2-74 | 2-74 |
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - In augustus 1996 vond te Stockholm het eerste Wereldcongres tegen de commerciële en seksuele uitbuiting van kinderen plaats. België nam toen een leiderspositie in, mede door de dramatische gebeurtenissen in ons land in diezelfde periode. Een van de standpunten luidde: "België wordt het voorbeeld voor Europa." Met unanimiteit keurden de 122 aanwezige landen een agenda voor actie goed voor de bestrijding van kinderprostitutie, kinderpornografie en handel in kinderen. Hiermee verbonden ze zich onder meer tot het opstellen van een nationaal actieplan tegen het einde van het jaar 2000.
Reeds op 17 februari van dit jaar heb ik de minister een vraag om uitleg gesteld omdat België toen nog steeds geen werk had gemaakt van een nationaal actieplan. In zijn antwoord deelde de minister mee dat een vijftiental gespecialiseerde diensten, waaronder het college van procureurs-generaal, de algemene rijkspolitie, de drie politiediensten en het Vast Secretariaat voor de Preventie, hun opmerkingen zouden geven bij het onderdeel "seksuele uitbuiting, mensenhandel en commerciële exploitatie van kinderen" van het federale veiligheidsplan, zodat er een geïntegreerd beleid kon worden uitgewerkt en worden uitgevoerd. Einde maart of begin april zou de minister hierover uitsluitsel geven. Vandaag, na het zomerreces, is het tijd voor een evaluatie. Ik herinner me niet dat wij in maart of april iets over deze zaak hebben vernomen, maar ik hoop dat het gewoon aan onze aandacht is ontsnapt en dat de minister wel degelijk concreet aan dit plan heeft gewerkt.
Toch ben ik ongerust, ook omdat ECPAT-België, de nationale afdeling van de internationale organisatie die in 1996 belast werd met de opvolging van de conferentie van Stockholm en nu de conferentie van Tokio van volgend jaar voorbereidt, afgelopen zomer in een opiniestuk in De Standaard aan de alarmbel trok. Vier jaar na Stockholm en ruim een jaar voor Tokio heeft België immers, voor zover ons bekend is, nog steeds geen nationaal actieplan bij het secretariaat van de conferentie ingediend. Nochtans werd er tijdens de vorige legislatuur een sterke aanzet tot een dergelijk plan gegeven. Ik verwijs hier meer bepaald naar het eindverslag van de nationale commissie tegen seksuele uitbuiting van kinderen, die wetenschappelijk, objectief en evenwichtig was samengesteld en de politieke realiteit van toen zelfs oversteeg. Onder meer door de antwoorden die de minister me in februari gaf, weet ik dat er een aantal concrete en beloftevolle initiatieven in de pijplijn zaten waarvan ik hoop dat ze verder zijn uitgewerkt en dat een aantal specifieke wetten zijn opgesteld. Toch wil ik nogmaals het belang benadrukken van een algemeen samenhangend beleidsplan, niet alleen voor de bescherming van kinderen, maar eveneens voor preventie en participatie van kinderen, zodat de rechten van het kind een ruimere invulling krijgen.
Graag kreeg ik van de minister dan ook een antwoord op de volgende vragen.
Een eerste reeks vragen betreft de verwezenlijkingen op nationaal vlak. Welke initiatieven heeft hij genomen in verband met de opstelling van een nationaal actieplan tegen de seksuele uitbuiting van kinderen? Welke diensten, personen of organisaties zijn betrokken bij de uitwerking ervan? Welke zijn de krachtlijnen van het actieplan en de termijnen voor de uitvoering ervan?
Is in het kader van het veiligheidsplan de uitwerking van het gedeelte betreffende de seksuele uitbuiting, de mensenhandel en de commerciële uitbuiting van kinderen reeds afgerond? Zo ja, bestaat er reeds een nota die ter beschikking kan worden gesteld? Wat zijn de belangrijke krachtlijnen? Is de studie van de aanbevelingen betreffende dit gedeelte van het veiligheidsplan afgerond bij de betrokken departementen, inclusief gemeenschappen en gewesten? Zo ja, welke aanbevelingen zullen zij verder onderzoeken en/of concretiseren? Hoever staat het met de concrete vertaling van de betreffende aanbevelingen?
