2-576/1

2-576/1

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

16 NOVEMBER 2000


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap


INHOUD


MEMORIE VAN TOELICHTING


Dit ontwerp van wet beoogt een wijziging van het wettelijke kader dat de financiering van de Duitstalige Gemeenschap regelt, meer bepaald artikel 58 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, waarin de berekeningswijze van de federale dotatie ten gunste van de Duitstalige Gemeenschap wordt vastgesteld.

Tot dusver werd de jaarlijkse aanpassing van deze dotatie, die het leeuwendeel van de middelen van de Duitstalige Gemeenschap vertegenwoordigt, als volgt berekend : de ene helft wordt enkel aan de inflatie aangepast, de andere volgt ook de reële economische groei. Ingevolge het uiteenlopende stijgingsritme, enerzijds, en een in 1993 besliste discretionaire verhoging van de Bruto Nationaal Product (BNP)-helft, anderzijds, groeien beide « helften » stelselmatig uit elkaar. In de aangepaste begroting 2000 gaat het respectievelijk om 1 648,2 en 1 836,3 miljoen (1).

In tegenstelling tot de twee grote Gemeenschappen bevat de dotatieberekening van de Duitstaligen dus geen parameter die betrekking heeft op demografische evoluties of leerlingenaantallen. Omdat er evenmin enige koppeling is met de groei van de in Duitstalig België gelokaliseerde ontvangsten uit de personenbelasting, blijft hun middelentoename systematisch achter op die van de andere Gemeenschappen. Op het niveau van de totale middelen (onderwijs, persoonsgebonden en culturele aangelegenheden) is het aandeel van de Duitstalige Gemeenschap aldus teruggelopen van 0,73 % in 1989 tot 0,65 % in 1999, hetgeen een vermindering met 12 % in reële termen betekent.

De relatieve inertie die de middelenontwikkeling kenmerkt doet zich des te pijnlijker gevoelen vanwege de atypische evolutie van het aantal -18-jarigen sinds 1989. In de Franse en de Vlaamse Gemeenschap observeert men dalingen van 890 945 tot 888 321, resp. van 1 309 156 tot 1 274 565 eenheden, terwijl men voor dezelfde periode in de Duitstalige Gemeenschap ingevolge een hoge nataliteit én een uitgesproken immigratie een stijging optekent van 14 545 tot 15 820 jongeren, of een toename van 8,8 %. Daardoor kan de Duitstalige Gemeenschap per - 18-jarige thans 15 % minder onderwijsmiddelen inzetten dan het nationaal gemiddelde.

In zijn laatste jaarverslagen heeft de afdeling « Financieringsbehoeften » van de Hoge Raad van financiën (HRF) gewaarschuwd voor de dreigende financiële verstikking van de Duitstalige Gemeenschap. Door de combinatie van een sterke bevolkingsaangroei, de afwezigheid van schaalvoordelen, een trage groei van de totale ontvangsten en het ontbreken van de mogelijkheid om betekenisvolle eigen (fiscale) ontvangsten te genereren, zouden de door de HRF aanbevolen schuldstabilisatie en begrotingsevenwicht ten koste gaan van de vervulling van een aantal basistaken van de Duitstalige Gemeenschap. Temeer omdat na de van 1996 tot 1999 volgehouden nominale uitgavenstabilisatie ­ in deze periode kenden de begrotingsuitgaven een minieme stijging van 3 880 tot 3 941 miljoen ­ de samendrukbaarheid van de uitgaven uitgeput was, zoals de HRF eveneens herhaaldelijk heeft opgemerkt. De Hoge Raad voegde daar nog aan toe dat de Duitstaligen de enige Gemeenschap vormen die tot dusver nog geen expliciete herfinanciering van de onderwijsuitgaven heeft genoten.

Teneinde de Duitstalige Gemeenschap te behoeden voor een rentesneeuwbaleffect en haar tegelijk verder in staat te stellen zich verder van haar basisverplichtingen inzake investeringen in de onderwijs- en gezondheidssector te kwijten, heeft de Federale Regering, in overleg met de Duitstalige Gemeenschap, een aangepast financieringssysteem uitgewerkt waarvan de krachtlijnen hieronder volgen.

De dotatie wordt structureel verhoogd door de nataliteitsevolutie sinds 30 juni 1988 ten belope van 80 % te verrekenen in het geïndexeerd basisbedrag van de principiële onderwijsfinanciering, inclusief de boni in de personenbelasting ingevolge de Sint-Michielsakkoorden (waarvan de onderliggende bedoeling immers de onderwijsherfinanciering was). Het « geïndexeerd basisbedrag van de principiële onderwijsfinanciering » wordt hier bepaald naar analogie met de theoretische bestemming die destijds in de Bijzondere Wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten (BFW) aan de toegewezen personenbelasting en BTW werd gegeven. Het corresponderende deel van de algemene dotatie van de Duitstalige Gemeenschap bedroeg 1 784,6 miljoen voor het begrotingsjaar 1989.

