in oktober 2000 een ontwerpdocument wordt voorgelegd. »

De heer Dehaene merkt op dat deze conclusie de tijdsdruk op de werkzaamheden in de Conventie heeft opgedreven. Een consensus omtrent de ontwerptekst is noodzakelijk.

De werkzaamheden in de Conventie worden gehinderd door twee verschillende zienswijzen omtrent de finaliteit van het document, waarbij de ene strekking een plechtige politieke verklaring beoogt (Verenigd Koninkrijk, Spanje en de Scandinavische landen), en de andere strekking een juridisch afdwingbare tekst nastreeft.

Men kan er redelijkerwijze van uitgaan dat tijdens de bijeenkomsten onder het Franse voorzitterschap in Biarritz of Nice hoogstens een document zal worden goedgekeurd. De heer Dehaene meent dat het een tactische fout zou zijn om tijdens de Intergouvernementele Conferentie (IGC) te ijveren voor de opname van het handvest in het EG-verdrag. Het uiteindelijke doel is de opname van het handvest ne varietur in het EG-verdrag.

De heer Dehaene wijst op de beperkingen van het mandaat van de Europese Raad van Keulen :

­ het handvest is enkel van toepassing op instellingen en organen van de EU in het kader van de taken en bevoegdheden die hen door de verdragen zijn toegewezen en op de lidstaten met toepassing van het Europees recht;

­ het betreft een codificatie van bestaande rechten;

­ het handvest als dusdanig kan geen basis zijn voor overdracht van bevoegdheden;

­ last but not least : binnen de perken van het mandaat werd de vraag naar opname van het handvest in het EG-verdrag niet gesteld.

De heer Dehaene overhandigt de amendementen die de Belgische vertegenwoordigers op de teksten hebben ingediend. Deze amendementen kwamen tot stand in overleg met het ministerie van Buitenlandse Zaken en enkele professoren.

In de huidige tekst onderscheidt men drie groepen :

­ De eerste 30 artikelen hernemen de bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), dat de basis vormt, maar waarvan de redactie gemoderniseerd werd. Deze worden aangevuld met politieke- en burgerrechten en de rechten van de EU-burger;

­ De socio-economische rechten. Knelpunt hierbij is dat van de twee Europese sociale handvesten het ene door alle lidstaten is geratificeerd en het andere niet. Grote domeinen van het sociaal recht blijven daarenboven een exclusieve bevoegdheid van de lidstaten. Dit bemoeilijkt het debat. Amendementen met betrekking tot universele dienstverlening en adekwate alimentatievorderingen werden ingediend.

­ Voor de horizontale clausules is het van belang een goede formulering na te streven. Men moet een minimalistische interpretatie vermijden.

De heer Lallemand sluit zich aan bij de uiteenzetting van de heer Dehaene. Het vertrekpunt is de zoektocht naar een consensus en een zo breed mogelijk akkoord. Inzake sociale rechten zijn er weliswaar uiteenlopende meningen, maar men merkt dat de Conventie zo ver mogelijk wil gaan.

Gedachtewisseling

De volgende opmerkingen en vragen komen aan bod :

Het statuut van het handvest van de grondrechten : procedure, draagwijdte en doelstelling

De heer Philippe Mahoux stelt volgende vragen van procedurele aard :

­ Welk statuut hebben de amendementen ? Moeten de indieners ervan het Parlement hierover niet informeren ?

­ Wat is de rol van de nationale parlementen als de tekst van het handvest slechts de status heeft van een politieke verklaring ?

­ Hoe moet men aankijken tegen de paradoxale situatie waarbij uiterst belangrijke rechten worden opgesteld die wellicht niet afdwingbaar zullen zijn en waarvoor een lidstaat niet kan bestraft worden bij het niet respecteren ervan ?

De heer Dehousse merkt op dat de 13 kandidaat-lidstaten grote verwachtingen koesteren ten aanzien van de redactie van het handvest (3). Het Presidium van de Conventie manifesteert zich echter als een soort leescomité waarbij een minimale oplossing uiteindelijk niet uit te sluiten valt. De tekst van het handvest mag aan het EVRM en de protocollen geen afbreuk doen. Tevens moet men zich hoeden voor de symptomen die erop wijzen dat de effecten van de EVRM-rechtspraak van het Hof van Straatsburg zouden worden ingeperkt.

De heer Eyskens vindt de gang van zaken paradoxaal. De kans bestaat dat het handvest van de grondrechten, dat de spreker omschrijft als de « grondwet van alle grondwetten », een louter politieke verklaring zou blijven die niet zou opgenomen worden in het EG-verdrag. Het is dan zeer de vraag of de tekst aan de goedkeuring van de nationale parlementen wordt onderworpen en er een debat zal plaatsvinden. Omtrent de afdwingbaarheid van het handvest is er evenmin zekerheid. Dit alles ondermijnt de geloofwaardigheid van het handvest.

De heer Pierre Jonckheer, lid van het Europese Parlement, vraagt of men de bewoordingen van het mandaat van Keulen niet extensief kan interpreteren (in die zin dat bijvoorbeeld het recht op voedselveiligheid in het handvest wordt opgenomen) ? Spreker wijst ook op een opiniestuk van R. Badinter dat op 20 juni 2000 in Le Monde is verschenen, waarin Badinter stelt : « Aussi longtemps que l'UE ne sera pas dotée d'une Constitution, qu'elle ne s'est pas constituée en une fédération d'États-nations, cette charte ne doit pas être dotée d'une force juridique contraignante ni soumise au contrôle juridictionnel de la Cour de Luxembourg » (4). In die optiek zou het handvest dat tijdens de Europese Raad van Nice wordt besproken een beperkende opsomming van niet afdwingbare rechten zijn. Spreker vraagt zich af hoe dit zal overkomen bij de publieke opinie.

De inhoud van het handvest van de grondrechten

Tijdens de discussie blijkt dat de ontwerptekst op heel wat domeinen raakpunten bevat met actuele parlementaire discussies (recht op vrije beroepsuitoefening, recht op ouderschapsverlof, recht op onderwijs overeenkomstig de filosofische en godsdienstige overtuiging, de culturele rechten). Sommige van die rechten kunnen leiden tot interpretatieproblemen en implicaties in de interne rechtsorde over gevoelige thema's.

De heren Mahoux en Monfils zijn van oordeel dat inzake « euthanasie » iets zou moeten voorzien worden in het handvest.

De heer Mahoux wijst erop dat bij het recht gewaarborgd in artikel 16, 3 (het recht van ouders om zich voor hun kinderen te verzekeren van het onderwijs en de opvoeding die overeenstemmen met hun godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuigingen) problemen kunnen rijzen wanneer men het begrip « godsdienst » in de diverse EU-lidstaten nader bekijkt. In Zweden is « scientology » erkend als godsdienst, terwijl in België het verslag van de onderzoekscommissie « sekten » deze organisatie omschrijft als een schadelijke sektarische organisatie.

De heer Philipppe Monfils, senator, wijst erop dat artikel 13 (met betrekking tot het gezinsleven) geen oog heeft voor andere situaties zoals de partnerrelatie die evenzeer aan bod zouden moeten komen in het handvest. De heer Dehousse heeft een amendement geformuleerd dat beoogt partnerschappen te vermelden.

De heer Dehousse wijst op het amendement dat hij heeft geformuleerd met betrekking tot artikel 16 (recht op onderwijs), volgens welke de Gemeenschap de plicht heeft ervoor te zorgen dat er voldoende scholen zijn. Bij de uitoefening van de rechten van de ouders pleit hij ervoor dat deze de beginselen van tolerantie en democratie eerbiedigen.

Volgens de heer Eyskens behoeven bepaalde begrippen een duidelijke omschrijving en interpretatie. Men zou zich bijvoorbeeld de vraag kunnen stellen hoe het verbod op collectieve uitzetting (artikel 20bis) te verzoenen valt met bepaalde opties in het migrantenbeleid ?

De heer Monfils pleit ervoor dat de socio-economische rechten op een algemeen aanvaardbare wijze zouden worden opgesteld. Tevens zou het handvest een alinea kunnen opnemen inzake de culturele rechten en hiervoor aanknopen bij het basischarter van de Unesco inzake culturele rechten.

Repliek

Wat de opname van het handvest in het EU-verdrag betreft, stelt de heer Dehaene een pragmatische houding voorop. Zelfs als het document uitmondt in een niet-afdwingbare tekst, zal de vraag naar afdwingbaarheid zich wel eens stellen. De redactie van het handvest is zeker geen oefening in het luchtledige. Een nota van de regering, goedgekeurd in de Ministerraad, bepleit de opname van het handvest van de grondrechten in het EU-verdrag.

Wat de opmerking van de heer Mahoux betreft met betrekking tot de onmogelijkheid om een lidstaat te bestraffen bij het niet respecteren van de grondrechten, wordt gewezen op de perspectieven die het Belgisch voorstel biedt om een nieuwe paragraaf toe te voegen aan artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Deze paragraaf beoogt de invoering van een preventief alarmmechanisme voor de democratie (5).

De amendementen inzake de basisrechten beogen enkel een toenadering tot het EVRM. Zij werden ingediend in overleg met enkele professoren en na ruggespraak met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor de amendementen met betrekking tot de sociale rechten gebeurde dit in overleg met een interkabinettenwerkgroep.

De heer Dehaene deelt de bezorgdheid van de heer Dehousse. Het handvest mag zeker niet leiden tot een uiteenlopende rechtspraak tussen Straatsburg en Luxemburg. Omtrent de draagwijdte van de sociale rechten en de inroepbaarheid ervan voor de rechtbanken stelt zich een andere discussie dan wat voor de fundamentele rechten het geval is. Het handvest mag geen nivellering naar beneden betekenen, en kan niet op een beperkende wijze worden geïnterpreteerd ten aanzien van bepalingen die ruimer zijn.

Gelet op het intergouvernementele kader waarin de discussie plaatsvindt, moet naar een consensus worden gestreefd. Degenen die gewonnen zijn voor een ruime visie, waarbij ze zover mogelijk willen gaan, zijn er zich ook van bewust dat de slottekst niet volledig hun visie zal weerspiegelen.

In tegenstelling tot wat de heer Badinter in zijn opiniestuk beweert, is de heer Dehaene niet geneigd te stellen dat het handvest een louter politieke tekst is.

De heer Lallemand wijst erop dat ook het EVRM lange tijd een verklaring met een morele draagwijdte was. De redactie van het handvest is een avontuur en de stellers weten niet waar ze zullen uitkomen. Het is een hele uitdaging om met 15 lidstaten te komen tot een (soort) Europese Grondwet.

2.4. Hoorzitting van 21 september 2000

In een inleidende uiteenzetting over de stand van zaken in de Conventie herinnert de heer Dehaene aan wat hij tijdens de vergadering van het Adviescomité van 27 juni 2000 gezegd heeft, namelijk. :

­ de beperkingen van het mandaat van de Europese Raad van Keulen;

­ de (quasi) zekerheid dat de tekst die in Biarritz wordt goedgekeurd een plechtige verklaring en een niet-afdwingbare tekst zal zijn (wat de opening impliceert naar een tweede discussie, nl. « hoe kan deze tekst in een later stadium deel uitmaken van het EU-verdrag? »);

­ het document wordt wellicht goedgekeurd door het Europees Parlement, en daarna door de nationale parlementen.

Het Presidium heeft geopteerd voor een nieuwe vergaderwijze waarbij het afzonderlijk vergadert met de vertegenwoordigers van resp. de nationale regeringen, de nationale parlementen en het Europees Parlement. De voorstellen tot tekstwijziging uit de drie groepen worden ingebracht in het Presidium. Daarna stelt het Presidium een eindtekst op die op 2 oktober 2000 aan de Conventie wordt voorgelegd. Over deze tekst wordt niet gestemd omdat het mandaat van Keulen hiervoor geen nadere regels voorziet. Die tekst wordt dan op de top van Biarritz besproken.

De heer Dehaene stelt voor het Presidium volledig te steunen omdat (een meerderheid van) het Presidium zover als mogelijk wil gaan bij de redactie van het handvest.

De heer Lallemand merkt op dat het handvest geen fundamentele wijziging zal betekenen van het Belgisch rechtssysteem. Het Belgisch recht gaat in vele opzichten reeds verder dan de beginselen van het handvest. Daarom is artikel 52 van het ontwerp van groot belang, namelijk « geen der bepalingen van dit handvest mag worden uitgelegd als zou zij een beperking vormen van of afbreuk doen aan de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden welke binnen de respectieve werkingssfeer worden erkend door het internationaal recht en de internationale overeenkomsten waarbij de Unie, de Gemeenschap of de lidstaten partij zijn, met name het EVRM, alsmede de grondwetten van de lidstaten. »

De heer Lallemand wijst op de integratie van nieuwe rechten in het handvest, onder andere bescherming van persoonsgegevens (artikel 8), vrijheid en pluralisme van de media (artikel 11, § 2) culturele, godsdienstige en taalkundige verscheidenheid van minderheden (artikel 22) en op het feit dat het stakingsrecht eindelijk werd opgenomen in de laatst rondgedeelde tekst.

Niettemin zijn er, aldus de heer Lallemand, nog bepaalde lacunes waarvan een aantal hem belangrijk lijken. Aldus vermeldt het ontwerp niet :

­ het recht op arbeid (het handvest vermeldt enkel het « recht te werken », wat restrictiever is en geen juridische garanties biedt, zoals bijvoorbeeld het recht op een werkloosheidsuitkering);

­ het recht op een minimuminkomen (dat in het sociaal handvest van de EG is opgenomen);

­ het recht op huisvesting.

Er wordt evenmin vermeld dat de derdelanders die in de Unie werken over een totale bescherming beschikken (bijvoorbeeld inzake gezinshereniging).

Anderzijds houdt het hier geformuleerde verbod op eugenetische praktijken geen rekening met genezende behandelingen.

Het ontwerp erkent evenmin het stemrecht voor onderdanen van niet-EU landen, indien zij reeds lange tijd wettig op het EU-grondgebied verblijven.

Het vermeldt ook niet de verantwoordelijkheid van de EU om de fundamentele normen van de Internationale Arbeidsorganisatie te bevorderen ten aanzien van derde Staten (het mandaat ging evenwel niet zover).