Eind maart of april kon uitsluitsel worden verwacht over de opmerkingen van een vijftiental gespecialiseerde diensten. Welke zijn hun concrete opmerkingen? Hoe zal de verdere samenwerking met deze diensten verlopen? Welke taken worden hen toebedeeld bij de uitvoering van dit gedeelte van het veiligheidsplan?
Hoever staat het met de studie betreffende de preventie van de mensenhandel en de seksuele en commerciële uitbuiting van kinderen en de studie omtrent de nazorg van slachtoffers, maatschappij en daders?
Welke zijn de opmerkingen van de gemeenschappen, aan wie enkele aanbevelingen, inzonderheid betreffende de preventieve fase, werden voorgelegd?
Volgende vragen hebben betrekking op de voorbereiding van de tweede wereldtop tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen in Japan in 2001. Werd er reeds gewerkt aan de voorbereiding van deze tweede wereldtop? Zo ja, welke zijn de belangrijkste agendapunten voor deze top? Werd er een werkgroep aangesteld? Zo ja, wie is in de werkgroep vertegenwoordigd?
In het kader van de Europese Unie werden vier gemeenschappelijke acties aanvaard op de informele Raad van ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie te Dublin in 1996.
Wat zal België doen betreffende de strijd tegen seksuele uitbuiting van kinderen in het kader van het Belgisch voorzitterschap?
Zijn er door ons land initiatieven genomen binnen de internationale organisaties? Kan de minister ons inlichten over wat de agentschappen van de Verenigde Naties op dat vlak hebben gedaan? Heeft ons land in de voorbije maanden een initiatief genomen?
Mme Nathalie de T' Serclaes (PRL-FDF-MCC). - A un an de la deuxième conférence mondiale qui se tiendra au Japon en 2001, il est temps de faire le point sur la mise en oeuvre des mesures prises par notre pays depuis Stockholm ainsi que sur les dispositions que le ministre a prises en vue de la préparation de cette deuxième conférence.
Comme l'a rappelé Mme de Bethune, ECPAT- Belgique s'est inquiété récemment de l'inexistence d'un plan national d'action en vue de cette conférence mondiale.
Notre Parlement a adopté, le 23 février 2000, une disposition constitutionnelle relative aux droits de l'enfant en vue de garantir le respect de l'intégrité morale, physique et sexuelle des enfants. Ceci constitue une innovation majeure parce que peu d'articles de la Constitution ont été adaptés en ce sens.
Ce concept constitutionnel nouveau doit être l'occasion, aux niveaux national et international, de rappeler l'importance de la mise en oeuvre concrète des principes de la Convention internationale des droits de l'enfant de 1979 et la volonté exprimée par tous les participants de lutter activement contre l'exploitation sexuelle des enfants, lors du Congrès de Stockholm en 1996.
Plus particulièrement, pour ce qui a trait à l'exploitation sexuelle des enfants, nous devons rester leader en la matière et poursuivre la mise en oeuvre des mesures décidées aux différents niveaux, en faire l'évaluation périodique, ajuster et renforcer les moyens de lutte contre ce fléau.
Est-il besoin de rappeler que, loin d'être enrayée, l'exploitation sexuelle des enfants se développe ? Je fais notamment référence à la découverte récente d'un réseau italo-russe de pornographie enfantine sur internet où, d'après ce que la presse italienne a révélé, se commettaient des faits particulièrement graves. Outre cela, bien d'autres exemples récents doivent nous inciter plus que jamais à travailler au niveau international tout autant que dans le cadre belge et européen. J'ai lu dans la presse, M. le ministre, que vous aviez participé récemment à une réunion d'Interpol concernant la pornographie infantile sur internet. Je serais heureuse de vous entendre à ce sujet et d'apprendre ainsi les développements attendus au niveau international dans cette lutte extrêmement difficile contre les réseaux de pornographie.
