2-72

2-72

Sénat de Belgique

Annales parlementaires

JEUDI 19 OCTOBRE 2000 - SÉANCE DE L'APRČS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de Mme Sabine de Bethune ŕ la ministre de la Protection de la consommation, de la Santé publique et de l'Environnement sur «la création d'un Comité fédéral de l'allaitement» (n° 2-224)

Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Op 29 april 1999 werd de wet betreffende de oprichting van een federaal Borstvoedingscomité in de Kamer bekrachtigd. Op 2 december 1999 werd ze in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Sindsdien zijn dus bijna tien maanden verstreken.

Ik wil de opdrachten van dit comité even in herinnering brengen. Het comité moet een borstvoedingsvriendelijke cultuur in ons land aanmoedigen. Daartoe zou het comité een stand van zaken bij de betrokken instanties opmaken en nagaan welke ondersteunende beleidsmaatregelen dienen te worden genomen om die cultuur te bevorderen. Tot de bevoegdheid van het comité behoort onder andere het verzamelen van cijfergegevens, het uitbrengen van adviezen, het organiseren en ondersteunen van wetenschappelijke initiatieven, sensibiliserings- en voorlichtingscampagnes. De oprichting van een federaal Borstvoedingscomité werd gemotiveerd met aanbevelingen van Unicef en van de Wereldgezondheidsorganisatie. Daarvoor verwijs ik naar het verslag van de discussies over de wet.

Ik kan mij vergissen, maar volgens mij werden er tot op vandaag nog geen zichtbare stappen gedaan om dit comité op te richten. Hoe komt het dat het comité nog niet werd opgericht? Heeft de administratie dat dossier verloren gelegd? Is ze vergeten hieraan te werken? Is er sprake van nalatigheid? Zijn er materiële problemen gerezen?

Bij mijn weten werden zelfs de twee coördinatoren nog niet aangesteld. Ik verwijs naar de oprichting van een beroepsvereniging van vroedvrouwen, waartoe vorige zittingperiode werd besloten. Deze vereniging werd evenmin onmiddellijk opgericht, maar de voorganger van de minister heeft wel de ambtenaren die belast zijn met de coördinatie vooraf aangesteld, zodat de oprichting reeds technisch kan worden voorbereid. Zodoende kan het betrokken comité van bij de oprichting onmiddellijk van start gaan. Artikel 7, paragraaf 2 van de wet betreffende het federaal Bostvoedingscomité voorziet in de aanstelling van twee coördinatoren. Misschien heeft de minister toch niet op de oprichting van het comité gewacht om deze coördinatoren aan het werk te zetten? Dat zou dan alvast een stap in de goede richting zijn.

Wordt er gewacht op de oprichting van het comité om te beginnen met het propageren van een borstvoedingsvriendelijke cultuur? Of werd er al een aanloop genomen met sommige projecten? Zo niet, moet ik ook dit tijdsverlies betreuren, want vooraleer het comité zal beginnen functioneren en adviezen kan uitbrengen, zal er minstens nog een jaar verstrijken. Dan zullen dus twee jaar zijn verstreken vooraleer uitvoering kan worden gegeven aan dit beleid.

In verschillende wetenschappelijke studies is gewezen op de voordelen van borstvoeding voor moeder en kind. De Wereldgezondheidsorganisatie en Unicef hebben de wereldwijde promotie van borstvoeding aanbevolen. Ik hoef deze argumentatie hier niet opnieuw te ontwikkelen.

België, en vooral Vlaanderen, scoort op dit vlak slecht. In Vlaanderen zou 56% van de moeders die de borst geven, hiermee na één maand reeds stoppen bij gebrek aan faciliteiten en aan ondersteuning.

In Noorwegen geeft 95% van de moeders die borstvoeding geven, minstens gedurende zes maanden borstvoeding. Ik pleit niet voor een periode van zes maanden, maar dit toont toch wel aan dat een andere maatschappijcultuur wel degelijk kan leiden tot een totaal andere situatie.