De heer Lallemand benadrukt evenwel dat het ontwerp-handvest het resultaat is van een merkwaardig politiek feit : het twee of meer keer per maand samenkomen van nationale en Europese parlementsleden met uiterst bekwame vertegenwoordigers, met als doel te debatteren over maatschappelijke waarden. Vanuit dit standpunt is het ontwerp-handvest een aanzet tot een toekomstige Grondwet.

Ten slotte bekrachtigt het ontwerp het feit dat in de EU, de Natie niet langer het enige referentiepunt is voor de erkenning van het burgerschap.

Kortom de verschillende deelnemers, en de parlementsleden in het bijzonder, moeten pleiten voor een tweede discussieronde.

Gedachtewisseling

De heer De Croo stelt volgend werkschema bij de bespreking voor :

­ procedurele aspecten en opmerkingen omtrent de draagwijdte van het handvest;

­ algemene bespreking;

­ inhoudelijke bespreking.

a) Procedurele aspecten en opmerkingen omtrent de juridische draagwijdte van het handvest

De heer Fred Erdman, kamerlid, merkt op dat het handvest implicaties heeft voor de Grondwet. De vraag naar de betrokkenheid van de parlementen van de gemeenschappen en gewesten stelt zich derhalve, alsmede de vraag naar de betrokkenheid van de commissies voor de Justitie van Kamer en Senaat.

Vervolgens vraagt hij zich af welke weerslag deze niet afdwingbare tekst zal hebben op de bepalingen die wél afdwingbaar zijn. Het is best mogelijk dat de bepalingen die momenteel afdwingbaar zijn door dit handvest een andere, meer beperkte interpretatie zullen krijgen. Bijgevolg is het noodzakelijk de verschillende bevoegde commissies samen te roepen.

Ten slotte vindt de spreker de uitdrukking « recht om te werken » op zijn minst verwarrend.

Volgens de heer Hugo Vandenberghe, senator, is het noodzakelijk over dit handvest ten gronde te debatteren en inzicht te hebben in de draagwijdte van de bepalingen ervan. Als de teksten zijn gestemd, zullen die een eigen leven leiden en een eigen dynamiek ontwikkelen. Aan de beginselen van het handvest zal de rechtspaak een eigen invulling geven. Dit « juridisch activisme » is geen nieuw feit. Het Hof van Justitie van de EG heeft in het arrest « Francovich » en het arrest « Brasserie du pêcheur » aan het begrip « overheidsaansprakelijkheid bij het niet naleven van het EG-recht » een eigen invulling gegeven, ook al waren er geen directe aanknopingspunten hiervoor in het EG-verdrag terug te vinden.

We worden in casu met verregaande teksten geconfronteerd, zodat een discussie in het Parlement met de bevoegde commissies zeer belangrijk is, gelet op de procedurele implicaties die een verklaring van fundamentele rechten en vrijheden kent in ons grondwettelijk bestel (verklaring van herziening, 2/3 meerderheid, artikelsgewijze bespreking, enz.).

De spreker stelt vast dat een dubbele weg wordt gevolgd waarbij men eerst een verklaring opstelt en vervolgens zal onderzoeken hoe deze verklaring in het EG-verdrag kan worden ingepast. In dit verband is het belangrijk te weten welke juridische draagwijdte deze verklaring zal hebben. Meerdere arresten van het Europees Hof voor de rechten van de mens verwijzen naar de preambule van het EVRM, hoewel die preambule niet tot het verdrag behoort. Bij de interpretatie van fundamentele rechten verwijst men niet alleen naar de formeel goedgekeurde teksten, maar ook naar verdragen die nog niet zijn geratificeerd door de nationale Staten. In deze context zou het handvest van de grondrechten een gelijkaardige draagwijdte kunnen hebben. Duidelijkheid omtrent de juridische gevolgen van de goedkeuring van deze verklaring is daarom van essentieel belang.

De heer De Croo merkt op dat hij met de voorzitters van de verschillende commissies contact zal opnemen en benadrukt dat het systeem van de Europromotoren dat door de Kamer werd ingesteld, in werking moet treden.

De heer Mahoux, voorzitter van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden, begrijpt de bezorgdheid van de heer Erdman. Daarom werden de andere commissies ook betrokken bij de vergadering van het Adviescomité. Anderzijds is er de agenda van de top van Biarritz, waar de tekst van het handvest in een slotfase wordt besproken.

b) Algemene bespreking

De heer Eyskens merkt op dat de actuele tekst beantwoordt aan onze verwachtingen die tot enkele maanden geleden laaggestemd waren. In de Verenigde Staten werd 250 jaar geleden een Declaration of Rights opgesteld die onmiddellijk een juridische draagwijdte kreeg. Dat de Europese Unie hier niet in slaagt, vindt hij een gemiste kans. Hij denkt niet dat het handvest van de grondrechten tot een « jurisprudentiële creativiteit » zal leiden. De tekst is in feite een resolutie, die de verdienste heeft dat ze bestaat en die een nuttige dynamiek kan op gang brengen. Inderdaad, wij doorstaan momenteel een periode van Europese crisis, wat door de euro wordt uitgedrukt.

De spreker besluit dat er volgens hem geen ernstige hoop bestaat dat dit ontwerp in de verdragen zal worden geïntegreerd.

In deze context stelt hij drie vragen :

­ Komt deze materie in aanmerking voor het procédé van de « versterkte samenwerking » waarbij een aantal gelijkgezinde EU-lidstaten er wél een juridische draagwijdte aan toekennen ?

­ Als nieuwe Staten zullen toetreden tot de EU, behoort het handvest dan tot het « acquis communautaire » dat ne varietur door deze Staten moet worden overgenomen ?

­ Bevat de tekst een instrument voor de regeringen van de EU om regeringen van een lidstaat die xenofobe partijen in hun coalitie opnemen te bestraffen ?

Volgens de heer Clerfayt zal het handvest vroeg of laat evolueren tot een soort Grondwet die de rechten van de Europese burger beschermt. Hij wenst volgende kanttekeningen te maken :

­ Artikel 50.1 van het ontwerp van handvest stelt : « De bepalingen van dit handvest zijn gericht tot de instellingen en organen van de Unie, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, en, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de lidstaten. Overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden eerbiedigen zij bijgevolg de rechten, leven zij de beginselen na en bevorderen zij de toepassing ervan. » Deze bepaling wijst erop dat enkel de afbakening beoogd wordt van minimumrechten die de Europese Unie moet respecteren. Het EVRM blijft zijn belang en waarde behouden.

­ Artikel 51.1 van het ontwerp van handvest geeft echter meer reden tot ongerustheid. Dit artikel stelt : « Beperkingen op de uitoefening van de in dit handvest erkende rechten en vrijheden moeten door de wet worden gesteld, onder eerbiediging van de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen alleen beperkingen worden gesteld indien zij noodzakelijk zijn voor, en daadwerkelijk beantwoorden aan de door de Unie nagestreefde doelstellingen van algemeen belang, andere legitieme belangen in een democratische samenleving of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ». Deze bepaling is een formule die toelaat via allerlei achterpoortjes de reikwijdte van de gewaarborgde rechten te beperken, waarbij de EU of de lidstaten of het Hof van Justitie van de EG ontsnappen aan de externe controle van het Europees Hof voor de rechten van de mens te Straatsburg. Dit is een gevaarlijke evolutie en toont de noodzaak aan van de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM.

­ Men moet de tekst van het handvest, die op het eerste gezicht een verklaring is, niet minimaliseren. Er kan een grote dynamiek uitgaan van zo'n verklaring. Ten slotte deelt de spreker de mening van de heer Vandenberghe volgens dewelke het « juridisch activisme » van de rechtspraak aan bepaalde normen een eigen dynamiek geeft. Hierin onderkent hij een parallel met de rechtspraak van de Nederlandstalige kamers van de Raad van State die de taalwetgeving op een wijze interpreteren die volgens hem de bedoeling van de wetgever overstijgt, wetgeving die de heer Vandenberghe met reden kent.

De heer Jonckheer formuleert de volgende opmerkingen en vragen :

­ Men kan niet voorspellen welke trend het handvest van de grondrechten na de top van Nice zal zetten. In 1989 werd een Europees sociaal handvest onderschreven door de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement. Deze tekst heeft op de rechtspraak van vandaag praktisch geen impact gehad, terwijl de tekst van dit handvest vollediger is dan de tekst van het momenteel besproken ontwerp.

­ Menen de deelnemers dat de tekst die door het Presidium aan de Conventie op 14 september werd voorgelegd, nog kan worden gewijzigd ?

­ Wordt de plechtige verklaring in Nice, dan wel in Biarritz aangenomen ? Als de plechtige verklaring in Nice plaats vindt, is er nog ruimte voor overleg met de nationale parlementen ?

­ De publieke opinie zal zich vragen stellen bij de toegevoegde waarde van een handvest wanneer het slechts een plechtige verklaring is, of deze verklaring nu al dan niet de rechtspraak van het Hof zal beïnvloeden.

Mevrouw Nelly Maes, lid van het Europees Parlement, deelt de kritische kanttekeningen bij het handvest. Zij geeft eveneens de voorkeur aan een afdwingbare tekst met meer inhoud, waarbij een herziening van de verdragen de toetreding van de EU tot het EVRM mogelijk maakt. Het handvest vertoont merkwaardige lacunes. Anderzijds heeft de tekst oog voor aspecten die in het EVRM ontbreken, zoals het verbod van reproductief klonen van mensen en van andere nieuwe medische praktijken. Ten slotte heeft mevrouw Maes vragen over de impact van het handvest op het taalgebruik en de verwijzing in artikel 40 (van doc. CONVENT 47) : welke draagwijdte heeft het onderscheid tussen « instelling » en « orgaan » van de Gemeenschap of de Unie ?

Mevrouw Miet Smet, lid van het Europees Parlement, heeft de indruk dat het handvest is opgesteld in functie van een toekomstige insluiting. Dit verklaart mede de beperkte draagwijdte ervan. De tekst zou wellicht verder gegaan zijn wanneer het de finale bedoeling zou geweest zijn er een niet bindend handvest van te maken. Bij een aantal onderhandelaars bestond immers de vrees dat de socio-economische grondrechten afdwingbaar zou worden.

De heer Mahoux sluit zich aan bij de opmerking dat de strategie tijdens de onderhandelingen gericht was op een minder verregaand handvest. Niettemin werd tijdens de COSAC-vergadering te Lissabon van 29 en 30 mei 2000 de eis onderschreven door een meerderheid van de delegaties dat het handvest een bindend karakter zou hebben (6) (althans voor de rechten die op het EVRM geïnspireerd zijn). Wat de verhouding van het handvest tot het EVRM betreft, stelt er zich geen probleem tussen de rechtspraak van Straatsburg en Luxemburg, als het handvest niet afdwingbaar is. Wanneer het handvest daarentegen wel afdwingbaar zou zijn, dreigt het gevaar van dubbele rechtspraak waarbij rivaliteit tussen de beide Hoven een slechte zaak zou zijn. Tevens vraagt hij zich af welke rol voor de nationale parlementen is weggelegd als het handvest niet afdwingbaar is. Volstaat in dit geval een resolutie in Kamer en Senaat ?

De heer Dehaene herinnert aan het mandaat dat de Europese Raad van Keulen aan de Conventie heeft gegeven : eerst wordt een plechtige verklaring opgesteld. In een later stadium komt de integratie van de verklaring in het EG-verdrag ter sprake. In Biarritz wordt een tekst aan de Europese Raad voorgelegd. In Nice komt men tot een plechtige verklaring van het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad.

De Conventie stelt enkel een coördinatie van bestaande rechten op. De juridische afdwingbaarheid van het handvest vormt voor de Conventie geen item, want het zit niet vervat in het mandaat van de Conventie.

De toetreding van de EU tot het EVRM is een agendapunt van de IGC.

Het handvest hoeft geen bepaling te bevatten om regeringen van een lidstaat die xenofobe partijen in hun coalitie opnemen te bestraffen. Dit aspect komt aan bod bij de discussie over een wijziging van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (7).

Degenen die pleiten voor een tekst die, ook al is die niet afdwingbaar, toch iets ruimer wordt opgevat, begaan een tactische vergissing. Men moet rekening houden met de terughoudendheid van een aantal lidstaten. Het Presidium heeft steeds gestreefd naar een juridisch correcte tekst die in een later stadium ­ als het in de Europese verdragen zou opgenomen worden ­ geen aanleiding meer geeft tot wijzigingen.

De vraag omtrent de juridische impact van het handvest zou dezelfde geweest zijn als men bij de redactie verder zou gegaan zijn dan een codificatie van bestaande rechten. De dag dat het handvest afdwingbaar zou worden, stellen zich twee vragen : hoe verhoudt het handvest zich tot het Hof in Straatsburg, wat de fundamentele rechten betreft ? Wat de sociale rechten betreft (8), zal men in casu het handvest kunnen inroepen voor het Hof in Luxemburg, wat een belangrijke stap voorwaarts zou zijn.

Een tekst met grondrechten die leesbaar is voor de burger vormt de toegevoegde waarde van het handvest. In zijn rapport aan de regering zal de heer Dehaene dan ook aanbevelen dat het handvest wordt goedgekeurd en dat in Biarritz of Nice een discussie op gang wordt gebracht omtrent het afdwingbaar karakter van de tekst, zodat een opening wordt gecreëerd voor een volgend debat omtrent een soort Europese Grondwet. Hij herinnert aan het Verslag van de groep van wijzen omtrent de institutionele gevolgen van de uitbreiding, dat de herschikking van verdragsteksten voorstelt in twee afzonderlijke delen, nl. het basisverdrag en een afzonderlijke tekst die betrekking zou hebben op specifieke beleidsdomeinen. Het Europees Universitair Instituut van Florence heeft een leesbare tekst in die zin opgesteld. Het debat omtrent de herschikking van de verdragsteksten zal hoe dan ook gevoerd worden. In Nice zou de link kunnen gelegd worden tussen de herschikking van verdragsteksten en een afdwingbaar handvest.

Het handvest van de grondrechten leent zich niet tot versterkte samenwerking. Door de goedkeuring van het handvest moet de Europese Unie aan de Staten die tot de EU zullen toetreden duidelijk maken dat het handvest van de grondrechten een basisgegeven is voor de EU.