Les événements tragiques que nous avons connus dans notre pays nous mettent aussi dans l'obligation de rappeler, chaque fois que l'occasion s'en présente, que l'exploitation sexuelle des enfants est une réalité inacceptable et que la combattre doit être une priorité pour tous. Je rappelle à cette occasion le travail remarquable réalisé par la commission nationale contre l'exploitation sexuelle des enfants. Pour nous, les différentes propositions qui en ont été tirées doivent rester la base à partir de laquelle il faut poursuivre le travail et mettre en oeuvre des mesures sur le terrain
Pour soutenir efficacement cette lutte, nous devons pouvoir, dans le même temps, élaborer un plan d'action comportant des mesures concrètes contre l'exploitation sexuelle des enfants dans notre pays et agir non seulement au niveau international mais aussi avec les Communautés et les Régions.
Le ministre peut-il me dire où en est la préparation concrète du deuxième sommet mondial prévu au Japon en 2001 ? Où en est la mise en oeuvre du plan de sécurité dans son volet exploitation sexuelle et traite des êtres humains et, particulièrement, en ce qui concerne les enfants ? Quels sont les moyens concrets prévus dans le prochain budget ? Où en sont les contacts et les concertations avec les Communautés et les Régions sur le volet prévention ? Quelles sont les mesures prises au niveau européen depuis le Conseil de Dublin de 1996 et quelle est l'évaluation des décisions prises à cette époque ? Nous sommes tous convaincus que, si au niveau des institutions européennes nous pouvions obtenir une meilleure coordination, nous ferions déjà des pas significatifs dans cette lutte.
J'espère que, lorsque la Belgique prendra la présidence de l'Union européenne, nous pourrons faire état de réalisations précises et proposer un plan d'action.
Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Mon groupe s'associe certainement à cette question très importante. Le mythe selon lequel le travail et l'exploitation des enfants - qu'elle soit sexuelle ou autre - seraient limités aux pays pauvres en voie de développement, s'est écroulé depuis plusieurs années et les tragiques événements que le pays a connus en août 1996 n'ont fait que révéler au grand jour que cela pouvait également se passer chez nous.
La marche blanche a souligné l'extrême nécessité de protéger l'enfant, au plus vite et par des moyens diversifiés, contre l'exploitation sexuelle et toute autre forme de violence.
Comme l'ont rappelé mes collèges Mmes de Bethune et de T' Serclaes, le congrès mondial contre l'exploitation sexuelle des enfants à des fins commerciales qui s'est tenu à Stockholm en août 1996 a invité les 122 États participants à rédiger un plan d'action national d'ici la fin de l'année 2000, soit quelques mois avant la tenue du second congrès mondial au Japon.
Je sais, monsieur le ministre, que la Belgique a pris un certain nombre d'initiatives en matière de protection de l'enfant et particulièrement contre l'exploitation sexuelle des enfants : création du centre Child Focus et mise sur pied d'une conférence interministérielle de la protection des droits de l'enfant qui assure le suivi des propositions formulées par la commission nationale contre l'exploitation sexuelle des enfants.
Parallèlement, différentes initiatives parlementaires ont été prises :
Je sais aussi, monsieur le ministre, qu'à l'occasion de la troisième journée des droits de l'enfant, vous présenterez au parlement le 20 novembre prochain le rapport annuel sur les réalisations de la Belgique en application des principes et recommandations contenues dans la convention des droits de l'enfant.
En revanche, je voudrais que vous répondiez plus précisément aux questions suivantes : où en sont l'élaboration et la rédaction concrète du plan national d'action pour la lutte contre l'exploitation sexuelle des enfants, plan que la Belgique devra présenter au Japon d'ici peu ? Quand sera-t-il finalisé ?
Quelles sont les personnes que vous avez chargées de cette mission ? À l'occasion de la prochaine journée des droits de l'enfant, pourraient-elles venir au Sénat exposer les grandes lignes de ce plan d'action ? Qui a été consulté pour rédiger ce plan d'action ? Quels parquets, associations ou services de police ?
Quel sera le rôle des parlementaires par rapport à ce plan national d'action ?
Quelle sera la composition de la délégation belge au Japon ?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - In de vragen die mij door de senatoren de Bethune, de T'Serclaes en Willame zijn gesteld, komen een viertal thema's terug. Ik zal ze een voor een behandelen.