In België is er een gebrek aan ondersteunende voorzieningen, wat het voor vele jonge moeders onmogelijk maakt het geven van borstvoeding met een baan te combineren. Bovendien wordt er over de borstvoeding zelf veel te weinig informatie verstrekt, wat resulteert in een gebrekkige voorlichting van zwangere vrouwen en jonge moeders en in een ontoereikende opleiding en motivering van artsen en verpleegkundigen. Uiteraard ben ik van mening dat borstvoeding een vrije keuze moet blijven van de moeder, maar moeders die bereid zijn om borstvoeding te geven, moeten worden aangemoedigd en ze moeten dat in optimale omstandigheden kunnen doen.

Tot slot wil ik het nog heel even hebben over een andere beleidsmaatregel, namelijk die ter bevordering van babyvriendelijke ziekenhuizen. Dit is een wereldproject van de Wereldgezondheidsorganisatie en Unicef, dat erop aanstuurt dat in de ziekenhuizen een bepaalde norm wordt gehaald inzake jonge moeders die borstvoeding geven. Als ik goed ben ingelicht, is er in België tot op heden maar één ziekenhuis dat aan die internationale norm voldoet, en dan nog in het kader van een proefproject dat de steun van de minister geniet. Ik hoop dat ze dit project en eventueel andere gelijkaardige projecten zal blijven steunen, zodat er in België meer babyvriendelijke ziekenhuizen komen die op hun beurt een voorbeeld kunnen zijn voor de andere ziekenhuizen van hun stad of arrondissement.

Ik kom nu tot mijn concrete vragen.

Waarom werd het federaal Borstvoedingscomité niet vroeger opgericht?

Hoever staat het met de koninklijke besluiten waarin, in uitvoering van de paragrafen 3 en 4 van artikel 7 van de wet, de Koning bepaalt op welke wijze de leden van het comité moeten worden voorgedragen en aangewezen en de Koning de leden benoemt? Welke voorbereidende stappen zijn er al wel gedaan indien de bewuste besluiten nog niet zijn uitgevaardigd?

Wanneer wordt het federaal Borstvoedingscomité opgericht en wanneer zal het operationeel zijn? Wie zijn desgevallend de mogelijke leden? Zijn er al opdrachten gegeven?

Zijn de uitgaven van het federaal Borstvoedingscomité opgenomen in de begroting 2001?

Welke andere initiatieven heeft de minister in de zitting 1999-2000 genomen om een beter klimaat te scheppen voor het geven van borstvoeding? Aan welke initiatieven denkt de minister voor het komende jaar?

Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Er wordt al maanden gewerkt aan de uitvoering van de wet betreffende de oprichting van een federaal Borstvoedingscomité. Alleen duurt het allemaal weer eens vrij lang. Dat heeft vooral te maken met adviezen die ik moet krijgen alvorens tot enige actie te kunnen overgaan.

Op 23 mei van dit jaar overhandigde de administratie aan mijn kabinet het ontwerp van koninklijk besluit dat de wijze bepaalt waarop de leden van het Comité moeten worden voorgedragen en aangewezen. Wij hebben dat advies twee weken later naar de Raad van State gestuurd met de vraag om een advies hierover uit te brengen. We hebben dat nog altijd niet gekregen.

Het ontwerp van koninklijk besluit over de vergoedingen van het comité werd op 31 mei aan mijn kabinet bezorgd. Einde juni werd het door mij voor advies aan de Raad van State doorgezonden. Ondanks aandringen hebben wij dat advies nog steeds niet. Ik hoorde onlangs van de voorzitster van de Kamercommissie voor de Volksgezondheid dat de Raad van State het antwoord op een aantal ingediende voorstellen sine die heeft uitgesteld. Ik heb echter ook nog de adviezen nodig van de Inspectie van Financiën en van de minister van Begroting. Tot op heden is geen enkel advies binnen. In afwachting van de publicatie zitten wij niet stil. Er werden uitnodigingen voor de oproep van kandidaten voorbereid.