Voor het lopende jaar wordt het bedrag van de inhaalbeweging forfaitair vastgesteld op 160 miljoen. De inhaalbeweging omvat tevens een compensatie van 20 miljoen voor het ontbreken van schaalvoordelen.

Het totaalbedrag van de inhaalbeweging wordt geïncorporeerd in de structurele dotatie en proportioneel gespreid over het BNP-gebonden deel en het gedeelte gekoppeld aan de inflatie.

Naar analogie met de twee grote Gemeenschappen zal vanaf 2001 de dotatie ieder jaar ten belope van 80 % worden aangepast aan de evolutie van het aantal - 18-jarigen in vergelijking met de situatie op 30 juni 1999. De bekomen aanpassingscoëfficiënt wordt toegepast op het geïndexeerde basisbedrag voor de theoretische onderwijsfinanciering zoals hierboven omschreven.

Gezien de beperkte omvang van de Duitstalige Gemeenschap zouden relatief kleine migratiestromen al snel tot hevige en moeilijk te voorziene schommelingen kunnen leiden in het dotatiegedeelte dat aan de demografische evolutie gekoppeld wordt. Op verzoek van de Duitstalige Gemeenschap wordt daarom een uitvlakkingsmechanisme ingebouwd. In de teller van de breuk die de verhouding tussen het nieuwe en het oude aantal - 18-jarigen uitdrukt, wordt gewerkt met het gemiddelde aantal van de voorbije 5 jaar. Wat de noemer betreft, zou men in de inloopfase het eerste jaar (2001) werken met het gemiddelde van de jaren 1995-1999, in 2002 het gemiddelde van de jaren 1996-1999 gebruiken, in 2003 het gemiddelde van de periode 1997-1999 enz. Aldus wordt met name in het jaar 2001 een breuk in de cijferreeks voorkomen.

Bij het opstellen van de begroting 2000 heeft de Regering de marge voor de voorgestelde aanpassing ingecalculeerd. Parallel met de goedkeuring van het voorliggend ontwerp zal een aanpassingsblad worden ingediend om het betrokken krediet in afdeling 33 van de dotatiën te verhogen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Artikel 1 behoeft geen commentaar.

Artikel 2

Artikel 2 voorziet voor het jaar 2000 de dotatieverhoging van 160 miljoen frank alsook de verdeling ervan over de verschillende componenten (nieuwe § 4 in artikel 58bis).

Voor het begrotingsjaar 2001 ­ waarin de structurele dotatieverhoging voor het eerst op een volledig jaar betrekking heeft ­ wordt het (te indexeren) bedrag van de inhaalbeweging op 195,6 miljoen frank vastgesteld. Vervolgens gaat men op analoge wijze te werk als voor het jaar 2000 (nieuwe § 5 in artikel 58bis).

Vanaf 2002 valt men voor het aan de index gekoppelde gedeelte terug op de traditionele berekening (nieuwe § 6 in artikel 58bis).

Artikel 3

Artikel 3 bepaalt voor de jaren 2000 (nieuwe § 3 in artikel 58ter) en 2001 (nieuwe § 4 in artikel 58ter) dat het verschil tussen, enerzijds, de totale dotatieverhoging en, anderzijds, het inflatiegedeelte toegerekend wordt aan het gedeelte van de dotatie dat bovenop de inflatie ook aan de reële BNP-groei wordt gekoppeld.

Vanaf 2002 (nieuwe § 5 in artikel 58ter) wordt het BNP-deel jaarlijks aangepast volgens de bestaande methode.

Artikel 4

Artikel 4 omschrijft de modaliteiten voor het in aanmerking nemen van de nataliteitsevolutie vanaf 2001 en legt het basisbedrag vast waarop die koppeling wordt toegepast. Zoals men ziet is het koppelingsmechanisme geïnspireerd op datgene wat voor de twee grote gemeenschappen geldt. De § 3, 2º, bepaalt de afvlakking als boven uiteengezet. Dit systeem is principieel neutraal voor de totale middelen die door de jaren heen aan de Duitstaligen worden doorgestort maar heeft uiteraard wel een (milderende) invloed op de spreiding in de tijd.

Artikel 5

Artikel 5 tenslotte geeft voor de diverse jaren de gedetailleerde opsomming van alle componenten van de federale dotatie, rekening houdend met de wijzigingen die hierboven werden uiteengezet.

Dat is, dames en heren, de draagwijdte van het ontwerp dat de regering de eer heeft u ter goedkeuring voor te leggen.

De eerste minister,

Guy VERHOFSTADT.

De vice-eerste minister
en minister van Buitenlandse Zaken,

Louis MICHEL.

