2-76 | 2-76 |
De heer Chris Vandenbroeke (VU-ID). - In het Octopusakkoord werd gesteld dat de gemeenschappen hun bevoegdheid, met name hun onderwijsbevoegdheid, kunnen uitoefenen bij de vorming van magistraten. Ook in het Vlaams regeerakkoord van juli 1999 wordt daaraan gerefereerd.
Er werden daarover, mede op verzoek van de huidige en de vorige minister van Onderwijs, reeds meerdere adviezen door de Vlaamse Interuniversitaire Raad geformuleerd.
Door de Hoge Raad van Justitie werd tot op heden evenwel nog steeds geen standpunt ingenomen. We nemen aan dat dit uitstel een afgeleide is van het feit dat het om een gedeelde bevoegdheid gaat tussen de gemeenschappen en de federale overheid.
Eerstdaags zou er, mede op verzoek van minister Vanderpoorten, voor een nadere opvolging gezorgd worden vanuit een gemeenschappelijke werkgroep, samengesteld uit leden van de VLIR en afgevaardigden van de Hoge Raad.
Is het correct dat een gemeenschappelijk overleg is gepland?
Werden de contouren waarbinnen een magistratenschool kan functioneren, reeds nader omschreven?
Kan met ingang van volgend academiejaar een aanvang gemaakt worden met de magistratenschool?
Hoe ziet de heer minister hierbij de samenwerking tussen de federale overheid en de gemeenschappen?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Op mijn kabinet heeft een aftastend overleg plaatsgegrepen tussen het ministerie van Justitie en de gemeenschappen over de modaliteiten van de totstandkoming van een magistratenschool. Het grote probleem is dat het onderdeel onderwijs in het verlengde ligt van de grondwettelijke bevoegdheden van de gemeenschappen. De gemeenschappen hebben tot op heden niet dezelfde inzichten over de totstandkoming van een magistratenschool. De VLIR is er voorstander van die school in het verlengde van de universitaire opleiding te zien. Langs de andere kant van de taalgrens verkiest men een aparte school. Dat debat is nog niet uitgeklaard. We proberen eerstdaags een vergadering te beleggen met de leden van de Hoge Raad. Die Raad moet immers de functionele organisatie tot stand brengen van de magistratenschool. Ik hoop dat we dan tot een vergelijk kunnen komen en die school effectief kunnen laten starten. Ik zelf zou die school liefst zo snel mogelijk zien starten, omdat ik ervan overtuigd ben dat dit een substantiële bijdrage tot een betere vorming van onze magistraten is en een betere voorbereiding op het ambt van magistraat. Nu een datum vooropstellen lijkt me evenwel voorbarig.