Na publicatie van de koninklijke besluiten kunnen we de leden benoemen. Zonder te willen vooruitlopen, denk ik aan de volgende samenstelling: een vertegenwoordiger van het Belgisch Comité voor Unicef, vier vertegenwoordigers van organisaties die zich bezighouden met de promotie van borstvoeding, een vertegenwoordiger van ONE, van Kind en Gezin, van Volksgezondheid, van Sociale Zaken en van Tewerkstelling en Arbeid - zij hebben ook een aandeel in het creëren van positieve voorwaarden ten aanzien van borstvoeding -, vier artsenvertegenwoordigers, waaronder één kinderarts, één gynaecoloog en één huisarts, twee vertegenwoordigers van verpleegkundigen en twee van vroedkundigen. Officieel kan alles pas starten na publicatie van de twee vermelde koninklijke besluiten. Men heeft mij gezegd dat het advies van de Raad van State er weldra zal zijn, zodat de administratieve afwerking kan gebeuren.

De opdrachten van het comité zijn in de wet extensief opgesomd. Het comité zal zelf een programma moeten opstellen. Het beschikt immers over de deskundigen.

De uitgaven in 2001 behelzen de presentiegelden en de personeelskosten van de personen die zullen worden belast met het secretariaat en de voorbereidende opdrachten. Voor de eerste zijn de middelen opgenomen in het begrotingsartikel 53.11.12.01. De personeelskosten moeten worden betaald uit de middelen voor het personeel voor uitzonderlijke en tijdelijke behoeften op contractuele basis.

De onderhandelingen hierover zijn nog bezig. Dit gedeelte valt onder de bevoegdheid van het departement Ambtenarenzaken. Normaal gezien worden hieromtrent geen problemen verwacht en zal de financiering volgen.

Eén proefinstelling, namelijk het Sint-Jansziekenhuis te Brussel, heeft ondersteuning gekregen. Daar zijn bijzonder goede resultaten bereikt. Tijdens een werkbezoek in Antwerpen naar aanleiding van de internationale week ter bevordering van de borstvoeding enkele maanden geleden heb ik de verantwoordelijke voor dit project persoonlijk ontmoet. Zij heeft mij gezegd dat dankzij de ondersteunende aanpak in het ziekenhuis negentig procent van de vrouwen die daar zijn bevallen, effectief zijn begonnen met borstvoeding. Uit de tussentijdse evaluatie blijkt ook dat tot drie maanden later nog zestig procent van de vrouwen ermee doorgingen. Dit steekt dus schril af tegen de normale Belgische curve.

Ik wil deze zaak van zeer nabij opvolgen. Als alles enigszins normaal verloopt, moet de publicatie in het Belgisch Staatsblad tegen het einde van dit jaar een feit zijn, zodat het niet nodig is om nog een jaar te wachten.

Zodra het federaal Borstvoedingscomité is opgericht, zullen heel concrete vragen geformuleerd worden. Het comité zal uiteraard ook over enige autonomie beschikken met betrekking tot de wijze waarop de werkzaamheden in het kader van de wet worden georganiseerd. Van mijn kant wil ik dringend twee vragen voorleggen: namelijk welke bevorderende maatregelen de overheid kan nemen opdat moeders effectief zes maanden borstvoeding kunnen geven. Vandaag, 19 oktober is trouwens de internationale dag tegen allergie en precies om te voorkomen dat baby's allergieën gaan ontwikkelen, wordt het geven van borstvoeding aanbevolen. Mijn tweede vraag betreft de moeilijke problematiek van de verspreiding van stalen via de ziekenhuizen aan jonge moeders. De boodschap die daarvan uitgaat is dat die producten zeer gebruiksvriendelijk zijn en dat men bij het minste probleem met de borstvoeding kan afhaken en op die voeding kan overschakelen. In de komende maanden zullen wij zelf initiatieven nemen tot overleg met de producenten. Het gaat hier immers om privé-afspraken tussen ziekenhuizen, meestal privé-ziekenhuizen, en maatschappijen. De overheid kan hier dus niet regulerend optreden, maar is aangewezen op overleg om tot betere afspraken in dit verband te komen. Sommige ziekenhuizen hebben zelf al belangrijke stappen gedaan om ervoor te zorgen dat het zeer opdringerig aanbieden van stalen wordt tegengegaan.