De vice-eerste minister en minister van Begroting,
Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie,

Johan VANDE LANOTTE.

De minister van Financiën,

Didier REYNDERS.


WETSONTWERP


ALBERT II,

Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
ONZE GROET.

Op de voordracht van Onze eerste minister, Onze vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, Onze vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie en Onze minister van Financiën,

HEBBEN WIJ BESLOTEN EN BESLUITEN WIJ :

Onze eerste minister, Onze vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, Onze vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie en Onze minister van Financiën, zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen :

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 58bis van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, ingevoegd bij de gewone wet van 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in § 3 worden de woorden « Vanaf het begrotingsjaar 1994 » vervangen door de woorden « Voor de begrotingsjaren 1994 tot en met 1999 »;

2º het artikel wordt aangevuld als volgt :

« § 4. Voor het begrotingsjaar 2000 wordt het met toepassing van § 3 in het voorgaande begrotingsjaar bekomen bedrag aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, op de wijze bepaald in artikel 13, § 2, van de financieringswet.

Het in het eerste lid verkregen bedrag wordt verhoogd met een bedrag van 160 miljoen frank dat slechts in aanmerking wordt genomen naar verhouding van het aandeel van het met toepassing van het eerste lid voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag in de totale som van :

1º het met toepassing van het eerste lid voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag,

2º het met toepassing van artikel 58ter, § 3, eerste lid, voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag,

3º het met toepassing van artikel 58quater voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag.

§ 5. Voor het begrotingsjaar 2001 wordt het met toepassing van § 4, eerste lid, in het voorgaande begrotingsjaar verkregen bedrag aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, op de wijze bepaald in artikel 13, § 2, van de financieringswet.

Het in het eerste lid verkregen bedrag wordt verhoogd met een bedrag van 195,6 miljoen frank dat, na aanpassing aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, op de wijze bepaald in artikel 13, § 2, van de financieringswet, slechts in aanmerking wordt genomen naar verhouding van het aandeel van het met toepassing van § 4, eerste lid, voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag in de totale som van :

1º het met toepassing van § 4, eerste lid, voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag,

2º het met toepassing van artikel 58ter, § 3, eerste lid, voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag,

3º het met toepassing van artikel 58quater in het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag.

§ 6. Vanaf het begrotingsjaar 2002 wordt het met toepassing van § 5 in het begrotingsjaar 2001 bekomen bedrag jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, op de wijze bepaald in artikel 13, § 2, van de financieringswet. ».

Art. 3

In artikel 58ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de gewone wet van 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º § 3 wordt vervangen als volgt :

« § 3. Voor het begrotingsjaar 2000 wordt het met toepassing van § 2 in het voorgaande begrotingsjaar bekomen bedrag aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, evenals aan de reële groei van het bruto nationaal product van het betrokken begrotingsjaar.

Het in het eerste lid verkregen bedrag wordt verhoogd met het verschil tussen het totale bedrag van de verhoging gelijk aan 160 miljoen frank en het met toepassing van artikel 58bis, § 4, tweede lid, bepaalde gedeelte van die verhoging.

In afwachting van de definitieve vaststelling van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal product worden de bedragen aangepast naargelang van de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal product van het voorgaande jaar. »;

2º § 4 wordt vervangen als volgt :

« § 4. Voor het begrotingsjaar 2001 wordt het met toepassing van § 3, eerste lid, in het voorgaande begrotingsjaar verkregen bedrag aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, evenals aan de reële groei van het bruto nationaal product van het betrokken begrotingsjaar.

Het verschil wordt bepaald tussen het totale bedrag van de verhoging gelijk aan 195,6 miljoen frank na aanpassing aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar enerzijds, en het met toepassing van artikel 58bis, § 5, tweede lid, bepaalde gedeelte van die verhoging anderzijds. Dit verschil wordt na aanpassing aan de reële groei van het bruto nationaal product van het betrokken begrotingsjaar toegevoegd aan het in het eerste lid verkregen bedrag.

In afwachting van de definitieve vaststelling van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal product worden de bedragen aangepast naargelang van de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal product van het voorgaande jaar. »;

3º het artikel wordt aangevuld als volgt :

« § 5. Vanaf het begrotingsjaar 2002 wordt het met toepassing van § 4 in het begrotingsjaar 2001 bekomen bedrag jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, evenals aan de reële groei van het bruto nationaal product van het betrokken begrotingsjaar.

In afwachting van de definitieve vaststelling van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal product worden de bedragen aangepast naargelang van de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal product van het voorgaande jaar.

§ 6. Indien het rekenkundig gemiddelde van de jaarlijkse reële groei van het bruto nationaal product tijdens de periode 1993 tot en met 2004 lager is dan 2 %, wordt het in § 5 voor het begrotingsjaar 2005 bepaalde bedrag opnieuw bepaald, doch op basis van een uniforme reële groei van 2 % tijdens de begrotingsjaren 1993 tot en met 2005.