Je répondrai d'abord à la question relative à la préparation concrète du deuxième sommet mondial.
Notre pays sera particulièrement impliqué dans la problématique des droits de l'enfant en 2001. Une session spéciale de l'assemblée générale des Nations unies, consacrée au dixième anniversaire du « Sommet des enfants », devrait se tenir à New York au mois de septembre 2001. Par ailleurs, la Belgique devrait présenter dans le courant de ce mois de septembre le second rapport relatif aux droits de l'enfant, en application de l'article 44 de la convention adoptée le 20 novembre 1989. Ce rapport a été déposé en mai 1999 mais ne sera abordé à Genève qu'en septembre par le Comité des droits de l'enfant.
J'en viens à présent à la question concernant la préparation du deuxième congrès mondial qui aura lieu au Japon à l'époque où notre pays assurera la présidence de l'Union européenne.
Une coordination à partir du département des Affaires étrangères avait été mise en place pour préparer le congrès de Stockholm, la délégation belge ayant été menée par le ministre des Affaires étrangères de l'époque. Je ne dispose pas d'informations suffisantes concernant le Congrès de Yokahama. Les travaux de préparation semblent avoir débuté lors d'une réunion du 15 juin 2000 qui se tenait entre le groupe des partenaires du projet, parmi lesquels ECPAT et l'UNICEF. Une fois en possession des renseignements attendus, il est envisageable qu'une telle configuration d'organisations puisse se mettre en place sous la coordination du département des Affaires étrangères. Un premier contact a été pris à cet égard avec ECPAT-Belgique et un représentant du département des Affaires étrangères. A ce stade, je suis donc incapable de vous donner des réponses précises, notamment quant à la composition de la délégation qui nous représenterait au Japon.
Een tweede thema betreft de implementatie van het Federaal Veiligheids- en Detentieplan en de middelen die daarvoor op de volgende begroting worden uitgetrokken.
Wat de preventie aangaat, moet er bijzondere aandacht uitgaan naar de kinderen die het slachtoffer worden van misbruik in hun eigen omgeving. We weten ondertussen immers dat 80% van de misbruiken zich in de familiale sfeer voordoet, ook al moet dat woord dan in een iets ruimere betekenis worden verstaan dan de beperkte eigen familie. Ook kinderen die bijzonder kwetsbaar zijn, zoals de gehandicapte kinderen, verdienen een speciale aandacht. In het plan wordt bovendien sterk de nadruk gelegd op het vroegtijdig ontdekken van deze misbruiken door de diensten die de eerstelijnshulp verzorgen. Om het preventieve aspect uit de verf te doen komen, zullen we alleszins zowel de politiediensten en de sociale diensten die in deze sector werkzaam zijn, moeten sensibiliseren voor deze problematiek.
Wat het repressieve aspect betreft, legt het Federaal Veiligheids- en Detentieplan de gerechtelijke instanties de verplichting op om in hun onderzoeks- en vervolgingsbeleid prioriteit te verlenen aan de seksuele misdrijven tegen minderjarigen. Deze instanties moeten er eveneens over waken dat de bekomen informatie goed wordt beheerd en dat de minderjarige slachtoffers goed worden opgevangen. Daarom werken we op het ogenblik aan een ministeriële richtlijn die het opnemen op video van de verklaringen van de slachtoffers vastlegt. Precies vandaag geeft de Kamer goedkeuring aan de nieuwe wet op de bescherming van de minderjarigen, wat aantoont dat we daar nog steeds prioriteit aan geven. We beseffen ook heel sterk dat deze wet maar uitvoering kan krijgen als de parketten en de politiediensten daar op een gecoördineerde manier aan kunnen werken. De ministeriële besluiten waaraan we werken moeten daarvoor zorgen.