Ten slotte zullen wij in ieder geval, in overleg met andere kabinetten, ook nagaan welke arbeidsomstandigheden kunnen bijdragen tot het langer geven van borstvoeding.

Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Ik dank de minister voor haar antwoord. Ten eerste wil ik toch ten aanzien van alle betrokken diensten en niet in het minst van de Raad van State benadrukken dat het ongehoord is dat voor zulke eenvoudige koninklijke besluiten maandenlang op de publicatie moet worden gewacht en dat projecten om die reden moeten worden uitgesteld. Ook vanuit het Parlement moeten wij proberen dit te verhelpen.

Wat het probleem zelf betreft, moet er, zoals de minister heeft benadrukt, een algemeen beleid ter bevordering van borstvoeding komen met het oog op vorming en sensibilisering en op structurele maatregelen, zoals de invoering van borstvoedingspauzes waarover ik een wetsvoorstel heb ingediend.

Bovendien wil ik wijzen op het belang van de organisaties die reeds jarenlang in ons land op het terrein werk hebben verricht om borstvoeding te promoten en te ondersteunen. Ik hoop dat deze organisaties, die reeds een aanzienlijke knowhow hebben opgebouwd, bij het beleid zullen worden betrokken en werkingsmiddelen zullen krijgen voor hun vormingsactiviteiten.

Ik wil tenslotte de aandacht vestigen op het probleem van de reclame voor zuigelingenvoeding. In haar antwoord heeft de minister al gezegd dat zij in dat verband de nodige inspanningen wil doen. Men moet echter niet wachten op nieuwe wetten of op de oprichting van het comité om op te treden. In vele ziekenhuizen worden gratis stalen en reclamepakketten uitgedeeld die babypoeders en andere producten aanbevelen. De internationale code voor een babyvriendelijk ziekenhuis raadt dit ten zeerste af. Dit is trouwens ook strijdig met de Belgische wetgeving vermits een koninklijk besluit het uitdelen van gratis stalen verbiedt. De minister moet strenger optreden en de Eetwareninspectie ertoe verplichten in te grijpen. Misschien gebeurt dit ook, maar onvoldoende. Zelf heb ik al vastgesteld dat die stalen in de kraamklinieken wel degelijk worden aangeboden.

Ik wens de minister te feliciteren met het initiatief van het Sint-Jansziekenhuis. Het verheugt me dat zij dit prachtig project heeft gesteund en ik hoop dat het in de komende jaren kan worden uitgebreid.

Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Ik zal contact opnemen met de minister van Tewerkstelling en Arbeid omdat zij rond de middagpauzes initiatieven kan nemen. Wij pleiten voor een globale aanpak. Dat is ook de reden waarom in het comité vertegenwoordigers van Tewerkstelling en Arbeid, Sociale zaken en Volksgezondheid zullen zetelen.

De controlemogelijkheden van de Eetwareninspectie, die 230.000 punten in het land moet controleren, laten niet toe die sector intensief te volgen. Daarom zal ik proberen een overleg tot stand te brengen tussen de verantwoordelijken van de ziekenhuizen en de producenten. Dit kan meer resultaten opleveren dan een toevallige controle.

-L'incident est clos.