Indien het verschil tussen het in het vorig lid en het in § 5 voor het begrotingsjaar 2005 bepaalde bedrag méér dan 0,25 % bedraagt van het voor het begrotingsjaar 2004 op grond van § 5 bepaalde bedrag, dan wordt voor het begrotingsjaar 2005 een bedrag in aanmerking genomen gelijk aan het op grond van § 5 voor het begrotingsjaar 2005 bekomen bedrag vermeerderd met 0,25 % van het voor het begrotingsjaar 2004 op grond van § 5 bekomen bedrag.

Indien het verschil tussen het in het eerste lid en het in § 5 voor het begrotingsjaar 2005 bepaalde bedrag minder dan 0,25 % bedraagt van het voor het begrotingsjaar 2004 op grond van § 5 bepaalde bedrag, dan wordt voor het begrotingsjaar 2005 het in het eerste lid bepaalde bedrag in aanmerking genomen. ».

Art. 4

Artikel 58quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij de gewone wet van 16 juli 1993 en gewijzigd bij de wet van 4 mei 1999, wordt vervangen als volgt :

« Art. 58quinquies. ­ § 1. Vanaf het begrotingsjaar 2001 wordt een koppeling ingevoerd aan de evolutie van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar die behoren tot de Duitstalige Gemeenschap.

Het basisbedrag voor de in het eerste lid bedoelde koppeling wordt voor het begrotingsjaar 2000 vastgesteld op 2 451,6 miljoen frank.

§ 2. Vanaf het begrotingsjaar 2001 wordt het in § 1 bedoelde bedrag jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, op de wijze bepaald in artikel 13, § 2, van de financieringswet.

§ 3. Het met toepassing van § 2 bekomen bedrag wordt jaarlijks vermenigvuldigd met een aanpassingsfactor.

Deze aanpassingsfactor wordt verkregen door de verhouding te berekenen tussen :

1º enerzijds, het rekenkundig gemiddelde van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar die behoren tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni van de vijf voorgaande begrotingsjaren, verminderd met 20 % van de stijging of in voorkomend geval vermeerderd met 20 % van de daling van dat aantal ten opzichte van het rekenkundig gemiddelde bepaald in het 2º hierna;

2º en anderzijds :

a) voor het begrotingsjaar 2001 : het rekenkundig gemiddelde van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar die behoren tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni van de jaren 1995 tot en met 1999;

b) voor het begrotingsjaar 2002 : het rekenkundig gemiddelde van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar die behoren tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni van de jaren 1996 tot en met 1999;

c) voor het begrotingsjaar 2003 : het rekenkundig gemiddelde van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar die behoren tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni van de jaren 1997 tot en met 1999;

d) voor het begrotingsjaar 2004 : het rekenkundig gemiddelde van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar die behoren tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni van de jaren 1998 tot en met 1999;

e) vanaf het begrotingsjaar 2005 : het aantal inwoners jonger dan 18 jaar die behoren tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni 1999.

§ 4. Voor de toepassing van artikel 58sexies wordt het verschil berekend tussen het met toepassing van § 3 bekomen bedrag en het met toepassing van § 2 bekomen bedrag.

§ 5. De Koning stelt jaarlijks, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in § 3 bedoelde aanpassingsfactor vast, na overleg met de regering van de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 5

In dezelfde wet wordt een artikel 58sexies ingevoegd, luidende :

« Art. 58sexies. ­ § 1. Voor het begrotingsjaar 1993 is het totale op de Rijksbegroting uitgetrokken krediet, bedoeld in artikel 56, 2., als volgt samengesteld :

1º het met toepassing van artikel 58bis, § 2, verkregen eerste gedeelte van 50%;

2º het met toepassing van artikel 58ter, § 1, verkregen bedrag;

3º het met toepassing van artikel 58quater verkregen bedrag.

§ 2. Vanaf het begrotingsjaar 1994 tot en met 1999 is het totale uit de Rijksbegroting uitgetrokken krediet, bedoeld in artikel 56, 2., als volgt samengesteld :

1º het met toepassing van artikel 58bis, § 3, verkregen bedrag;

2º het met toepassing van artikel 58ter, § 2, verkregen bedrag;

3º het met toepassing van artikel 58quater verkregen bedrag;

4º een niet-hernieuwbaar eenmalig bedrag van 84 806 657 frank voor het begrotingsjaar 1999.

§ 3. Voor het begrotingsjaar 2000 is het totale uit de Rijksbegroting uitgetrokken krediet, bedoeld in artikel 56, 2., als volgt samengesteld :

1º het met toepassing van artikel 58bis, § 4, verkregen bedrag;

2º het met toepassing van artikel 58ter, § 3, verkregen bedrag;

3º het met toepassing van artikel 58quater verkregen bedrag;

4º een niet-hernieuwbaar eenmalig bedrag van 84 806 658 frank voor het begrotingsjaar 2000;

5º een vast jaarlijks bedrag van 11,1 miljoen frank.