In het Federaal Veiligheids- en Detentieplan heb ik me er ook toe verbonden om, in antwoord op de oproep van Lausanne, een wetgeving uit te werken die de georganiseerde uitbuiting van kinderen met het oog deze seksueel te misbruiken, gelijkstelt met een misdaad tegen de menselijkheid. Dat zal voor gevolg hebben dat er geen verjaring meer kan intreden voor deze misdaden die dan tot de bevoegdheid van het internationaal Strafgerechtshof zullen behoren. Het wetsontwerp ter zake ligt klaar om bij de ministerraad te worden ingediend. Mijn administratie werkt ondertussen ook aan een wetsontwerp dat de oproep van Lausanne moet waar maken. Voor het bijkomend probleem waarop we daarbij zijn gestoten, wordt een technische oplossing gezocht.
Wat de kinderpornografie betreft, zijn er bij het departement Justitie momenteel drie werkgroepen actief. De eerste werkt aan een betere definiëring van het concept kinderpornografie zoals beschreven in artikel 383bis van het Strafwetboek. De tweede werkgroep bestudeert de noodzakelijke wettelijke wijzigingen om een gegevensbank in het leven te kunnen roepen. De derde ten slotte onderzoekt de technische vragen die verband houden met het oprichten van een gegevensbank, rekening houdend met de verbindingen die tot stand kunnen worden gebracht met internationale gegevensbanken. Naast het louter federale terrein werken we dus ook aan maatregelen om een specifieke aandacht te kunnen geven aan kinderen die het slachtoffer zijn van kinderpornografie en aan de catalogus die daaromtrent kan worden aangelegd, wat een gemeenschapsmaterie uitmaakt. Bovendien willen we ook de internationale samenwerking gestalte geven.
Gevolg gevend aan de aanbevelingen van de nationale commissie tegen de seksuele uitbuiting van kinderen, moeten we ook melding maken van het bestaan van de werkgroepen die binnen de dienst van het strafrechtelijk beleid werkzaam zijn rond de mishandeling van kinderen. Die werkgroepen brengen de mensen samen uit de gerechtelijke wereld en de psycho-sociale wereld die nadenken over de wijze waarop hun werk aan efficiëntie kan winnen in het raam van hun respectieve bevoegdheden en praktijkeen inzake kindermishandeling. Het gaat hier in dit stadium om een rijpingsproces waarbij informatie wordt uitgewisseld. We hebben daarvoor reeds een werkschema kunnen opmaken.
De derde schakel in de veiligheidsketen is die van de nazorg van de slachtoffers. Daarvoor wordt een aantal centra opgericht die moeten instaan voor de gepaste opvang en begeleiding van de slachtoffers.
Où en sont les contacts et les concertations avec les Communautés et les Régions sur le volet de la prévention ?
Par décision du Conseil des ministres datant de décembre 1996, a été créée la commission nationale des droits de l'enfant. Mes services examinent actuellement les possibilités légales offertes pour asseoir juridiquement cette commission, soit sous forme d'arrêté royal, soit sous forme d'accord de coopération, puisque celle-ci aurait des compétences et des devoirs plus larges que le fait d'établir le rapport quinquennal au Comité des Droits de l'Enfant à Genève.
Le Conseil d'État devrait prochainement être saisi du problème.
Il est prévu que le rapport relatif aux droits de l'enfant, que la Belgique a déposé en 1999, soit réactualisé en vue de sa présentation à Genève en 2001. La commission nationale, qui réunit l'État Fédéral et les Communautés et Régions, sera appelée, en principe cette année encore, à se réunir aux fins de cette réactualisation.
Na de informele Raad van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van Dublin in september 1996 zijn er op het Europese niveau maatregelen genomen met betrekking tot de mensenhandel en de seksuele uitbuiting van kinderen.
Diverse acties hebben een gemeenschappelijk karakter. De gemeenschappelijke acties die in november 1996 werden genomen en die betrekking hebben op de creatie en het bijhouden van een repertorium van de bevoegdheden, kennis en gespecialiseerde expertise inzake de strijd tegen de internationale, georganiseerde misdaad beogen een soepele samenwerking voor de toepassing van de wet tussen de verschillende lidstaten van de Europese Unie.
In het raam van de gemeenschappelijke actie van 29 november 1996 die een aanmoedigings- en uitwisselingsprogramma op het getouw zette met betrekking tot de personen die verantwoordelijk zijn voor de te ondernemen acties tegen de mensenhandel en de seksuele uitbuiting van kinderen, werden verschillende programma's uitgewerkt, die beter bekend zijn als STOP.