De heer Lallemand voegt daaraan toe dat artikel 52 van het handvest omtrent het beschermingsniveau de twee Europese sociale handvesten niet vermeldt omdat ze niet integraal onderschreven werden door alle lidstaten.

De beperkingen die artikel 51 van het handvest omtrent de reikwijdte van de gewaarborgde rechten voorziet, is een bepaling die men in alle rechtssystemen terugvindt (zo voorziet het Strafwetboek ook beperkingen op de vrije meningsuiting wanneer op de openbare orde of de goede zeden inbreuk wordt gepleegd).

Deze zeer leesbare tekst zal een referentiekader worden met een sterke ideologische en interpretatieve waarde. Het ontwerp-handvest is eigenlijk reeds een voorafspiegeling van een samenleving die verschilt van de onze. Het handvest zal vroeg of laat invloed uitoefenen op de toekomst van Europa. Dit is de reden waarom hij tegelijk echt enthousiast is over deelname aan zo'n grootse onderneming en tevens spijt heeft over de aarzelingen die Europa en haar burgers een tekst ontzeggen die beantwoordt aan hun verwachtingen en noden.

c) Inhoudelijke bespreking van het handvest

Wanneer men streeft naar de codificatie van grondrechten heeft men, aldus de heer Vandenberghe, tevens de gevolgen van elke formulering aandachtig voor ogen. Het handvest zal rechtsgevolgen hebben ook al is het formeel niet afdwingbaar. Omdat procespartijen de bepalingen van het handvest voor de rechtbanken zullen inroepen, moet het parlement de teksten grondig bestuderen. Een aantal artikelen drukken dezelfde rechten uit als deze die in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens zijn ingeschreven, maar met een andere bewoording en soms zelfs met verschillen. Dit zal juridische gevolgen hebben. Hierbij rijzen volgende vragen :

­ Het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 6), herneemt artikel 5, lid 1, EVRM. In artikel 5 EVRM volgen daarna nog andere paragrafen. De vrijheid van informatie, persvrijheid, vrijheid van meningsuiting weerspiegelt de beginselen van artikel 10, EVRM, maar het handvest neemt artikel 10 EVRM niet over en voorziet een andere tekst. Het EVRM vermeldt bovendien de verantwoordelijkheid van de persorganen, terwijl het handvest hier geen gewag van maakt. Deze techniek geeft weinig juridische waarborgen. Vindt men dat deze werkmethode een voldoende sluitend karakter heeft ?

­ Het handvest primeert op de verdragsbepalingen die minder ver gaan. Welke artikelen bieden een minder verregaande bescherming dan het EVRM ? Men zou artikelsgewijs moeten aanduiden of een artikel dezelfde draagwijdte heeft als het EVRM, dan wel of een artikel verder gaat dan het EVRM.

­ De discussie of de EU al dan niet tot het EVRM toetreedt, is een achterhaalde discussie. In het arrest Matthews (februari 1999) heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens een verzoek tegen het niet organiseren van de Europese verkiezingen te Gibraltar getoetst aan het EVRM. Het Hof oordeelt dat de overdracht van bevoegdheden aan de EG de Staten niet vrijstelt van hun verantwoordelijkheid om de in het EVRM vastgelegde rechten te waarborgen (9). Deze jurisprudentie motiveert reeds dat de EU een vertegenwoordiger zou moeten hebben in het Hof van Straatsburg wanneer daar bepaalde EU-bevoegdheden aan de orde kunnen zijn.

­ Voor sommige EVRM-bepalingen hebben enkele verdragspartijen reserves geformuleerd. Het eindartikel van het handvest bepaalt dat het handvest primeert als het verder gaat dan het EVRM. Wat is het lot van voormelde reserves die afdwingbaar zijn in Straatsburg, als alle EU-lidstaten het handvest onderschrijven (in de veronderstelling dat het handvest juridisch afdwingbaar is) ?

De heer Mahoux merkt het volgende op :

­ In welke mate kunnen lidstaten ten aanzien van bepalingen van het handvest dezelfde reserves uitspreken, als ten aanzien van bepalingen van het EVRM ?

­ Welke documenten worden als voorbereidende werken aan het handvest gehecht, zodat de rechters voor de interpretatie van bepaalde begrippen kunnen aanknopen met wat door de stellers van het handvest bedoeld werd ? Zo is het noodzakelijk te weten welke omschrijving men geeft aan « eugenetische praktijken » (artikel 3.2).

­ Het handvest had ook het nuttige onderscheid tussen « sekten » en « godsdienst » (artikel 10.1) kunnen omschrijven.

­ De moderne wetenschap heeft aangetoond dat er maar één enkel ras bestaat : het menselijke ras; waarom dan ook volharden in het gebruik van een voorbijgestreefd concept (artikel 21).

De heer Dehousse merkt het volgende op :

­ De Europese Commissie heeft verklaard dat het handvest niet kan beschouwd worden als een toetredingsvoorwaarde voor de kandidaat-lidstaten. Dit is een gevaarlijke evolutie. Het is belangrijk dat deze Staten zien welke waarden de Unie onderschrijft. Er is steeds gezegd dat de noodzaak voor een duidelijke en onbetwistbare grondslag van de waarden van de Unie, voor haar uitbreiding, een van de bestaansredenen van het handvest was.

­ De vragen die oorspronkelijk rezen omtrent het afdwingbaar karakter van het handvest, de beroepsmiddelen en de bevoegde rechtbank werden ondergeschikt gemaakt aan de wens om zich op de inhoudelijke aspecten van het handvest toe te spitsen. Nu er een eindtekst is, worden die vragen opnieuw gesteld. Overigens, indien het handvest bindend wordt, zal deze eigenschap zowel voor de nieuwe als de oude lidstaten gelden. Mocht het handvest slechts een verklaring zijn, dan zal zij dezelfde politieke waarde hebben voor de nieuwe als voor de oude lidstaten.

­ Luidens artikel 6, lid 2, van het EU-verdrag eerbiedigt de Unie de grondrechten, zoals die gewaarborgd zijn door het EVRM, als algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht. Als er een handvest is, krijgt de tekst een juridische waarde. De nationale rechtbanken zullen aan het Hof van Justitie een prejudiciële vraag kunnen stellen, waarbij het Hof zich kan uitspreken over de implicaties en de draagwijdte van het handvest. En men kan er uiteraard naar verwijzen, indien nodig, om het mechanisme van het artikel 7 van het Verdrag van Amsterdam toe te passen, wat de noodzaak niet wegneemt dat deze bepaling moet worden versterkt.

­ De toelichting en de bijlage bij het handvest verwijzen weliswaar naar de artikelen van het EVRM die ermee overeenstemmen. Er is evenwel geen verwijzing naar de ermee overeenstemmende rechtspraak van het Hof van Straatsburg.

­ Tussen het Europees Hof voor de rechten van de mens en het Hof van Justitie van de EG bestaan er fundamentele verschillen qua samenstelling, benadering en bevoegdheid.

Aansluitend op voormelde beschouwing merkt de heer Vandenberghe op dat het profiel van de rechters in Straatsburg verschilt van het profiel van de rechters in Luxemburg. De rechters van Straatsburg zijn specialisten in het internationaal recht en de mensenrechten. De rechters in Luxemburg zijn veeleer experten in het economisch recht. Dit verklaart waarom de rechters in Luxemburg bepaalde fundamentele rechten minder verregaand interpreteren dan de rechters in Straatsburg (10). Hij refereert aan het arrest Hoechst waarbij het Hof van Justitie van de EG oordeelde dat de bevoegdheid die artikel 14 van Verordening 17 aan de Commissie toekent om huiszoekingen te verrichten niet onverenigbaar is met het fundamenteel recht op onschendbaarheid van de woning gegarandeerd door artikel 8, EVRM. Discussies voor de Belgische rechtbanken omtrent de vraag welke uitspraak het verst gaat in de bescherming van de fundamentele rechten en welke uitspraak moet toegepast worden, zullen niet uit te sluiten zijn. Enige duidelijkheid terzake dringt zich op, temeer daar de arresten van het Europees Hof voor de rechten van de mens een authentieke uitleg van het EVRM geven (11).

Mevrouw Gerkens formuleert de volgende beschouwingen :

­ Naast de individuele rechten, bevat het handvest ook grondrechten die ruimer zijn;

­ Welke draagwijdte en betekenis hebben bepaalde rechten ?

­ In een aantal gevallen zijn rechten enkel voorbehouden aan EU-onderdanen (cf. artikelen 38 en 39 inzake het kiesrecht bij resp. verkiezingen voor het Europees Parlement en de gemeenteraad). Sommige lidstaten kennen bij de gemeenteraadsverkiezingen echter het stemrecht toe aan de vreemdelingen uit derde landen. Voorts is er het door de Raad van Europa opgestelde verdrag betreffende de plaatselijke deelname van de vreemdelingen aan de verkiezingen. In het handvest kan er dan ook sprake zijn van discriminatie ten aanzien van vreemdelingen die wettig in de EU verblijven.

Artikel 15.3, stelt : « Onderdanen van derde landen die op het grondgebied mogen werken, hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten. » Men kan zich afvragen waarom vreemdelingen in illegaal verblijf niet evenzeer recht hebben op dergelijke arbeidsvoorwaarden. Het recht op die arbeidsvoorwaarden is immers een absoluut arbeidsrecht waarbij de status van de personen geen rol mag spelen.

­ Wat artikel 19 betreft (Bescherming bij verwijdering, uitzetting en uitlevering), wordt opgemerkt dat het handvest de rechten op procedurele waarborgen bij uitzetting zou moeten opnemen. Protocol nº 7, artikel 1, bij het EVRM is slechts door 3 lidstaten ondertekend of bekrachtigd. Het handvest moet ter zake als een katalysator werken. De redenen tot uitzetting hebben rechtstreeks te maken met het recht op de eerbiediging, de waardigheid en de integriteit van personen.

­ De bepaling van artikel 44, § 2, is restrictief wanneer die stelt dat de vrijheid van verkeer en van verblijf kan worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven. Het vrij verkeer vormt een mensenrecht, geen burgerlijk recht (12).

­ Het handvest heeft onvoldoende oog voor de bescherming van minderjarige asielzoekers (13).

De heer Clerfayt vindt artikel 22, dat bepaalt dat de Unie de culturele, godsdienstige en taalkundige verscheidenheid eerbiedigt, zeer vaag. Het toepassingsgebied rationae personae van het handvest behoeft meer duidelijkheid.

De heer Dehousse vindt het toepassingsgebied rationae personae van het handvest zeer duidelijk. Elk artikel van het handvest duidt aan tot welke categorie burgers het zich richt, en welke categorie het uitsluit. Het hoofdstuk over het « Europees burgerschap » gaat bovendien verder dan het EU-verdrag.

Mevrouw Maes vraagt of het recht gewaarborgd in artikel 40.4 (Eenieder kan zich in één van de officiële talen van de Unie tot de instellingen van de Unie wenden en moet ook in die taal antwoord krijgen), ook geldt ten aanzien van de organen van de EU. Zij verwijst hierbij naar het precedent met het merkenbureau.

In een reactie op de juridisch-technische vragen omtrent het handvest deelt de heer Dehaene het volgende mee :

­ Een bijlage bij het handvest geeft aan welke rechten in het handvest dezelfde inhoud en draagwijdte hebben als de rechten van het EVRM. Het EVRM is het minimum. De EU kan maatregelen nemen die verder gaan dan het EVRM.

­ Bepaalde risico's kunnen slechts opgelost worden als de EU toetreedt tot het EVRM.

­ In Biarritz kunnen bepaalde lidstaten tijdens de discussie nog steeds reserves formuleren. Bij de goedkeuring op het niveau van de Europese Raad is evenwel unanimiteit vereist.

­ Alle voorbereidende documenten die hebben bijgedragen tot de redactie van dit handvest, zijn beschikbaar. Het document van het Presidium dat toelichting geeft bij de verschillende artikelen is het belangrijkste document.

­ Het begrip « officiële talen van de Unie » uit artikel 39 van het handvest moet worden geïnterpreteerd als zijnde de 11 officiële talen zoals opgesomd in artikel 314 EU-verdrag.

De heer Lallemand merkt op dat het handvest geen bepaling bevat om aan (het risico op) uiteenlopende rechtspraak tussen Straatsburg en Luxemburg te verhelpen. Dit aspect overstijgt het handvest. De problemen die in dit verband kunnen rijzen (en die de toepassing van het recht dreigen te verlammen), zullen zeker het voorwerp uitmaken van een toekomstig debat. Wanneer de Conventie ­ na Biaritz ­ haar werkzaamheden verder zou zetten, zou de Conventie zich over dit probleem kunnen beraden.

Hij sluit zich aan bij de opmerkingen die de leden formuleren over bepaalde artikelen en hij geeft volgende elementen van antwoord :

­ De draagwijdte van sommige artikelen had beter omschreven kunnen worden. Artikel 3 inzake het recht op menselijke integriteit vergt een fundamenteel ideologisch debat. Het reproductief klonen van mensen wordt verboden. Verstaat men onder « mensen » eveneens « embryo's » ? Eugenetische praktijken, met name die welke selectie van personen tot doel hebben, worden verboden. In een amendement heeft hij voorgesteld « met name » te schrappen, waarbij de bepaling zich beperkt tot het verbod van eugenetische praktijken die de selectie van personen tot doel hebben. Op die manier zou men ruimte laten voor eugenetische praktijken die de ziektebestrijding beogen.

­ Ideologisch gezien is de verwijzing naar « ras » in artikel 21 inderdaad ongezond en weinig eigentijds.

­ Het « Europees burgerschap » is volgens hem geen argument om, wat de grondrechten betreft, in het handvest een onderscheid in te voeren tussen EU-onderdanen en niet EU-onderdanen. Het onderscheid dat bepaalde artikelen ter zake maken, is moeilijk te aanvaarden. De evolutie van het recht gaat echter in de richting van een uitbreiding van de rechten. Op een bepaald ogenblik zal men niet langer dit onderscheid maken.