§ 4. Voor het begrotingsjaar 2001 is het totale uit de Rijksbegroting uitgetrokken krediet, bedoeld in artikel 56, 2., als volgt samengesteld :

1º het met toepassing van artikel 58bis, § 5, verkregen bedrag;

2º het met toepassing van artikel 58ter, § 4, verkregen bedrag;

3º het met toepassing van artikel 58quater verkregen bedrag;

4º het met toepassing van artikel 58quinquies, § 4, verkregen bedrag;

5º een niet-hernieuwbaar eenmalig bedrag van 84 806 658 frank voor het begrotingsjaar 2001;

6º een vast jaarlijks bedrag van 11,1 miljoen frank.

§ 5. Vanaf het begrotingsjaar 2002 is het totale uit de Rijksbegroting uitgetrokken krediet, bedoeld in artikel 56, 2., als volgt samengesteld :

1º het met toepassing van artikel 58bis, § 6, verkregen bedrag;

2º het met toepassing van artikel 58ter, § 5, verkregen bedrag of, in voorkomend geval, voor het begrotingsjaar 2005, het met toepassing van artikel 58ter, § 6, in aanmerking genomen bedrag;

3º het met toepassing van artikel 58quater verkregen bedrag;

4º het met toepassing van artikel 58quinquies, § 4, verkregen bedrag;

5º een vast jaarlijks bedrag van 11,1 miljoen frank. ».

Gegeven te Brussel, 10 november 2000.

ALBERT

Van Koningswege :

De eerste minister,

Guy VERHOFSTADT.

De vice-eerste minister
en minister van Buitenlandse Zaken,

Louis MICHEL.

De vice-eerste minister en minister van Begroting,
Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie,

Johan VANDE LANOTTE.

De minister van Financiën,

Didier REYNDERS.


VOORONTWERP VAN WET VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 58bis van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, ingevoegd door de gewone wet van 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in § 3 worden de woorden « Vanaf het begrotingsjaar 1994 » vervangen door de woorden « Voor de begrotingsjaren 1994 tot en met 1999 »;

2º het artikel wordt aangevuld als volgt :

« § 4. Voor het begrotingsjaar 2000 wordt het met toepassing van § 3 in het voorgaande begrotingsjaar bekomen bedrag aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, op de wijze bepaald in artikel 13, § 2, van de financieringswet.

Het in het eerste lid verkregen bedrag wordt verhoogd met een bedrag van 160 miljoen frank dat slechts in aanmerking wordt genomen naar verhouding van het aandeel van het met toepassing van het eerste lid voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag in de totale som van :

­ het met toepassing van het eerste lid voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag,

­ het met toepassing van artikel 58ter, § 3, eerste lid, voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag,

­ en het met toepassing van artikel 58quater voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag.

§ 5. Voor het begrotingsjaar 2001 wordt het met toepassing van § 4, eerste lid, in het voorgaande begrotingsjaar verkregen bedrag aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, op de wijze bepaald in artikel 13, § 2, van de financieringswet.

Het in het eerste lid verkregen bedrag wordt verhoogd met een bedrag van 195,6 miljoen frank dat, na aanpassing aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, op de wijze bepaald in artikel 13, § 2, van de financieringswet, slechts in aanmerking wordt genomen naar verhouding van het aandeel van het met toepassing van § 4, eerste lid, voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag in de totale som van :

­ het met toepassing van § 4, eerste lid, voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag,

­ het met toepassing van artikel 58ter, § 3, eerste lid, voor het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag,

­ en het met toepassing van artikel 58quater in het begrotingsjaar 2000 verkregen bedrag.

§ 6. Vanaf het begrotingsjaar 2002 wordt het met toepassing van § 5 in het begrotingsjaar 2001 bekomen bedrag jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, op de wijze bepaald in artikel 13, § 2, van de financieringswet. ».

Art. 3

In artikel 58ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de gewone wet van 16 juli 1993, worden volgende wijzigingen aangebracht :

1º § 3 wordt vervangen als volgt :

« § 3. Voor het begrotingsjaar 2000 wordt het met toepassing van § 2 in het voorgaande begrotingsjaar bekomen bedrag aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, evenals aan de reële groei van het bruto nationaal product van het betrokken begrotingsjaar.

Het in het eerste lid verkregen bedrag wordt verhoogd met het verschil tussen het totale bedrag van de verhoging gelijk aan 160 miljoen frank en het met toepassing van artikel 58bis, § 4, tweede lid, bepaalde gedeelte van die verhoging.