Er is het recente STOP-programma van de Gentse universiteit rond het thema "Internationaal verzamelen en beheren van de gegevens inzake vermiste en seksueel uitgebuite minderjarigen", dat werd verlengd tot in 2000. De drie gegevensbanken die voor deze materie worden bestudeerd, gaan over de verdwenen kinderen, de kinderen die het slachtoffer werden van seksueel misbruik en de daders van seksueel misbruik van kinderen.
Op die manier worden alle aspecten van de problematiek onderzocht, zowel met betrekking tot het slachtoffer als de dader.
In het raam van het STOP-programma startte de internationale organisatie voor migratie een proefproject voor het opsporen van netwerken van niet-begeleide minderjarigen met het doel ze in de Europese Unie seksueel te misbruiken.
Volledigheidshalve deel ik u ook mee dat een voorontwerp van wet met betrekking tot het statuut van de niet-begeleide minderjarigen en de curatele die hen ter bescherming zal worden toegekend bijna klaar is. Ik hoop het in de loop van de maand november met de interkabinetten te kunnen afronden zodat ik het nadien aan de ministerraad kan voorleggen.
Bovendien breidt de gemeenschappelijke actie van 16 december 1996 het mandaat uit dat aan de afdeling "drugs" van Europol werd gegeven. Deze aanpassing maakt het de afdeling mogelijk te werken als een ploeg die belast is met de uitwisseling en analyse van gegevens over onder meer de mensenhandel en de seksuele uitbuiting van kinderen. De voorziene evaluatie moet nog worden uitgevoerd. België zal hierin het voortouw nemen wanneer het tijdens het tweede semester van 2001 het voorzitterschap van de Europese Unie zal waarnemen. Wij hechten veel belang aan deze werkgroep omdat inmiddels is gebleken dat er in de multidisciplinaire aanpak, die spijtig genoeg ook in de georganiseerde misdaad bestaat, linken zijn die erop wijzen dat de drugstrafiek gekoppeld is aan mensenhandel en de seksuele uitbuiting van kinderen.
Om de internationale samenwerking in de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad aan te moedigen, werd er op 21 december 1998 een gemeenschappelijke actie gestart met betrekking tot het strafbaar stellen van een misdaadorganisatie in de lidstaten van de Europese Unie. De evaluatie die werd gepland voor het einde van 1999, moet evenwel nog worden uitgevoerd.
Dans la continuité des initiatives prises à la suite du Conseil informel de Dublin et à l'occasion de la présidence belge de l'Union européenne, notre gouvernement pourrait également proposer d'entreprendre, dans le domaine qui nous occupe, les actions suivantes :
Adoption par le Conseil, sur proposition de la Commission, de mesures établissant des règles minimales relatives aux éléments constitutifs des infractions pénales et aux sanctions dans le domaine de la criminalité organisée liée à la traite des êtres humains.
Sur proposition de la Commission, le Conseil se chargera de la criminalisation de l'exploitation sexuelle des enfants, notamment en ce qui concerne la pédo-pornographie sur Internet.
L'ensemble de ces actions a pour objectif l'adoption d'une approche commune dans l'ensemble de l'Union européenne concernant la criminalité transfrontalière. La Belgique en sera le porte-drapeau dès qu'elle assumera la présidence.
Signalons encore, que dans le cadre des Nations unies, la Belgique devrait signer, en décembre 2000, à Palerme, la Convention contre la criminalité transnationale organisée ainsi que les protocoles additionnels. Un des protocoles vise à prévenir, à réprimer et à punir le trafic des personnes, en particulier des femmes et des enfants.
Op basis van het federaal veiligheidsplan tracht ons land inhoud te geven aan de rol die wij moeten spelen in de strijd tegen de georganiseerde misdaad, in het bijzonder tegen de seksuele uitbuiting van kinderen.
Wellicht zijn de wetgevende initiatieven die op dit vlak werden genomen, nog ontoereikend en is er nood aan verdergaande maatregelen. We beschikken inmiddels over voldoende elementen die we op het congres in Japan naar voren kunnen brengen ten einde de voortrekkersrol te blijven spelen die we onszelf hebben opgelegd.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Ik dank de minister voor zijn uitgebreid antwoord.