De rapporteurs, De voorzitters,
Erika THYS (S). Philippe MAHOUX (S).
Fauzaya TALHAOUI (Ch). Herman DE CROO (Ch).
Jean-Maurice DEHOUSSE (PE)

BIJLAGE 1

CONCLUSIES VAN HET VOORZITTERSCHAP
EUROPESE RAAD VAN KEULEN
3 EN 4 JUNI 1999

Een handvest van de grondrechten van de Europese Unie

44. Naar de opvatting van de Europese Raad heeft de Europese Unie thans een punt in haar ontwikkeling bereikt waarop de in Unieverband geldende grondrechten in een handvest gebundeld en aldus zichtbaarder gemaakt moeten worden.

45. Daartoe heeft hij het in bijlage IV vervatte besluit opgesteld. Het toekomstige voorzitterschap wordt verzocht vóór de speciale bijeenkomst van de Europese Raad op 15 en 16 oktober 1999 in Tampere de voorwaarden voor de uitvoering van dit besluit te scheppen.

BIJLAGE IV

BESLUIT VAN DE EUROPESE RAAD
OVER DE OPSTELLING
VAN EEN HANDVEST
VOOR DE GRONDRECHTEN VAN DE EUROPESE UNIE

Het waarborgen van de grondrechten is een van de beginselen waarop de Europese Unie is gebaseerd, en een absolute voorwaarde voor haar legitimiteit. De verplichting voor de Unie om de fundamentele rechten te eerbiedigen, is een beginsel dat het Europees Hof van Justitie in zijn jurisprudentie bevestigd en nader uitgewerkt heeft. In de huidige ontwikkelingsfase van de Unie is het nodig een handvest van die rechten op te stellen, zodat de uitzonderlijke betekenis van de grondrechten en hun belang voor de burgers van de Unie zichtbaar gestalte krijgen. Het handvest moet de Unie tot leidraad dienen bij de uitvoering van haar taken en het de burgers gemakkelijker maken hun grondrechten voor de rechter af te dwingen.

Naar de mening van de Europese Raad moet dit handvest in het bijzonder de vrijheids- en gelijkheidsrechten alsmede het grondrecht van de eerlijke rechtsgang omvatten, zoals die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en zoals zij in de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten tot algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht zijn gesanctioneerd. Voorts moet dit handvest de grondrechten bevatten waar alleen de burgers van de Unie zich op kunnen beroepen. Bij de uitwerking van het handvest moet voorts rekening worden gehouden met de economische en sociale rechten, zoals neergelegd in het Europese sociale handvest en in het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werknemers (artikel 136 VEG), voorzover die niet alleen de basis vormen van doelstellingen voor het handelen van de Unie.

De Europese Raad is van mening dat het ontwerp van een dergelijk handvest voor de grondrechten van de Europese Unie en eventueel van de nodige aanvullende bepalingen voor het afdwingen van grondrechten moet worden opgesteld door een vergadering bestaande uit leden van het Europees Parlement en de wetgevende organen van de lidstaten, gevolmachtigden van de regeringen en vertegenwoordigers van de Europese Commissie. Vertegenwoordigers van het Europees Hof van Justitie, het Comité van de regio's en het Economisch en Sociaal Comité dienen als adviseur deel te nemen. Vertegenwoordigers van maatschappelijke groepen en deskundigen dienen te worden gehoord. Het secretariaat wordt gevoerd door het secretariaat-generaal van de Raad.

Dit forum moet tijdig vóór de Europese Raad in december in 2000 een ontwerp voorleggen. De Europese Raad zal het Europees Parlement en de Commissie voorstellen, samen met de Raad een op dit ontwerp gebaseerd handvest van de grondrechten van de Europese Unie plechtig af te kondigen. Daarna moet worden nagegaan of en in voorkomend geval hoe het handvest in de verdragen kan worden opgenomen. De Europese Raad draagt de Raad Algemene Zaken op, vóór de Europese Raad in Tampere de nodige stappen te ondernemen.


BIJLAGE 2

CONCLUSIES VAN HET VOORZITTERSCHAP
EUROPESE RAAD VAN TAMPERE
15 EN 16 OKTOBER 1999

In nauwe samenhang met de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid heeft de Europese Raad overeenstemming bereikt over de in de bijlage opgenomen samenstelling, werkmethode en praktische regelingen van het forum dat belast is met de opstelling van een ontwerp van een Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij verzoekt alle betrokken partijen ervoor te zorgen dat de werkzaamheden in verband met het Handvest spoedig kunnen beginnen.

BIJLAGE

FORUM VOOR DE OPSTELLING VAN EEN ONTWERP VAN EU-HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN ALS BEDOELD IN DE CONCLUSIES VAN KEULEN :
SAMENSTELLING, WERKMETHODE EN
PRAKTISCHE REGELINGEN

A. SAMENSTELLING VAN HET FORUM

i) Leden

a) Staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten

Vijftien vertegenwoordigers van de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten

b) Commissie

Een vertegenwoordiger van de voorzitter van de Europese Commissie

c) Europees Parlement

Zestien leden van het Europees Parlement, door het Parlement zelf aan te wijzen

d) Nationale parlementen

Dertig leden van de nationale Parlementen (twee leden per nationaal Parlement), door de respectieve Parlementen zelf aan te wijzen

De leden van het forum kunnen worden vervangen door plaatsvervangers, indien zij in de onmogelijkheid verkeren om aan bijeenkomsten van het forum deel te nemen.

ii) Voorzitter en vice-voorzitter van het forum

De voorzitter van het forum wordt door het forum gekozen. Een lid van het Europees Parlement, een lid van een nationaal Parlement, en de vertegenwoordiger van de voorzitter van de Europese Raad, indien deze niet tot voorzitter is gekozen, treden op als vice-voorzitter van het forum.

Het lid van het Europees Parlement dat als vice-voorzitter optreedt, wordt gekozen door de leden van het Europees Parlement die zitting hebben in het forum. Het lid van een nationaal Parlement dat als vice-voorzitter optreedt, wordt gekozen door de leden van de nationale Parlementen die zitting hebben in het forum.

iii) Waarnemers

Twee vertegenwoordigers van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, door het Hof aan te wijzen

Twee vertegenwoordigers van de Raad van Europa, waaronder één vertegenwoordiger van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens

iv) Organen van de Europese Unie die moeten worden uitgenodigd om hun mening te geven

Het Economisch en Sociaal Comité

Het Comité van de Regio's

De ombudsman

v) Uitwisseling van standpunten met de kandidaat-lidstaten

Tussen het forum of de voorzitter en de kandidaat-lidstaten dient een passende uitwisseling van standpunten plaats te vinden.

vi) Andere organen, maatschappelijke groeperingen of deskundigen die moeten worden uitgenodigd om hun mening te geven

Andere organen, maatschappelijke groeperingen en deskundigen kunnen door het forum worden uitgenodigd om hun mening te geven.

vii) Secretariaat

Het secretariaat-generaal van de Raad verleent secretariaatsdiensten aan het forum. Om een goede coördinatie te waarborgen, zullen nauwe contacten worden gelegd met het secretariaat-generaal van het Europees Parlement, met de Commissie en, voorzover noodzakelijk, met de secretariaten van de nationale Parlementen.

B. WERKMETHODES VAN HET FORUM

i) Voorbereiding

De voorzitter van het forum stelt in nauw overleg met de vice-voorzitters voor het forum een werkplan op en verricht andere voorbereidende werkzaamheden.

ii) Doorzichtigheid van de werkzaamheden

In beginsel dienen de door het forum gehouden hoorzittingen en de in deze zittingen voorgelegde documenten openbaar te zijn.

iii) Werkgroepen

Het forum kan ad hoc werkgroepen instellen, die open staan voor alle leden van het forum.

iv) Redactie

Op basis van het door het forum overeengekomen werkplan stelt een redactiecomité, bestaande uit de voorzitter, de vice-voorzitters en de vertegenwoordiger van de Commissie, en bijgestaan door het secretariaat-generaal van de Raad, een eerste ontwerp-handvest op, rekening houdend met de redactievoorstellen die door leden van het forum worden ingediend.

Elk van de drie vice-voorzitters pleegt regelmatig overleg met de component van het forum waartoe hij of zij behoort.

v) Opstelling van het ontwerp-handvest door het forum

Wanneer de voorzitter, in nauw overleg met de vice-voorzitters, van mening is dat de tekst van het door het forum opgestelde ontwerp-handvest uiteindelijk door alle partijen kan worden onderschreven, wordt de tekst via de normale voorbereidende procedure voorgelegd aan de Europese Raad.

C. PRAKTISCHE REGELINGEN

Het forum komt in Brussel bijeen, afwisselend in de gebouwen van de Raad en van het Europees Parlement.

Voor de zittingen van het forum geldt de integrale talenregeling.


BIJLAGE 3

ONTWERP-HANDVEST
VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EUROPESE UNIE

Brussel, 28 juli 2000

(OR. fr)

CHARTE 4422/00

CONVENT 45

NOTA VAN HET PRESIDIUM

Betreft : Ontwerp-handvest van de grondrechten van de Europese Unie ­ Volledige tekst van het Handvest die door het Presidium wordt voorgesteld

PREAMBULE

1. De Europese volkeren hebben onderling een steeds hechter verbond tot stand gebracht en hebben besloten een op gemeenschappelijke waarden gevestigde vreedzame toekomst te delen.

2. De Unie is gegrondvest op de ondeelbare en universele beginselen van de waardigheid van mannen en vrouwen, vrijheid, gelijkheid en solidariteit; zij berust op het beginsel van democratie en de rechtsstaat.

3. De Unie draagt bij aan de ontwikkeling van deze gemeenschappelijke waarden, met inachtneming van de verscheidenheid van de culturen en tradities van de Europese volkeren en van de nationale identiteit van de lidstaten, alsmede van de staatsinrichting van de lidstaten op nationaal, regionaal en lokaal niveau; via het vrije verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten verzekert de Unie een evenwichtige en duurzame ontwikkeling.

4. Door de aanneming van dit handvest wil de Unie de grondrechten zichtbaarder maken en die rechten zodoende in het licht van de ontwikkelingen in de maatschappij, de sociale vooruitgang en de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen beter beschermen.

5. Onder eerbiediging van de bevoegdheden en taken van de Gemeenschap en de Unie en van het subsidiariteitsbeginsel, bevestigt dit handvest de rechten die met name voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten, uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en de communautaire verdragen, uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, uit de door de Gemeenschap en de Raad van Europa aangenomen sociale handvesten, alsook uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

6. Het genot van deze rechten behelst verantwoordelijkheden en plichten jegens de medemens, alsmede jegens de mensengemeenschap en de toekomstige generaties.

7. Derhalve worden aan eenieder de hieronder vermelde rechten en vrijheden gewaarborgd.

HOOFDSTUK I

Waardigheid

Artikel 1
Menselijke waardigheid

De menselijke waardigheid wordt geëerbiedigd en beschermd.

Artikel 2
Recht op leven

1. Eenieder heeft recht op leven.

2. Niemand wordt tot de doodstraf veroordeeld of terechtgesteld.

Artikel 3
Recht op menselijke integriteit

1. Eenieder heeft recht op fysieke en geestelijke integriteit.

2. In het kader van de geneeskunde en de biologie moeten met name de volgende beginselen worden nageleefd :

­ vrije en geïnformeerde toestemming van de betrokkene,

­ verbod van eugenetische praktijken, met name die welke selectie van personen tot doel hebben,

­ verbod om het menselijk lichaam en bestanddelen daarvan als bron van financieel voordeel aan te wenden,

­ verbod van het reproductief klonen van mensen.

Artikel 4
Verbod van foltering en van onmenselijke
of vernederende behandelingen of bestraffingen

Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.

Artikel 5
Verbod van slavernij
en dwangarbeid

1. Niemand mag in slavernij of dienstbaarheid worden gehouden.

2. Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten.

3. De handel in mensen is verboden.

HOOFDSTUK II

Vrijheden

Artikel 6
Recht op vrijheid en veiligheid

Eenieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon.

Artikel 7
Eerbiediging van privéleven, familie-
en gezinsleven

Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en het geheim van zijn communicatie.

Artikel 8
Bescherming van persoonsgegevens

Eenieder heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens. De informatieverwerking moet eerlijk geschieden en voor welbepaalde doeleinden plaatsvinden, met instemming van de betrokkenen dan wel op basis van een andere legitieme grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht op toegang tot de over hem verzamelde gegevens en op correctie daarvan. Een onafhankelijke autoriteit ziet toe op de eerbiediging van die regels.

Artikel 9
Recht te huwen en recht
een gezin te stichten

Het recht te huwen en het recht een gezin te stichten worden gewaarborgd volgens de nationale wetten betreffende de uitoefening van deze rechten.

Artikel 10
Vrijheid van gedachte, geweten
en godsdienst

Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé, zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.

Artikel 11
Vrijheid van meningsuiting
en van informatie

1. Eenieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.

2. Mediavrijheid en vrijheid van informatie worden gewaarborgd met inachtneming van pluralisme en doorzichtigheid.

Artikel 12
Vrijheid van vergadering
en vereniging

Eenieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met name op politiek, vakverenigings- en maatschappelijk gebied.

Europese politieke partijen dragen bij tot de uiting van de politieke wil van de burgers van de Unie.

Artikel 13
Vrijheid van onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek is vrij.

Artikel 14
Recht op onderwijs

1. Eenieder heeft recht op onderwijs, alsmede op toegang tot beroepsopleiding en bijscholing. Dit recht omvat de mogelijkheid om het verplichte onderwijs kosteloos te volgen.

2. De vrijheid van oprichting van inrichtingen voor onderwijs met inachtneming van de democratische beginselen en het recht van de ouders om zich voor hun kinderen te verzekeren van het onderwijs en de opvoeding die overeenstemmen met hun godsdienstige, levensbeschouwelijke en opvoedkundige overtuigingen, worden gewaarborgd volgens de nationale regels voor de uitoefening van deze rechten.

Artikel 15
Vrijheid van beroep

1. Om in zijn levensonderhoud te voorzien, heeft eenieder het recht een vrijelijk gekozen beroep uit te oefenen.

2. Iedere burger van de Unie is vrij om werk te zoeken, te werken, zich te vestigen of diensten te verstrekken en te ontvangen in iedere lidstaat.

3. Legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijvende onderdanen van derde landen hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten.

Artikel 16
Vrijheid van ondernemerschap

De vrijheid van ondernemerschap wordt erkend.

Artikel 17
Recht op eigendom

1. Eenieder heeft het recht zijn rechtmatig verkregen eigendom te bezitten, dit te gebruiken, daarover te beschikken en dit te vermaken. Aan niemand mag zijn eigendom worden ontnomen, behalve in het algemeen belang in de gevallen en onder de voorwaarden voorzien in de wet en tegen een billijke vergoeding. Het gebruik van de goederen kan worden geregeld voorzover het algemeen belang dit vereist.

2. Intellectuele eigendom is beschermd.

Artikel 18
Asielrecht

Het recht op asiel is gegarandeerd met inachtneming van de voorschriften van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen, en overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Artikel 19
Bescherming bij verwijdering, uitzetting
en uitlevering

1. Collectieve uitzetting is verboden.

2. Niemand mag worden verwijderd of uitgezet naar, of uitgeleverd aan, een staat waar hij aan de doodstraf, aan marteling of aan andere onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen zou kunnen worden onderworpen.

HOOFDSTUK III

Gelijkheid

Artikel 20
Gelijkheid voor de wet

Eenieder, man of vrouw, is gelijk voor de wet.

Artikel 21
Gelijkheid en non-discriminatie

1. Elke discriminatie gebaseerd op inzonderheid geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid is verboden.

2. Binnen de werkingssfeer van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie en onverminderd de bijzondere bepalingen van die Verdragen, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

Artikel 22
Gelijkheid van mannen en vrouwen

Gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de werk-gelegenheid en beroep, met inbegrip van gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid moeten worden gewaarborgd.

Het beginsel van gelijke behandeling belet niet dat maatregelen gehandhaafd of genomen worden waarbij specifieke voordelen worden ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren.

Artikel 23
Bescherming van kinderen

1. Kinderen hebben recht op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. Zij mogen vrijelijk hun mening uiten. Aan hun mening in aangelegenheden die hen betreffen wordt passend belang gehecht in overeenstemming met hun leeftijd en rijpheid.

2. Bij alle handelingen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.

Artikel 24
Integratie van gehandicapten

Gehandicapten hebben recht op maatregelen die hun zelfstandigheid, hun maatschappelijke en beroepsintegratie en hun deelname aan het gemeenschapsleven bevorderen.

HOOFDSTUK IV

Solidariteit

Artikel 25
Recht op voorlichting en raadpleging
van de werknemers binnen de onderneming

De werknemers en hun vertegenwoordigers moeten overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken zekerheid krijgen dat zij tijdig worden voorgelicht en geraadpleegd over aangelegenheden die hen betreffen binnen de onderneming.

Artikel 26
Recht op onderhandelen en
collectieve actie

De werkgevers en werknemers hebben het recht te onderhandelen en collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten en, in geval van belangenconflicten, een beroep te doen op collectieve acties ter verdediging van hun belangen overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken.

Artikel 27
Recht op toegang tot arbeidsbemiddeling

Eenieder heeft recht op toegang tot arbeidsbemiddeling.

Artikel 28
Bescherming bij kennelijk onredelijk ontslag

Elke werknemer heeft recht op bescherming tegen kennelijk onredelijk ontslag.

Artikel 29
Rechtvaardige en billijke
arbeidsomstandigheden en -voorwaarden

1. Iedere werknemer heeft recht op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden.

2. Iedere werknemer heeft recht op een beperking van de maximumarbeidsduur en op dagelijkse en wekelijkse rustpauzes, en een jaarlijkse vakantie met behoud van loon.

Artikel 30
Bescherming van jongeren op het werk

Kinderarbeid is verboden. De minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces mag niet lager zijn dan de leeftijd waarop de leerplicht ophoudt, onverminderd voor jongeren gunstigere regels en behoudens beperkte afwijkingen.

Werkende jongeren moeten arbeidsvoorwaarden krijgen die aangepast zijn aan hun leeftijd en moeten worden beschermd tegen economische uitbuiting en tegen elke arbeid die hun veiligheid, gezondheid, lichamelijke, geestelijke, morele of maatschappelijke ontwikkeling kan schaden of hun opvoeding in gevaar kan brengen.

Artikel 31
Combineren van gezin en beroep

Het gezin geniet bescherming op juridisch, economisch en sociaal vlak.

Eenieder moet beroep en gezin kunnen combineren, hetgeen inzonderheid het recht omvat op bescherming tegen ontslag op grond van moederschap alsmede het recht op betaald moederschapsverlof en het recht op ouderschapsverlof na de geboorte of de adoptie van een kind.

Artikel 32
Sociale zekerheid en sociale bijstand

1. De Unie erkent en eerbiedigt het recht op toegang tot socialezekerheidsvoorzieningen en sociale diensten die bescherming bieden bij moederschap, ziekte, arbeidsongevallen, afhankelijkheid of ouderdom, alsmede bij verlies van arbeid, onder de door het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden.

2. Werknemers die onderdaan zijn van een lidstaat en in een andere lidstaat verblijven, alsmede hun gezinsleden, hebben recht op dezelfde socialezekerheidsvoorzieningen, op dezelfde sociale voordelen en op dezelfde toegang tot gezondheidszorg als de onderdanen van die staat.

3. De Unie erkent en eerbiedigt het recht op sociale bijstand en op bijstand ten behoeve van huisvesting, teneinde eenieder die niet over voldoende middelen beschikt een waardig bestaan te verzekeren, onder de door het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden.

Artikel 33
Gezondheidsbescherming

Eenieder heeft recht op toegang tot preventieve gezondheidszorg en op medische verzorging onder de door de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden.

Artikel 34
Toegang tot diensten van
algemeen economisch belang

De Unie eerbiedigt de toegang tot diensten van algemeen economisch belang als bepaald door de nationale wetgevingen en praktijken, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, teneinde de sociale en territoriale samenhang van de Unie te bevorderen.

Artikel 35
Milieubescherming

De bescherming en instandhouding van een leefmilieu van hoge kwaliteit, alsmede de verbetering van de kwaliteit van het milieu, worden met inachtneming van het beginsel van duurzame ontwikkeling in elk beleid van de Unie verzekerd.

Artikel 36
Consumentenbescherming

In het beleid van de Unie wordt een hoog beschermingsniveau ten aanzien van de gezondheid, de veiligheid en de belangen van de consumenten verzekerd.

HOOFDSTUK V

Burgerschap

Artikel 37
Actief en passief kiesrecht bij
de verkiezingen voor het Europees Parlement

1. Iedere burger van de Unie heeft bij de verkiezingen voor het Europees Parlement het actief en passief kiesrecht in de lidstaat waar hij verblijf houdt, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.

2. De leden van het Europees Parlement worden gekozen door middel van rechtstreekse, vrije en geheime algemene verkiezingen.

Artikel 38
Actief en passief kiesrecht
bij gemeenteraadsverkiezingen

Iedere burger van de Unie bezit het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar hij verblijft, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.

Artikel 39
Recht op behoorlijk bestuur

1. Eenieder heeft er recht op dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld.

2. Dit recht behelst met name :

­ het recht van eenieder te worden gehoord voordat jegens hem een individuele maatregel wordt genomen die hem persoonlijk treft,

­ het recht van eenieder om toegang te krijgen tot het dossier hem betreffende, mits het legitieme belang van vertrouwelijkheid en geheimhouding van zaken in acht wordt genomen,

­ de plicht van de betrokken instanties om hun beslissingen met redenen te omkleden.

3. Overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, heeft eenieder recht op vergoeding door de Gemeenschap van de schade die door haar instellingen of haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.

4. Eenieder kan zich in een van de officiële talen van de Unie tot de instellingen van de Unie wenden en ook in die taal antwoord krijgen.

Artikel 40
Recht op toegang tot documenten

Iedere burger van de Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft recht op toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Artikel 41
Ombudsman

Iedere burger van de Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat, heeft het recht zich tot de ombudsman van de Unie te wenden over gevallen van wanbeheer van de communautaire instellingen of organen, met uitzondering van het Hof van Justitie en het gerecht van eerste aanleg bij de uitoefening van hun gerechtelijke taak.

Artikel 42
Recht van petitie

Iedere burger van de Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft het recht een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten.

Artikel 43
Vrijheid van verkeer en van verblijf

1. Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven.

2. De vrijheid van verkeer kan overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.

Artikel 44
Diplomatieke en consulaire bescherming

Iedere burger van de Unie geniet op het grondgebied van derde landen waar de lidstaat waarvan hij onderdaan is, niet vertegenwoordigd is, de bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat.

HOOFDSTUK VI

Rechtvaardigheid

Artikel 45
Recht op een doeltreffende voorziening
in rechte en op een onpartijdig gerecht

1. Eenieder wiens rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte.

2. Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.

3. Kosteloze rechtsbijstand wordt verleend aan diegenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voorzover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.

Artikel 46
Onschuldpresumptie en rechten van
de verdediging

1. Eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.

2. Aan eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt de eerbiediging van de rechten van de verdediging gegarandeerd.

Artikel 47
Legaliteits- en evenredigheidsbeginsel
van delicten en straffen

1. Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Indien de wet na het begaan van het strafbare feit in een lichtere straf voorziet, moet die worden toegepast.

2. Dit artikel staat niet in de weg aan de berechting en bestraffing van iemand, die schuldig is aan een handelen of nalaten dat, ten tijde van het handelen of nalaten, een misdrijf was overeenkomstig het internationaal recht.

3. De zwaarte van de straf moet evenredig zijn aan de ernst van het strafbare feit.

Artikel 48
Recht om niet tweemaal voor hetzelfde delict
te worden berecht of bestraft

Niemand wordt opnieuw berecht of bestraft in een strafrechtelijke procedure voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig de wet.

HOOFDSTUK VII

Algemene bepalingen

Artikel 49
Werkingssfeer

1. De bepalingen van dit handvest zijn gericht tot de instellingen en organen van de Unie, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, en, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de lidstaten. Overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden eerbiedigen zij bijgevolg de rechten, leven zij de beginselen na en bevorderen zij de toepassing ervan.

2. Dit handvest schept geen bevoegdheden of nieuwe taken voor de Gemeenschap en voor de Unie en wijzigt de in de verdragen neergelegde bevoegdheden en taken niet.

Artikel 50
Draagwijdte van de gewaarborgde rechten

1. Beperkingen op de uitoefening van de in dit handvest erkende rechten en vrijheden kunnen slechts door de bevoegde wetgevende autoriteit worden gesteld. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen alleen beperkingen worden gesteld indien zij noodzakelijk zijn voor, en daadwerkelijk beantwoorden aan de door de Unie nagestreefde doelstellingen van algemeen belang, andere legitieme belangen in een democratische samenleving of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

2. De door dit handvest erkende rechten waaraan de communautaire verdragen of het Verdrag betreffende de Europese Unie ten grondslag liggen, worden uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen welke bij die verdragen zijn gesteld.

3. Voorzover dit handvest rechten bevat die overeenstemmen met die welke zijn gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zijn de inhoud en draagwijdte ervan dezelfde als die welke door genoemd verdrag worden verleend, tenzij dit handvest een hogere mate van bescherming of een ruimere bescherming biedt.

Artikel 51
Beschermingsniveau

Geen der bepalingen van dit handvest mag worden uitgelegd als zou zij een beperking vormen van of afbreuk doen aan de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden welke binnen de respectieve werkingssfeer worden erkend door het internationaal recht en de internationale overeenkomsten waarbij de Unie, de Gemeenschap of alle lidstaten partij zijn, inzonderheid het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, alsmede door de grondwetten van de lidstaten.

Artikel 52
Verbod van misbruik van recht

Geen der bepalingen van dit handvest mag zodanig worden uitgelegd als zou zij het recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten met als doel de rechten of vrijheden die in dit handvest zijn erkend, teniet te doen of de rechten en vrijheden verdergaand te beperken dan door dit handvest is toegestaan.


BIJLAGE 4-1

OPMERKINGEN VAN DE DAMES MURIEL GERKENS (ÉCOLO, K) EN FAUZAYA TALHAOUI (AGALEV, K) EN DE HEER PIERRE JONCKHEER (ÉCOLO, EP) OP DOCUMENT CONVENT 45

Algemene opmerkingen

1. De grondrechten van het handvest moeten worden uitgebreid tot de burgers van derde landen die op het grondgebied van de Unie aanwezig zijn : het gaat immers wel degelijk om rechten waarop iedere persoon aanspraak mag maken en die betrekking hebben op universele waarden.

2. De Kamer en de Senaat hebben een resolutie goedgekeurd waarin zij beklemtonen dat het handvest door iedere Europese burger in rechte afdwingbaar is. Dat dit handvest een bindend karakter heeft, moet bijgevolg worden bekrachtigd door te voorzien in de invoeging ervan in de Verdragen van de Unie.

3. Wat de horizontale clausules betreft, lijkt het aangewezen niet te referen aan de nationale wetgevingen en aan het gemeenschapsrecht, zoals dat het geval is voor een aantal artikelen die te maken hebben met solidariteit, zoals de toegang tot de gezondheidszorg, tot de sociale zekerhied of tot het onderwijs.

Het betreft een Handvest van grondrechten die de wetgevingen van de lidstaten moeten overstijgen. Het handvest omschrijft de rechten waartoe de individuele persoon toegang moet krijgen en de wetgevingen moeten op de naleving van die rechten worden afgestemd.

Gelet ten slotte op de horizontale clausule van artikel 49, eerste en tweede lid, is die verwijzing overbodig.

4. De formulering van de artikelen 34, 35 en 36 over de toegang tot de diensten van algemeen economisch belang, de milieubescherming en de consumentenbescherming wijkt af van de tekstversie van de overige artikelen die stellen dat « iedere burger of iedere persoon het recht heeft op ... ». De in voormelde artikelen aangehouden formulering gaat als volgt : « De Unie eerbiedigt de toegang tot » ..., « In het beleid van de Unie wordt ... verzekerd ». Naast die formuleringen die weergeven dat de Unie haar beleid in die domeinen nog moet versterken, ware het aangewezen die rechten ook als zodanig te vermelden.