In afwachting van de definitieve vaststelling van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal product worden de bedragen aangepast in functie van de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal product van het voorgaande jaar. »;

2º § 4 wordt vervangen als volgt :

« § 4. Voor het begrotingsjaar 2001 wordt het met toepassing van § 3, eerste lid, in het voorgaande begrotingsjaar verkregen bedrag aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, evenals aan de reële groei van het bruto nationaal product van het betrokken begrotingsjaar.

Het verschil wordt bepaald tussen het totale bedrag van de verhoging gelijk aan 195,6 miljoen frank na aanpassing aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar enerzijds, en het met toepassing van artikel 58bis, § 5, tweede lid, bepaalde gedeelte van die verhoging anderzijds. Dit verschil wordt na aanpassing aan de reële groei van het bruto nationaal product van het betrokken begrotingsjaar toegevoegd aan het in het eerste lid verkregen bedrag.

In afwachting van de definitieve vaststelling van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal product worden de bedragen aangepast in functie van de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal product van het voorgaande jaar. »;

3º het artikel wordt aangevuld als volgt :

« § 5. Vanaf het begrotingsjaar 2002 wordt het met toepassing van § 4 in het begrotingsjaar 2001 bekomen bedrag jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, evenals aan de reële groei van het bruto nationaal product van het betrokken begrotingsjaar.

In afwachting van de definitieve vaststelling van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal product worden de bedragen aangepast in functie van de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en van de reële groei van het bruto nationaal product van het voorgaande jaar.

§ 6. Indien het rekenkundig gemiddelde van de jaarlijkse reële groei van het bruto nationaal product tijdens de periode 1993 tot en met 2004 lager is dan 2 %, wordt het in § 5 voor het begrotingsjaar 2005 bepaalde bedrag opnieuw bepaald, doch op basis van een uniforme reële groei van 2 % tijdens de begrotingsjaren 1993 tot en met 2005.

Indien het verschil tussen het in het vorig lid en het in § 5 voor het begrotingsjaar 2005 bepaalde bedrag méér dan 0,25 % bedraagt van het voor het begrotingsjaar 2004 op grond van § 5 bepaalde bedrag, dan wordt voor het begrotingsjaar 2005 een bedrag in aanmerking genomen gelijk aan het op grond van § 5 voor het begrotingsjaar 2005 bekomen bedrag vermeerderd met 0,25 % van het voor het begrotingsjaar 2004 op grond van § 5 bekomen bedrag.

Indien het verschil tussen het in het eerste lid en het in § 5 voor het begrotingsjaar 2005 bepaalde bedrag minder dan 0,25 % bedraagt van het voor het begrotingsjaar 2004 op grond van § 5 bepaalde bedrag, dan wordt voor het begrotingsjaar 2005 het in het eerste lid bepaalde bedrag in aanmerking genomen. ».

Art. 4

Artikel 58quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij de gewone wet van 16 juli 1993 en gewijzigd bij de wet van 4 mei 1999, wordt vervangen als volgt :

« Art. 58quinquies. ­ § 1. Vanaf het begrotingsjaar 2001 wordt een koppeling ingevoerd aan de evolutie van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar behorend tot de Duitstalige Gemeenschap.

Het basisbedrag voor de in het eerste lid bedoelde koppeling wordt voor het begrotingsjaar 2000 vastgesteld op 2 451,6 miljoen frank.

§ 2. Vanaf het begrotingsjaar 2001 wordt het in § 1 bedoelde bedrag jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen, op de wijze bepaald in artikel 13, § 2, van de financieringswet.

§ 3. Het met toepassing van § 2 bekomen bedrag wordt jaarlijks vermenigvuldigd met een aanpassingsfactor.

Deze aanpassingsfactor wordt bekomen door de verhouding te berekenen van :

1º enerzijds, het rekenkundig gemiddelde van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar behorend tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni van de vijf voorgaande begrotingsjaren, verminderd met 20 % van de stijging of in voorkomend geval vermeerderd met 20 % van de daling van dat aantal in vergelijking met het rekenkundig gemiddelde bepaald in het 2º hierna;

2º en anderzijds :

­ voor het begrotingsjaar 2001 : het rekenkundig gemiddelde van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar behorend tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni van de jaren 1995 tot en met 1999;

­ voor het begrotingsjaar 2002 : het rekenkundig gemiddelde van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar behorend tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni van de jaren 1996 tot en met 1999;

­ voor het begrotingsjaar 2003 : het rekenkundig gemiddelde van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar behorend tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni van de jaren 1997 tot en met 1999;

­ voor het begrotingsjaar 2004 : het rekenkundig gemiddelde van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar behorend tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni van de jaren 1998 tot en met 1999;

­ vanaf het begrotingsjaar 2005 : het rekenkundig gemiddelde van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar behorend tot de Duitstalige Gemeenschap op 30 juni 1999.