Hij heeft de denkrichtingen toegelicht die in de loop van de vorige maanden op dit domein zijn ontstaan. Hoewel er al zeer veel werk is verricht, moet er toch nog heel wat gebeuren.
Ik moedig de minister aan om op dit vlak het voortouw te nemen in het raam van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie. Hij heeft zelf benadrukt dat een groot deel van deze thema's de nationale grenzen overstijgen.
Ik pleit voor een grondig debat in het parlement over dit thema. Waarom zouden we de actualisering van het rapport dat in 2001 moet worden besproken in Genève, niet in de commissie voorbereiden en de beleidsimplicaties voor de toekomst analyseren? Hierover kan een boeiend parlementair debat worden gevoerd. Ook de Wereldconferentie van Japan en de VN-top van september 2001 zouden in het parlement kunnen worden voorbereid, zoals dit is gebeurd voor de Vrouwenrechtenconferentie van juli te New York.
Ik doe een oproep tot de minister om een formule uit te werken ten einde de Senaat te betrekken bij de voorbereiding van de VN-top te New York. De participatie van de wetgevende macht is noodzakelijk om op een zinvolle wijze op dit niveau te werken. Wat is het standpunt van de minister dienaangaande?
Ik wil niet dieper ingaan op de concrete punten die de minister heeft aangehaald. Ik hoop dat wij hierop in de loop van de volgende weken nog kunnen terugkomen.
Mme Nathalie de T' Serclaes (PRL-FDF-MCC). - Je remercie également le ministre pour sa réponse. Je constate - et c'est heureux - que l'on continue à avancer dans toutes ces matières. Cela prend du temps, d'autant qu'il faut aussi progresser sur le plan international et, notamment, européen. A cet égard, je me réjouis des propositions du ministre en vue de la présidence belge de l'Union européenne. Il est essentiel de trouver des standards communs en matière de poursuite des auteurs d'abus sexuels à l'égard des enfants, particulièrement via Internet. Le ministre connaît aussi bien que moi les lois de 1995 et particulièrement les dispositions relatives à la pornographie enfantine et à la détention de cassettes qui constituent un des moyens les plus efficaces pour remonter les filières. J'insiste sur cet élément, monsieur le ministre, afin de faire progresser ce type de disposition dans les autres pays européens. J'ai eu l'occasion de participer, il y a peu de temps, à une réunion sous l'égide du Conseil de l'Europe à Chypre, notamment sur la traite des êtres humains. On sent une grande préoccupation à cet égard, tant dans les pays de l'Union européenne que dans les pays de l'Est, notamment dans le chef des parlementaires nationaux et en ce qui concerne la pornographie enfantine sur Internet. On a vraiment l'impression que ce phénomène se développe très rapidement et que les moyens d'action sont particulièrement difficiles à mettre en oeuvre.
Enfin, j'aurais voulu vous poser une question complémentaire sur un point que vous n'avez pas évoqué. Je pense à cette réunion d'Interpol à laquelle vous auriez participé très récemment. La situation évolue-t-elle à ce niveau ?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Het voorstel van werkwijze van mevrouw de Bethune om de vergadering van Tokio te kunnen voorbereiden en daaraan een debat te wijden in de Senaat verdient aandacht. Ik ben bereid daaraan mijn medewerking te verlenen.
Quant à la seizième conférence des experts en matière de lutte contre l'exploitation sexuelle des mineurs qui s'est tenue à Anvers pendant trois jours et s'est terminée aujourd'hui, j'ai constaté qu'un échange très intéressant de méthodes de travail a eu lieu sur le plan international entre les services policiers. Non seulement nos services de police étaient présents, mais également nos parquets et Child Focus. J'ai la nette impression que les informations que nous avons reçues sont extrêmement utilisables, d'autant que la Chambre a voté aujourd'hui deux projets de loi très intéressants dans ce domaine : l'un sur la protection pénale des mineurs et l'autre sur la criminalité informatique qui pourra désormais être combattue plus efficacement grâce aux nouveaux textes légaux.
-L'incident est clos.