Iedere persoon heeft recht op een gezond leefmilieu, op bescherming als consument en op de diensten van algemeen economisch belang.

Specifieke opmerkingen over de diverse artikelen

1. Art. 3

Recht op menselijke integriteit

1.1. Dit artikel omvat niet het recht dat iedereen moet hebben om kennis te hebben van alle gegevens betreffende zijn gezondheid en over zijn genetische gegevens, en rept evenmin over het verbod om die informatie in de verzekerings- of de werksfeer te gebruiken.

1.2. Het verbod op het reproductief klonen van mensen is al te beperkend als het de bedoeling is het recht op menselijke integriteit na te streven en in de wetenschap dat dit artikel een ander even fundamenteel recht raakt, met name de vrijheid van onderzoek.

Het verbod zou als volgt moeten worden geformuleerd : Algemeen verbod op het klonen van mensen, ongeacht doel ervan en verbod op het aanmaken van embryo's voor onderzoeksdoeleinden.

2. Art. 9

Recht te huwen en recht een gezin te stichten

Dit artikel erkent weliswaar andere wegen dan het huwelijk om een gezin te stichten, maar omschrijft het voldoende nauwkeurig het recht op een duurzame relatie tussen twee personen buiten gezinsverband ­ dus zonder kinderen ?

3. Art. 13

Vrijheid van onderzoek

Conform de internationale verdragen moet daaraan de vrijheid van wetenschap, van onderwijs en van kunst worden toegevoegd.

4. Art. 15

Vrijheid van beroep

Dit artikel bepaalt dat onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven, recht hebben op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten. Het recht op die arbeidsvoorwaarden is echter een absoluut arbeidsrecht, waarbij de status van de personen geen rol mag spelen. De term « legaal » om het verblijf van de persoon te omschrijven, moet derhalve worden geschrapt.

5. Art. 18

Asielrecht

Het recht op gezinshereniging moet als referentie worden toegevoegd aan het Verdrag van Genève van 28 juli 1951, het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van de vluchtelingen en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

6. Art. 19

Bescherming bij verwijdering, uitzetting en uitlevering

De rechten op procedurele waarborgen bij uitzetting moeten daarin worden opgenomen, al hebben maar weinig lidstaten Protocol nr. 7, artikel 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens ondertekend of bekrachtigd. Het handvest moet terzake als een katalysator werken. De redenen tot uitzetting hebben rechtstreeks te maken met het recht op de eerbiediging, de waardigheid en de integriteit van personen.

7. Art. 22

Gelijkheid van mannen en vrouwen

Er moet worden voorzien in de toevoeging van het recht op fysieke en seksuele integriteit en op de vrije beschikking over het lichaam, zonder enige genderdiscrimiantie.

Op grond van de werkzaamheden van het platform in Peking (juni jongstleden) geldt immers het volgende : « Every individual has the right to freely take decisions concerning his/her person, free of correction, discrimination or violence and with full respect for gender equality; every individual has the right to decide freely concerning his/her sexuality, including the right to sexual and reproductive health, free of coercition, violence and gender discrimination. »

8. Art. 23

Bescherming van kinderen

Er moet worden aan toegevoegd dat ook de minderjarige asielzoekers toegang moeten hebben tot de instanties die de asielaanvragen onderzoeken, en dat zij tijdens hun verblijf op het grondgebied recht op bescherming hebben.

9. Art. 26

Recht op onderhandelen en collectieve actie

9.1. Het recht om over te gaan tot collectieve acties bij belangenconflicten moet als volgt worden aangevuld : « met inbegrip van het stakingsrecht », zoals ook het Europees Sociaal Handvest (artikel 6, vierde lid) dat stelt. Laat men het stakingsrecht onvermeld, zou dat in zekere zin neerkomen op een poging om dat vigerende recht in te perken. Gelet op de economie die binnen de Europese Unie steeds meer geïntegreerd wordt, is het voorts belangrijk dat recht over de landsgrenzen heen te erkennen.

9.2. Volstaat een bescherming tegen iedere vorm van ongegrond ontslag ? Daaraan moet het recht op informatie bij collectieve ontslagen worden toegevoegd.

10. Art. 32

Sociale zekerheid en sociale bijstand

Eén enkel aspect van het « recht op huisvesting » werd in aanmerking genomen, met name de bijstand voor huisvesting. Het recht op huisvesting is internationaalrechtelijk door alle lidstaten erkend en is grondwettelijk verankerd in tal van lidstaten, waaronder België (artikel 23 van de Grondwet). Het zou dus als zodanig in de volle draagwijdte ervan moeten worden gestipuleerd.

11. Art. 35

Milieubescherming

De verwijzing naar het beginsel van de duurzame ontwikkeling zou uitdrukkelijker moeten stellen dat het beginsel van de vrijwaring en de bescherming van de bio-diversiteit van toepassing is.

12. Art. 37

Stemrecht

Sommige lidstaten kennen bij de gemeenteraadsverkiezingen het stemrecht toe aan de vreemdelingen uit derde landen; voorts is er het door de Raad van Europa opgestelde verdrag betreffende de plaatselijke deelname van de vreemdelingen. Er kan dan ook sprake zijn van een vorm van discriminatie zo het Handvest het stemrecht uitsluitend toekent aan de burgers die lid zijn van de Unie.

13. Art. 43

Vrijheid van verkeer en van verblijf

Het vrij verkeer vormt een mensenrecht, geen burgerlijk recht, conform artikel 13 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, artikel 12 van het Internationaal Verdrag betreffende de burgerlijke en politieke rechten en artikel 2 van het vierde protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De vrijheid van verkeer moet dan ook worden uitgebreid tot de onderdanen van derde landen; ook dienen in het tweede lid de woorden « kan worden toegekend » te worden vervangen door de woorden « wordt toegekend ».

14. Art. 15

Vrijheid van beroep

In dit artikel moet expressis verbis de referentie aan het recht op arbeid (zie artikel 1 van het Europees Sociaal Handvest) worden opgenomen.


BIJLAGE 4.2

OPMERKINGEN VAN DE HEER DANY PIETERS (VU-ID, K)
OVER DOCUMENT CONVENT 45

Bij brief van de voorzitter van de Kamer werden wij opgeroepen stelling te nemen ten overstaan van het bij dezelfde zending ingesloten Ontwerphandvest van de grondrechten van de Europese Unie. Bij deze geef ik graag gevolg aan deze oproep. Daarbij moet aangestipt worden dat de opmerkingen die gemaakt worden geenszins exhaustief kunnen zijn daar een dergelijk document een diepgaandere studie vergt dan nu mogelijk was. Het is overigens verwonderlijk dat dit document toegestuurd wordt begin augustus en reeds voor eind augustus de opmerkingen binnen moeten zijn.

Vooreerst zij opgemerkt dat van vele zijden reeds vele malen erop is aangedrongen om eindelijk werk te maken van een communautair Handvest van grondrechten. Met het principe van een dergelijk Handvest zijn we het dan ook zeker eens. De tekst die thans voorgelegd wordt, vertoont wel een aantal mankementen en leemten. Ik wil op de belangrijkste nader ingaan. Daarbij ga ik voorbij aan de opportuniteit van bepaalde keuzen die gemaakt werden en concentreer ik me vooral op de techniciteit van een aantal bepalingen. Wel wordt stelling genomen tegen het later « binnengesmokkelde » amendement en wordt een bijkomend artikeldeel voorgesteld.

Toch moet onmiddellijk aangestipt worden dat de juridische slagkracht van de bepalingen van het Handvest vaag blijft en wellicht weinig toevoegt aan de rechtsbescherming die de burgers van de Unie nu reeds genieten. Het zou dan ook onverantwoord zijn dit Handvest nu als een historische mijlpaal te kwalificeren, tenzij natuurlijk bijvoorbeeld het Hof van Justitie actief de Handvestbepalingen zou gaan gebruiken. Onbelangrijk is de inhoud van het Handvest evenmin.

Het Handvest verbiedt in zijn artikel 21, lid 2, discriminaties op grond van nationaliteit. Onduidelijk is of daarmee bedoeld wordt alleen nationaliteit van een lidstaat of elke discriminatie op grond van nationaliteit. Hoe dan ook, het verbod is zodanig ingekapseld in de EU-Verdragen, dat we er ons dus verder kunnen aan houden dat de nationaliteit van iemand nog altijd het meest relevant is ... in contacten met de Europese instellingen ! Een beetje meer moed of toch klaarheid ware hier niet slecht geweest.

Het Handvest is bijzonder restrictief, waar het de rechten van de burgers van derde landen aangaat.

Zo wordt in artikel 15, lid 2, het vrij verkeer van arbeid verder beperkt tot burgers van de Europese Unie. Zo mist men in het derde lid van artikel 15 de kans om legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijvende onderdanen van derde landen voor alle sociale aangelegenheden met Unieburgers gelijk te stellen (beperking tot « arbeidsvoorwaarden »).

In artikel 32, lid 2, beperkt men de gelijkbehandeling van de sociaal verzekerden tot alleen de onderdanen van de Unie, dan wanneer in zeer brede kring men de overtuiging is toegedaan dat alle wettelijk sociaal verzekerden actief in de Unie op gelijke voet dienen behandeld te worden, welke ook hun nationaliteit zij. in de desbetreffende discussie omtrent de aanpassing van verordening 1408/71 zou het aannemen van dit artikel een geweldige stap achteruit betekenen.

In artikel 43, lid 2, luidt het dat « de vrijheid van verkeer » aan derdelandsonderdanen « kan » toegekend worden. Deze bepaling is niet alleen inhoudelijk zielig : het vrije verkeersrecht zou aan allen toegekend moeten worden die zich legaal op het grondgebied van een lidstaat bevinden. Maar bovendien is de bepaling een juridische nonsens, zeker in een Handvest van grondrechten. Een grondrechtsbepaling die zegt dat een recht kan (en dus ook niet kan) toegekend worden als de politieke overheid daartoe beslist, is een absurdum.

Artikel 13 proclameert de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek. Op zich kan ik dit toejuichen, wat mij echter bevreemdt is dat ik niet zie waarin deze bepaling iets toevoegt aan de vrijheid van meningsuiting. Overigens waarom deze vrijheid wél inschrijven en de vrijheid van artistieke expressie niet. Tenzij er iets meer mee wordt bedoeld en dan verneem ik dat ook graag.

In het eerste lid van artikel 17 luidt het : « collectieve uitzetting is verboden ». Bedoeld wordt dat de beslissing tot uitzetting individueel genomen moet worden. Dat men dat dan ook zegt; de voorgestelde tekst suggereert immers dat ook de feitelijke uitvoering van een uitwijzingsbeslissing niet voor meerdere mensen samen zou mogen geschieden.

Zijn de auteurs van het Handvest er zich van bewust dat ze in artikel 26 uitsluiting (lock out) door de werkgevers tot een grondrecht verheffen, dan wanneer zulks nu niet het geval is in heel wat Unielanden ? Of is het voorbehoud van « gemeenschapsrecht en nationale wetgevingen en praktijken » weer zo ruim te verstaan dat het artikel weerom eigenlijk van elke inhoud ontdaan wordt ?

Artikel 32 over de sociale zekerheid en de sociale bijstand is bijzonder slecht geredigeerd. Zo vraagt men zich af wat een « erkenning en eerbiediging van het recht op toegang » « onder de door het gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden » dan wel betekenen mag. Indien het enige betekenis wil hebben, lees ik hierin dat de personele werkingssfeer de socialezekerheidsregelingen in geval van moederschap, ziekte, arbeidsongevallen, afhankelijkheid en ouderdom, alsmede bij verlies van arbeid, in alle geval zo moet opgesteld worden dat allen tot een bescherming in geval van deze risico's toegang hebben. Dit betekent voor heel wat groepen, inzonderheid niet als werknemer beroepsactieven, een belangrijke stap voorwaarts. Maar is men echt bereid die te maken ? Voor ons niet gelaten.

In het tweede lid haalt men dan weer de begrippen werknemers en onderdanen door elkaar. Blijkbaar wil men alleen werknemers dit grondrecht erkennen. Dit is absurd, temeer wanneer de toelichting verwijst naar verordening 1408/71 die ook zelfstandigen en ambtenaren omvat. Overigens zou dit voor alle sociaal verzekerden moeten gelden, zo stelt ook de Commissie voor in haar plannen tot hervorming van verordening 1408/71.

In artikelen 37 en 38 wordt actief en passief kiesrecht bij verkiezingen voor Europees Parlement respectievelijk gemeenteraden verleend aan alle Unieburgers « onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die Staat ». Zonder daar tegen te zijn als dusdanig moet men zich wel bewust zijn dat zulks onder meer betekent dat EU-vreemdelingen in België verplicht zullen zijn te gaan stemmen en dat van hen geen registratie als kiezer gevergd kan worden.

Twee bepalingen moeten onze bijzondere aandacht als Vlaming krijgen, te weten artikel 39 en het bijkomend artikel 21bis.

Artikel 39 behandelt het recht op behoorlijk bestuur door de instellingen van de Unie. Het vierde lid betreft het gebruik van talen. Het geeft het recht zich in een van de officiële talen van de Unie tot de instellingen van de Unie te wenden en ook in die taal antwoord te krijgen. Dit artikel zegt evenwel niets als men niet verzekerd is van de erkenning van alle officiële talen van de lidstaten als officiële talen van de Unie. Dat is thans wel zo (op zeer beperkte uitzonderingen na) en moet voor ons ook zo blijven. Sommigen denken daar anders over. Voor ons gaat het echter om een zeer belangrijke aangelegenheid : Vlamingen moeten zeker zijn dat zij zich tot elke overheid, ook de Europese, in het Nederlands kunnen wenden; daarvoor zijn in het verleden te veel offers gebracht, om dit principe nu te verkwanselen. Wij stellen dan ook als minimum voor dat in een nieuw vijfde lid gesteld wordt : « Officiële taal van de Unie is elke taal die als dusdanig door een lidstaat wordt aangewezen. Alle officiële talen van de Unie zijn gelijkberechtigd. » Dit lid heeft het voordeel een halt toe te roepen aan een tendens in de instellingen van de Europese Unie en haar satellietorganisaties om steeds minder rekening te houden op de werkvloer met de zogenaamde kleinere talen zoals het Nederlands of zelfs het Spaans ! Indien de toevoeging van een vijfde lid zou verworpen worden dan dient als minimum minimorum ons inziens in het vijfde lid « een van de officiële talen van de Unie » vervangen te worden door « een van de officiële talen van de lidstaten van de Unie ».