§ 4. Het verschil wordt berekend tussen het met toepassing van § 3 bekomen bedrag en het met toepassing van § 2 bekomen bedrag.

§ 5. De Koning stelt jaarlijks, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in § 3 bedoelde aanpassingsfactor vast, na overleg met de regering van de Duitstalige Gemeenschap.

§ 6. Voor de toepassing van dit artikel wordt het aantal inwoners jonger dan 18 jaar behorend tot de Duitstalige Gemeenschap geacht gelijk te zijn aan het aantal inwoners jonger dan 18 jaar behorend tot de in artikel 3 bedoelde gemeenten. ».

Art. 5

In dezelfde wet wordt een artikel 58sexies ingevoegd, luidende :

« Art. 58sexies. ­ § 1. Voor het begrotingsjaar 1993 is het totale in de Rijksbegroting voorziene krediet, bedoeld in artikel 56, 2º, als volgt samengesteld :

1º het met toepassing van artikel 58bis, § 2, verkregen eerste gedeelte van 50 %;

2º het met toepassing van artikel 58ter, § 1, verkregen bedrag;

3º het met toepassing van artikel 58quater verkregen bedrag.

§ 2. Vanaf het begrotingsjaar 1994 tot en met 1999 is het totale in de Rijksbegroting voorziene krediet, bedoeld in artikel 56, 2º, als volgt samengesteld :

1º het met toepassing van artikel 58bis, § 3, verkregen bedrag;

2º het met toepassing van artikel 58ter, § 2, verkregen bedrag;

3º het met toepassing van artikel 58quater verkregen bedrag;

4º een niet-hernieuwbaar eenmalig bedrag van 84 806 657 frank voor het begrotingsjaar 1999.

§ 3. Voor het begrotingsjaar 2000 is het totale in de Rijksbegroting voorziene krediet, bedoeld in artikel 56, 2º, als volgt samengesteld :

1º het met toepassing van artikel 58bis, § 4, verkregen bedrag;

2º het met toepassing van artikel 58ter, § 3, verkregen bedrag;

3º het met toepassing van artikel 58quater verkregen bedrag;

4º een niet-hernieuwbaar eenmalig bedrag van 84 806 658 frank voor het begrotingsjaar 2000;

5º een vast jaarlijks bedrag van 11,1 miljoen frank.

§ 4. Voor het begrotingsjaar 2001 is het totale in de Rijksbegroting voorziene krediet, bedoeld in artikel 56, 2º, als volgt samengesteld :

1º het met toepassing van artikel 58bis, § 5, verkregen bedrag;

2º het met toepassing van artikel 58ter, § 4, verkregen bedrag;

3º het met toepassing van artikel 58quater verkregen bedrag;

4º het met toepassing van artikel 58quinquies, § 4, verkregen bedrag;

5º een niet-hernieuwbaar eenmalig bedrag van 84 806 658 frank voor het begrotingsjaar 2001;

6º een vast jaarlijks bedrag van 11,1 miljoen frank.

§ 5. Vanaf het begrotingsjaar 2002 is het totale in de Rijksbegroting voorziene krediet, bedoeld in artikel 56, 2º, als volgt samengesteld :

1º het met toepassing van artikel 58bis, § 6, verkregen bedrag;

2º het met toepassing van artikel 58ter, § 5, verkregen bedrag of, in voorkomend geval, voor het begrotingsjaar 2005, het met toepassing van artikel 58ter, § 6, weerhouden bedrag;

3º het met toepassing van artikel 58quater verkregen bedrag;

4º het met toepassing van artikel 58quinquies, § 4, verkregen bedrag;

5º een vast jaarlijks bedrag van 11,1 miljoen frank. ».


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE


De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 4 augustus 2000 door de eerste minister verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « tot wijziging van de wet van 31 december 1993 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap », heeft op 27 september 2000 het volgend advies gegeven :

ONDERZOEK VAN HET ONTWERP

Dispositief

Artikel 2

1. Streepjes moeten worden vermeden, omdat moeilijk kan worden onderkend welke bepalingen ze bevatten, inzonderheid bij wijzigingen. De gewijzigde tekst moet onderverdeeld worden in 1º, 2º, 3º, ..., in voorkomend geval, verder onderverdeeld in a), b), c), ...

2. In de Franse tekst van het ontworpen artikel 58bis, § 5, tweede lid, schrijve men « en application du § 4, alinéa 1er, ... ».