Zonder toelichting wordt ons tevens een artikel 21bis over de bescherming van minderheden voorgesteld. Als Volksunie zijn wij steeds opgekomen voor de rechten van de verdrukte volkeren waar ook ter wereld. Als mensenrechtenpartij gaan ons ook de rechten van de minderheden ten zeerste ter harte. Dit alles neemt echter niet weg dat wij resoluut gekant zijn tegen het inlassen van dit artikel in de Handvest. Belangrijkste reden daarvoor is de onduidelijkheid die in de hoofden van sommigen blijkbaar bestaat omtrent het begrip zelf van « minderheid », inzonderheid « taalminderheid ». Indien echter niet duidelijk afgesproken wordt wat een minderheid is, dan kan deze bepaling niet aanvaard worden. Indien de Belgische vertegenwoordigers zich niet tegen deze bepaling verzetten, openen ze weerom de deur voor allerhande, zij het ongegronde, eisen van Franstaligen in Vlaanderen en dus voor zeer ernstige communautaire spanningen. Ook met een omstandiger motivering, ­ nu ontbreekt deze volledig ­, blijft artikel 21bis niet acceptabel zolang deze motivering alleen maar zou verwijzen naar andere internationaalrechtelijke normeringen waarvan de inhoud eveneens omstreden blijft. Het buiten beschouwing laten van artikel 21bis zou ook niet al te problematisch moeten zijn aangezien de oorspronkelijke tekst evenmin een dergelijke bepaling bevatte.

In de hoop hiermede bijgedragen te hebben tot het debat omtrent het Ontwerp-handvest van de grondrechten van de Europese Unie en vertrouwend op de Belgische deelnemers aan de conventie om met mijn opmerkingen en inzonderheid met onze standpunten over artikelen 39 en 21bis rekening te houden, teken ik,

Leuven, 23 augustus 2000


BIJLAGE 4.3

OPMERKINGEN
VAN MEVROUW NELLY MAES (VU-ID, EP)
EN DE HEER BART STAES (VU-ID, EP)
OVER DOCUMENT CONVENT 45

Naar aanleiding van uw rondzending van het ontwerp-handvest van de grondrechten van de Europese Unie willen wij u vooreerst wijzen op een vergissing die gebeurd is bij de voorstelling van het document Charte 4422/00 Convent 45, dat de officiële tekst van het ontwerp-handvest vormt. Daarbij werd een pagina met de vermelding « Toevoeging » gevoegd, die de indruk wekt dat het presidium van de conventie voorstelt om een bijkomend artikel 21bis over de bescherming van minderheden aan het Handvest toe te voegen.

Navraag bij het secretariaat van de Conventie en bij de EP-delegatie leert dat dit niet het geval is. Wij betreuren dan ook deze onterechte toevoeging van een niet-officieel document, dat geen referentienummer van de conventie draagt en dat de Belgische federale parlementsleden een verkeerd beeld geeft van de inhoud van het ontwerp-handvest. Wij zouden het dan ook op prijs stellen indien u de Belgische federale parlementsleden zou kunnen laten weten dat deze « toevoeging » van een zogenaamd artikel 21bis als onbestaande dient te worden beschouwd.

Vervolgens lijkt het ons aangewezen om in artikel 39, § 4, van het ontwerp-handvest, dat handelt over het taalgebruik in de betrekkingen tussen de burger en de EU-instellingen, uitdrukkelijk te verwijzen naar de talen genoemd in artikel 314 van het EG-Verdrag. De huidige formulering van artikel 39, § 4, biedt immers geen garanties tegen eventuele voorstellen tot beperking van het officiële talenregime van de EU, zoals we helaas al onder het vorige Belgische EU-voorzitterschap met betrekking tot het talenregime van het Europese Merkenbureau hebben mogen ervaren. Verdere dergelijke voorstellen dienen te worden tegengegaan.

Voorts valt op dat het voor de EU-instellingen bedoelde ontwerp-handvest restrictief is inzake de rechten van de onderdanen van niet-EU-lidstaten die wettig wonen en werken binnen de Europese Unie.

Niettegenstaande artikel 50, §§ 2 en 3, dat de verhouding tot de communautaire verdragen en het EVRM regelt, doen de vaak letterlijke overnames en de parafrasering van bepalingen van het EVRM en van de communautaire verdragen de vraag rijzen naar de meerwaarde van dit ontwerp-handvest. Het ware wellicht verkieslijk geweest om naar aanleiding van de huidige IGC te voorzien in een verdragsherziening die de toetreding van de EU/EG tot het EVRM en de daaruit voortvloeiende beroepsmogelijkheid tegen arresten van het Hof van justitie en het gerecht van eerste aanleg van de EU bij het Hof van de rechten van de mens te Straatsburg toelaat met daaraan gekoppeld het uitwerken van een aanvullend protocol inzake de aanpassing van het EVRM aan bijvoorbeeld de evolutie van de biotechnologie en de informatie- en communicatietechnologie, dat zou gelden voor alle EVRM-partijen en niet enkel voor de EU-lidstaten.

Brussel, dinsdag 29 augustus 2000


BIJLAGE 4.4

OPMERKINGEN VAN MEVROUW YOLANDE
AVONTROODT (VLD, K) OVER DOCUMENT
CONVENT 45

In navolging van het schrijven van de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers met betrekking tot het ontwerp van Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie zoals voorgesteld door het presidium van de Conventie, stel ik voor om artikel 23 van bedoeld ontwerp, waar het om de bescherming van kinderen gaat, zowel naar opschrift als naar beschikkend gedeelte te wijzigen en dit in de volgende zin :

« Art. 23

Kinderrechten

De rechten van het kind dienen met inachtneming van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1998 op onverkorte wijze te worden gewaarborgd. »

De motivering van dit voorstel tot wijziging ligt besloten in de vaststelling dat inzake kinderen de redactie van artikel 23 een te beperkend karakter vertoont, te meer daar het de bedoeling is een Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie te concipiëren. In zulk een handvest kan het kind niet louter als te beschermen persoon worden opgevat maar dient het evenzeer beschouwd te worden als een reële drager van rechten.

's-Gravenwezel, 5 september 2000


BIJLAGE 5

ONTWERP-HANDVEST
VAN DE GRONDRECHTEN
VAN DE EUROPESE UNIE

Brussel, 28 september 2000

(OR. fr)

CHARTE 4487/00

CONVENT 50

NOTA

Betreft : Ontwerp-handvest van de grondrechten van de Europese Unie

PREAMBULE

De volkeren van Europa hebben door onderling een steeds hechter verbond tot stand te brengen besloten een op gemeenschappelijke waarden gegrondveste vreedzame toekomst te delen.

Zich bewust van haar geestelijke en morele erfgoed vestigt de Unie haar grondslag op de ondeelbare en universele waarden van menselijke waardigheid en van vrijheid, gelijkheid en solidariteit; zij berust op het beginsel van de democratie en het beginsel van de rechtsstaat. Zij stelt de mens centraal in haar optreden door het burgerschap van de Unie in te stellen en een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen.

De Unie draagt bij aan de instandhouding en de ontwikkeling van deze gemeenschappelijke waarden, met inachtneming van de verscheidenheid van de culturen en tradities van de volkeren van Europa, alsmede van de nationale identiteit van de lidstaten en van hun staatsinrichting op nationaal, regionaal en lokaal niveau; zij tracht een evenwichtige en duurzame ontwikkeling te bevorderen en verzekert het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal, alsmede de vrijheid van vestiging.

Daartoe is het noodzakelijk de bescherming van de grondrechten in het licht van de ontwikkelingen in de maatschappij, de sociale vooruitgang en de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen te versterken door die rechten zichtbaarder te maken in een handvest.

Onder eerbiediging van de bevoegdheden en taken van de Gemeenschap en de Unie en van het subsidiariteitsbeginsel, bevestigt dit handvest de rechten die met name voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities en internationale verplichtingen van de lidstaten, uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en de communautaire verdragen, uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, uit de door de Gemeenschap en de Raad van Europa aangenomen sociale handvesten, alsook uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van het Europees Hof voor de Rechten van de mens.

Het genot van deze rechten behelst verantwoordelijkheden en plichten jegens de medemens, alsmede jegens de mensengemeenschap en de toekomstige generaties.

Derhalve erkent de Unie de hieronder vermelde rechten, vrijheden en beginselen.

HOOFDSTUK I
Waardigheid

Artikel 1
Menselijke waardigheid

De menselijke waardigheid is onschendbaar. Zij moet worden geëerbiedigd en beschermd.

Art. 2
Recht op leven

1. Eenieder heeft recht op leven.

2. Niemand wordt tot de doodstraf veroordeeld of terechtgesteld.

Art. 3
Recht op menselijke integriteit

1. Eenieder heeft recht op lichamelijke en geestelijke integriteit.

2. In het kader van de geneeskunde en de biologie moeten met name worden nageleefd :

­ de vrije en geïnformeerde toestemming van de betrokkene, volgens de bij de wet bepaalde regels,

­ het verbod van eugenetische praktijken, met name die welke selectie van personen tot doel hebben,

­ het verbod om het menselijk lichaam en bestanddelen daarvan als zodanig als bron van financieel voordeel aan te wenden,

­ het verbod van het reproductief klonen van mensen.

Art. 4
Verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen

Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.

Art. 5
Verbod van slavernij en dwangarbeid

1. Niemand mag in slavernij of dienstbaarheid worden gehouden.

2. Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten.

3. Mensenhandel is verboden.

HOOFDSTUK II
Vrijheden

Art. 6
Recht op vrijheid en veiligheid

Eenieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon.

Art. 7
Eerbiediging van het privé-leven en het familie- en gezinsleven

Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.

Art. 8
Bescherming van persoonsgegevens

1. Eenieder heeft recht op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens.

2. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht op toegang tot de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.

3. Een onafhankelijke autoriteit ziet toe op de naleving van deze regels.

Art. 9
Recht te huwen en recht een gezin te stichten

Het recht te huwen en het recht een gezin te stichten worden gewaarborgd volgens de nationale wetten die de uitoefening van deze rechten beheersen.

Art. 10
Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst

1. Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé, zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.

2. Het recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren wordt erkend volgens de nationale wetten die de uitoefening van dit recht beheersen.

Art. 11
Vrijheid van meningsuiting en van informatie

1. Eenieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.

2. De vrijheid en de pluriformiteit van de media worden geëerbiedigd.

Art. 12
Vrijheid van vergadering en vereniging

1. Eenieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging op alle niveaus, met name op politiek, vakverenigings- en maatschappelijk gebied, hetgeen het recht van eenieder omvat om met anderen vakverenigingen op te richten en zich erbij aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.

2. Politieke partijen op het niveau van de Unie dragen bij tot de uiting van de politieke wil van de burgers van de Unie.

Art. 13
Vrijheid van kunsten en wetenschappen

De kunsten en het wetenschappelijk onderzoek zijn vrij. De academische vrijheid wordt geëerbiedigd.

Art. 14
Recht op onderwijs

1. Eenieder heeft recht op onderwijs, alsmede op toegang tot beroepsopleiding en bijscholing.

2. Dit recht houdt de mogelijkheid in om het verplichte onderwijs kosteloos te volgen.

3. De vrijheid om instellingen voor onderwijs op te richten met inachtneming van de democratische beginselen en het recht van de ouders om zich voor hun kinderen te verzekeren van het onderwijs en de opvoeding die overeenstemmen met hun godsdienstige, levensbeschouwelijke en opvoedkundige overtuigingen, worden geëerbiedigd volgens de nationale wetten die de uitoefening ervan beheersen.

Art. 15
Vrijheid van beroep en recht om te werken

1. Eenieder heeft het recht te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen.

2. Iedere burger van de Unie is vrij om werk te zoeken, te werken, zich te vestigen of diensten te verrichten in iedere lidstaat.

3. Onderdanen van derde landen die op het grondgebied van de lidstaten mogen werken, hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten.

Art. 16
Vrijheid van ondernemerschap

De vrijheid van ondernemerschap wordt erkend overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken.

Art. 17
Recht op eigendom

1. Eenieder heeft het recht de goederen die hij rechtmatig heeft verkregen in eigendom te bezitten, te gebruiken, erover te beschikken en te vermaken. Aan niemand mag zijn eigendom worden ontnomen, behalve in het algemeen belang in de gevallen en onder de voorwaarden waarin de wet voorziet en mits zijn verlies tijdig op billijke wijze wordt vergoed. Het gebruik van de goederen kan worden geregeld bij de wet voorzover het algemeen belang dit vereist.

2. Intellectuele eigendom is beschermd.

Art. 18
Asielrecht

Het recht op asiel is gegarandeerd met inachtneming van de voorschriften van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen, en overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Art. 19
Bescherming bij verwijdering, uitzetting en uitlevering

1. Collectieve uitzetting is verboden.

2. Niemand mag worden verwijderd of uitgezet naar dan wel uitgeleverd aan een staat waarin een ernstig risico bestaat dat hij aan de doodstraf, aan folteringen of aan andere onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen wordt onderworpen.

HOOFDSTUK III
Gelijkheid

Art. 20
Gelijkheid voor de wet

Eenieder is gelijk voor de wet.

Art. 21
Non-discriminatie

1. Elke discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, is verboden.

2. Binnen de werkingssfeer van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie en onverminderd de bijzondere bepalingen van die Verdragen, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

Art. 22
Culturele, godsdienstige en taalkundige verscheidenheid

De Unie eerbiedigt de culturele, godsdienstige en taalkundige verscheidenheid.

Art. 23
Gelijkheid van mannen en vrouwen

De gelijkheid van mannen en vrouwen moet worden gewaarborgd op alle gebieden, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en beloning.

Het beginsel van gelijkheid belet niet dat maatregelen gehandhaafd of genomen worden waarbij specifieke voordelen worden ingesteld ten voordele van het ondervertegenwoordigde geslacht.

Art. 24
Rechten van het kind

1. Kinderen hebben recht op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. Zij mogen vrijelijk hun mening uiten. Aan hun mening in aangelegenheden die hen betreffen wordt passend belang gehecht in overeenstemming met hun leeftijd en rijpheid.

2. Bij alle handelingen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.

3. Ieder kind heeft er recht op regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met zijn beide ouders te onderhouden, tenzij dit tegen zijn belangen indruist.

Art. 25
Rechten van ouderen

De Unie erkent en eerbiedigt het recht van ouderen om een waardig en zelfstandig leven te leiden en om aan het maatschappelijk en cultureel leven deel te nemen.

Art. 26
Integratie van personen met een handicap

De Unie erkent en eerbiedigt het recht van personen met een handicap op maatregelen die beogen hun zelfstandigheid, hun maatschappelijke en beroepsintegratie en hun deelname aan het gemeenschapsleven te bewerkstelligen.

HOOFDSTUK IV
Solidariteit

Art. 27
Recht op voorlichting en raadpleging van de werknemers binnen de onderneming

De werknemers of hun vertegenwoordigers moeten zekerheid krigen dat zij op de passende niveaus tijdig worden voorgelicht en geraadpleegd, in de gevallen en onder de voorwaarden waarin het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken voorzien.

Art. 28
Recht op collectieve onderhandelingen en collectieve actie

De werkgevers en werknemers of hun respectieve organisaties hebben, overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken, het recht om op de passende niveaus collectief te onderhandelen en collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten en om, in geval van belangenconflicten, collectieve acties te ondernemen ter verdediging van hun belangen, met inbegrip van staking.

Art. 29
Recht op toegang tot arbeidsbemiddeling

Eenieder heeft recht op toegang tot gratis arbeidsbemiddeling.

Art. 30
Bescherming bij kennelijk onredelijk ontslag

Iedere werknemer heeft recht op bescherming tegen kennelijk onredelijk ontslag overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken.

Art. 31
Rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden
en -voorwaarden

1. Iedere werknemer heeft recht op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden.

2. Iedere werknemer heeft recht op een beperking van de maximumarbeidsduur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden, alsmede op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon.

Art. 32
Verbod van kinderarbeid en bescherming van jongeren
op het werk

Kinderarbeid is verboden. De minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces mag niet lager zijn dan de leeftijd waarop de leerplicht ophoudt, onverminderd voor jongeren gunstiger regels en behoudens beperkte afwijkingen.

Werkende jongeren moeten arbeidsvoorwaarden krijgen die aangepast zijn aan hun leeftijd en moeten worden beschermd tegen economische uitbuiting en tegen elke arbeid die hun veiligheid, gezondheid, lichamelijke, geestelijke, morele of maatschappelijke ontwikkeling kan schaden of hun opvoeding in gevaar kan brengen.

Art. 33
Gezins- en beroepsleven

1. Het gezin geniet bescherming op juridisch, economisch en sociaal vlak.

2. Teneinde beroep en gezin te kunnen combineren heeft eenieder recht op bescherming tegen ontslag om een reden die verband houdt met moederschap, alsmede recht op betaald moederschapsverlof en recht op ouderschapsverlof na de geboorte of de adoptie van een kind.

Art. 34
Sociale zekerheid en sociale bijstand

1. De Unie erkent en eerbiedigt het recht op toegang tot socialezekerheidsvoorzieningen en sociale diensten die bescherming bieden in gevallen zoals moederschap, ziekte, arbeidsongevallen, afhankelijkheid of ouderdom, alsmede bij verlies van arbeid, onder de door het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden.

2. Eenieder die legaal in de Unie verblijft en zich daar legaal verplaatst heeft recht op socialezekerheidsvoorzieningen en sociale voordelen overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken.

3. Om sociale uitsluiting en armoede te bestrijden erkent en eerbiedigt de Unie het recht op sociale bijstand en op bijstand ten behoeve van huisvesting, teneinde al diegenen die niet over voldoende middelen beschikken een waardig bestaan te verzekeren, onder de door het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden.

Art. 35
Gezondheidsbescherming

Eenieder heeft recht op toegang tot preventieve gezndheidszorg en op medische verzorging onder de door de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden. Bij de vaststelling en uitvoering van het beleid en de maatregelen van de Unie wordt een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid gewaarborgd.

Art. 36
Toegang tot diensten van algemeen economisch belang

De Unie erkent en eerbiedigt de toegang tot diensten van algemeen economisch belang zoals deze is geregeld in de nationale wetgevingen en praktijken, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, teneinde de sociale en territoriale samenhang van de Unie te bevorderen.

Art. 37
Milieubescherming

Een hoog niveau van milieubescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu moeten in het beleid van de Unie worden geïntegreerd en overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling worden gewaarborgd.

Art. 38
Consumentenbescherming

In het beleid van de Unie wordt een hoog niveau van consumentenbescherming verzekerd.

HOOFDSTUK V
Burgerschap

Art. 39
Actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement

1. Iedere burger van de Unie heeft het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in de lidstaat waar hij verblijf houdt, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.

2. De leden van het Europees Parlement worden gekozen door middel van rechtstreekse, vrije en geheime algemene verkiezingen.

Art. 40
Actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen

Iedere burger van de Unie heeft het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar hij verblijf houdt, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.

Art. 41
Recht op behoorlijk bestuur

1. Eenieder heeft er recht op dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld.

2. Dit recht behelst met name :

­ het recht van eenieder te worden gehoord voordat jegens hem een voor hem nadelige individuele maatregel wordt genomen,

­ het recht van eenieder om toegang te krijgen tot het dossier hem betreffende, met inachtneming van het gerechtvaardigde belang van de vertrouwelijkheid en het beroeps- en het zakengeheim,

­ de plicht van de betrokken instanties om hun beslissingen met redenen te omkleden.

3. Eenieder heeft recht op vergoeding door de Gemeenschap van de schade die door haar instellingen of haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt, overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben.

4. Eenieder kan zich in een van de talen van de Verdragen tot de instellingen van de Unie wenden en moet ook in die taal antwoord krijgen.

Art. 42
Recht op toegang tot documenten

Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft recht op toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Art. 43
Ombudsman

Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft het recht zich tot de ombudsman van de Unie te wenden over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de communautaire instellingen of organen, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg bij de uitoefening van hun gerechtelijke taak.

Art. 44
Recht van petitie

Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft het recht een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten.

Art. 45
Vrijheid van verkeer en van verblijf

1. Iedere burger van de Unie heeft het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.

2. De vrijheid van verkeer en van verblijf kan overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.

Art. 46
Diplomatieke en consulaire bescherming

Iedere burger van de Unie geniet op het grondgebied van derde landen waar de lidstaat waarvan hij onderdaan is, niet vertegenwoordigd is, de bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat.

HOOFDSTUK VI
Rechtspleging

Art. 47
Recht op een doeltreffende voorziening in rechte
en op een onpartijdig gerecht

Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.

Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.

Rechtsbijstand wordt verleend aan diegenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voorzover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.

Art. 48
Vermoeden van onschuld en rechten van de verdediging

1. Eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.

2. Aan eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt de eerbiediging van de rechten van de verdediging gegarandeerd.

Art. 49
Legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake
delicten en straffen

1. Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Indien de wet na het begaan van het strafbare feit in een lichtere straf voorziet, moet die worden toegepast.

2. Dit artikel staat niet in de weg aan de berechting en bestraffing van iemand die schuldig is aan een handelen of nalaten dat ten tijde van het handelen of nalaten een misdrijf was volgens de door de volkerengemeenschap erkende algemene beginselen.

3. De zwaarte van de straf mag niet onevenredig zijn aan het strafbare feit.

Art. 50
Recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft

Niemand wordt opnieuw berecht of gestraft in een strafrechtelijke procedure voor een strafbaar feit waarvoor hij in de Unie reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig de wet.

HOOFDSTUK VII
Algemene bepalingen

Art. 51
Werkingssfeer

1. De bepalingen van dit handvest zijn gericht tot de instellingen en organen van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Derhalve eerbiedigen zij de rechten, leven zij de beginselen na en bevorderen zij de toepassing ervan, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

2. Dit handvest schept geen nieuwe bevoegdheden of taken voor de Gemeenschap en voor de Unie en wijzigt de in de verdragen neergelegde bevoegdheden en taken niet.

Art. 52
Reikwijdte van de gewaarborgde rechten

1. Beperkingen op de uitoefening van de in dit handvest erkende rechten en vrijheden moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen alleen beperkingen worden gesteld indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen beantwoorden.

2. De door dit handvest erkende rechten waaraan de communautaire verdragen of het Verdrag betreffende de Europese Unie ten grondslag liggen, worden uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen welke bij die verdragen zijn gesteld.

3. Voorzover dit handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zijn de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend. Deze bepaling verhindert niet dat het recht van de Unie een ruimere bescherming biedt.

Art. 53
Beschermingsniveau

Geen der bepalingen van dit handvest mag worden uitgelegd als zou zij een beperking vormen van of afbreuk doen aan de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden welke binnen hun respectieve werkingssferen worden erkend door het recht van de Unie, het internationaal recht en de internationale overeenkomsten waarbij de Unie, de Gemeenschap of alle lidstaten partij zijn, met name het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, alsmede door de grondwetten van de lidstaten.

Art. 54
Verbod van misbruik van recht

Geen der bepalingen van dit handvest mag worden uitgelegd als zou zij het recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten met als doel de rechten of vrijheden die in dit handvest zijn erkend, teniet te doen of de rechten en vrijheden verdergaand te beperken dan door dit handvest is toegestaan.


(1) Het Presidium van de Conventie is als volgt samengesteld : de heer Roman Herzog (voorzitter), de heer Gunnar Jansson (Finland, vertegenwoordiger van de leden van de nationale parlementen), de heer Iñigo Mendez de Vigo (Spanje, vertegenwoordiger van de leden van het Europees Parlement), de heer Pedro Bacelar de Vasconcellos (Portugal, vertegenwoordiger van de vertegenwoordigers van de regering) die vanaf 1 juli 2000 zal worden vervangen door de heer Guy Braibant (Frankrijk), de heer Antonio Vitorino (Europees commissaris).

(2) Voor België : de heren Erik Derycke (regering), Jacky Morael (Senaat) en Fred Erdman (Kamer).

(3) Tijdens de hoorzitting van de commissie Constitutionele Zaken in het Europees Parlement op 12 juli 2000 bleek ook dat de kandidaat-lidstaten graag volwaardig zouden deelnemen aan het debat inzake het handvest.

(4) R. Badinter, « Une Charte européenne, oui, mais laquelle ? », Le Monde, 20 juni 2000.

(5) Terwijl de huidige tekst het heeft over een vastgestelde schending van de fundamentele principes van artikel 6, zou het Belgisch voorstel de Raad van ministers, die een uitspraak doet volgens de gekwalificeerde meerderheid op voorstel van één derde van de lidstaten of van de Commissie, de mogelijkheid bieden om vast te stellen dat de fundamentele principes in een lidstaat dreigen geschonden te worden, en om de gepaste aanbevelingen te doen die, zo nodig, ondersteund worden door gepaste maatregelen ten opzichte van de betrokken lidstaat. De regering van die lidstaat zou dan eerst uitgenodigd worden om opmerkingen te maken. Dit voorstel is niet vreemd aan het Oostenrijkse probleem, maar past ook meer fundamenteel in het kader van de institutionele hervormingen die het perspectief van de uitbreiding mogelijk maken (cf. Toespraak van de heer minister van Buitenlandse Zaken dd. 16 april 2000 voor het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden).

(6) Zie ook : Conferentie van de commissies voor de Europese Aangelegenheden, XXIIe COSAC, Lissabon 29 en 30 mei 2000 (verslag F. Moerman), Stuk Kamer, nr. 835/1, 99/00, Stuk Senaat nr. 2-539/1, blz. 11.

(7) Dat wil zeggen de invoering van een preventief alarmmechanisme voor de democratie. De Raad van ministers kan vaststellen dat de fundamentele principes van de Unie in een lidstaat dreigen te worden geschonden en kunnen gepaste aanbevelingen doen die, zo nodig, gepaard gaan met gepaste maatregelen ten opzichte van de betrokken lidstaat. De Raad zou dan een uitspraak bij gekwalificeerde meerderheid doen, op voorstel van één derde van de lidstaten of van de Commissie.

(8) Het herziene Europese Sociale handvest is niet door alle Staten geratificeerd en is derhalve niet inroepbaar voor het Hof in Straatsburg.

(9) Het EHRM besloot dat artikel 3, Eerste Aanvullend Protocol EVRM geschonden was. De teksten die ontstaan uit het wetgevend proces van de EG raken de bevolking van Gibraltar op dezelfde wijze als degene die afkomstig zijn van het plaatselijke parlement. Er is dus geen enkele reden om aan te nemen dat het Verenigd Koninkrijk niet gehouden is door de rechten gewaarborgd door artikel 3, Eerste Aanvullend Protocol EVRM ten aanzien van de Europese wetgeving. De woorden « wetgevende vergadering » in dit artikel betreffen niet noodzakelijk het enige nationaal parlement en de verkiezingen voor het Europees Parlement zouden niet uit het toepassingsgebied van deze clausule gesloten worden enkel en alleen omdat het Europees Parlement een supranationaal vertegenwoordigingsorgaan zou zijn, en niet louter een intern.

(10) Cf. Hof van Justitie EG, 21 september 1989, Hoechst/ Commissie, gevoegde zaken 46/87 en 227/88.

(11) Luidens artikel 46, lid 1, EVRM verbinden de verdragsluitende partijen zich ertoe zich te houden aan de einduitspraak van het Hof in de zaken waarbij zij partij zijn.

(12) Dit wordt gestaafd door artikel 13, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens; artikel 12, Internationaal Verdrag betreffende de burgerlijke en politieke rechten; artikel 2, Vierde Protocol bij het EVRM.

(13) Er zou moeten aan toegevoegd worden dat ook de minderjarige asielzoekers toegang moeten hebben tot de instanties die de asielaanvragen onderzoeken, en dat zij tijdens hun verblijf op het grondgebied recht op bescherming hebben.