3. In de paragrafen 4 en 5, derde streepje (dat 3º wordt), is het woord « en » overbodig.

Artikel 4

1. Bij het ontworpen artikel 58quinquies, § 3, behoren de volgende opmerkingen te worden gemaakt :

a) in het tweede lid behoort de inleidende zin als volgt te worden gesteld : « Deze aanpassingsfactor wordt verkregen door de verhouding te berekenen tussen : »;

b) in het tweede lid, 1º, moeten de woorden « in vergelijking met » vervangen worden door de woorden « ten opzichte van »;

c) in het tweede lid, 2º, moeten de vijf streepjes vervangen worden door kleine letters, zodat de tekst er uitziet als volgt :

« a) voor het begrotingsjaar 2001 ...;

b) voor het begrotingsjaar 2002 ...;

c) voor het begrotingsjaar 2003 ...;

d) voor het begrotingsjaar 2004 ...;

e) vanaf ... ».

d) in het tweede lid, 2º, moeten, in de Franse tekst, de woorden « de la moyenne arithmétique » telkens vervangen worden door de woorden « la moyenne arithmétique »;

e) in het tweede lid, 2º, vijfde streepje, (dat het tweede lid, 2º, e) wordt) moeten de woorden « het rekenkundig gemiddelde van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar » vervangen worden door de woorden « het aantal inwoners jonger dan 18 jaar ». Vanaf het jaar 2005 is er immers geen reden meer nog een gemiddelde te berekenen, aangezien in de noemer van de verhouding waarvan sprake in het onderhavige ontworpen lid dan nog slechts één jaar in aanmerking wordt genomen.

2. Paragraaf 4 van het ontworpen artikel 58quinquies moet verduidelijkt worden. Zoals die bepaling thans is gesteld, wekt ze de indruk dat eerder in het ontwerp reeds gewag is gemaakt van « het verschil », en ze louter aangeeft hoe dat verschil berekend moet worden. De zin van de in deze bepaling genoemede berekening wordt echter pas duidelijk bij het lezen van het ontworpen artikel 58sexies, § 4, 4º, en § 5, 4º.

Men schrijve dan ook veeleer :

« § 4. Voor de toepassing van artikel 58sexies wordt het verschil berekend tussen ... ».

3. De bepaling van paragraaf 6 van hetzelfde ontworpen artikel, dat klaarblijkelijk gebaseerd is op artikel 38, § 4, vijfde en zesde lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, is in het geval van de Duitstalige Gemeenschap overbodig, aangezien het rechtsgebied van deze gemeenschap samenvalt met dat van de negen gemeenten waaruit het Duitse taalgebied bestaat.

Die paragraaf moet derhalve vervallen.

Artikel 5

In artikel 5 schrijve men in het eerste lid van elk van de vijf paragrafen van het ontworpen artikel 58sexies, « artikel 56, 2., » in plaats van « artikel 56, 2º », om de typografie van dat artikel, zoals dat voorkomt in de wet, te eerbiedigen.

Slotopmerkingen

De Nederlandse tekst van het ontwerp behoort op een aantal punten te worden verbeterd; bij wijze van voorbeeld worden hierna de volgende tekstvoorstellen gedaan.

Indieningsbesluit

Overeenkomstig de aanwijzingen in de publicatie « Wetgevingstechniek, Aanbevelingen en Formules », schrijve men « zijn ermee belast » in plaats van « zijn gelast ».

Dispositief

Artikel 3

In het ontworpen artikel 58ter, § 3, derde lid, schrijve men « naargelang van » in plaats van »in functie van ». Deze opmerking geldt voor heel het ontwerp.

Artikel 4

In het ontworpen artikel 58quinquies, § 1, eerste lid, schrijve men « die behoren tot » in plaats van « behorend tot » Deze opmerking geldt voor heel het artikel, met uitzondering van paragraaf 3, tweede lid, 2º, vijfde streepje [dat het tweede lid, 2º, e) wordt].

Artikel 5

In de inleidende zin van het ontworpen artikel 58sexies, § 1, schrijve men « op de Rijksbegroting uitgetrokken » in plaats van « in de Rijksbegroting voorziene ». Deze opmerking geldt voor het hele ontwerp. In hetzelfde artikel schrijve men in § 5, 2º, « in aanmerking genomen bedrag », niet « weerhouden bedrag ».

De kamer was samengesteld uit :

De heer J.-J. STRYCKMANS, eerste voorzitter;

De heren Y. KREINS en P. QUERTAINMONT, staatsraden;

De heren F. DELPEREE en J.-M. FAVRESSE, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevrouw J. GIELISSEN, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer L. DETROUX, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer L. JANS, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. STRYCKMANS.

De griffier, De eerste voorzitter,
J. GIELISSEN. J.-J. STRYCKMANS.

(1) Het verschil met het in de aangepaste begroting 2000 ingeschreven bedrag van 3 595,7 miljoen is te verklaren door de in de Wet van 4 mei 1999 toegekende bijkomende middelen (84,8 miljoen + 11,1 miljoen), het equivalent van het in artikel 45ter BFW toegekende basisbedrag (33 miljoen ­ volgt eveneens de BNP-groei) en de negatieve afrekening voor 1999 (17,8 miljoen).