2-522/8

2-522/8

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

20 JULI 2000


Wetsontwerp houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN

ingediend na de goedkeuring van het verslag


Nr. 188 VAN DE HEER VAN QUICKENBORNE EN MEVROUW de BETHUNE

Art. 208bis (nieuw)

Een artikel 208bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 208bis. ­ Artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juni 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt aangevuld met het volgende lid :

« In afwijking van het eerste lid hebben de vreemdelingen die onwettig in het Rijk verblijven en overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk een aanvraag om regularisatie van hun verblijf hebben ingediend, recht op maatschappelijke bijstand tot het verstrijken van de termijn die gesteld is voor het eventueel instellen van beroep tegen de negatieve beslissing van de minister of diens afgevaardigde. »

Verantwoording

Bij de bespreking van de wet van 22 december 1999 hebben verschillende leden tijdens de zittingen van de commissie Binnenlandse Zaken de minister meermaals gevraagd of de indiener van een regularisatieaanvraag een beroep kan doen op maatschappelijke bijstand tijdens de lopende procedure. Aanvragers van regularisatie krijgen intussen de mogelijkheid om tewerkgesteld te worden krachtens een omzendbrief inzake de tewerkstelling van de aanvragers tot regularisatie aan de hand van een voorlopige arbeidsvergunning. De minister van Landbouw en Middenstand beloofde een gelijkaardige versoepeling van de beroepskaart voor het uitbaten van zelfstandigenactiviteiten.

Hieruit blijkt dat de regering de mensen in afwachting van de behandeling van hun dossier zo goed en « wit » mogelijk wil laten functioneren. Bovendien rijst de vraag of een dergelijk standpunt niet contradictoir is met de arresten van het Arbitragehof geveld in het domein van de beperking van de maatschappelijke dienstverlening (nrs. 80/99, 43/98, 46/98 en 51/94). Daarbij heeft het Hof steeds voorgehouden dat de wetgever de uitsluiting van maatschappelijke dienstverlening als evenredige techniek kan hanteren om de immigratie te beperken, « wanneer is vastgesteld dat andere aangewende middelen om voortgezet illegaal verblijf te ontmoedigen, niet doeltreffend zijn ». Krachtens artikel 14 van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie wordt een tijdelijk niet-verwijderingsbeleid ingesteld ten behoeve van de hier illegaal verblijvende aanvragers tenzij de openbare orde in gevaar is of men kennelijk niet beantwoordt aan de criteria van de wet. De wetgever heeft met andere woorden ten aanzien van deze mensen afstand gedaan van een verwijderingsbeleid.

Een dergelijk aanvulling is noodzakelijk en zeker op zijn plaats in een programmawet die de urgente zaken wil regelen die de sociale context betreffen. Het haakt in op het wetsvoorstel ingediend door de heer Yvan Mayeur en collega's van SP, Agalev en Écolo in de Kamer op 20 maart jongstleden.

Vincent VAN QUICKENBORNE.
Sabine de BETHUNE.

Nr. 189 VAN DE HEER VAN QUICKENBORNE

(Subsidiair amendement op amendement nr. 32)

Art. 110

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 110. ­ Artikel 109 heeft uitwerking op het ogenblik dat de Koning het koninklijk besluit nr. 26 van 2 december 1970 met betrekking tot het onderwerpen van de openbare instellingen aan de belasting over de toegevoegde waarde heeft gewijzigd teneinde de uitzendbureaus van de openbare sector als belastingplichtigen voor de belasting over de toegevoegde waarde aan te merken. »

Verantwoording

Artikel 6 van de wet van 3 juli 1969 houdende invoering van het Wetboek van BTW bepaalt dat de « Staat, de gemeenschappen, ... en de openbare instellingen geen belastingplichtigen zijn. » De tweede alinea van dit artikel bepaalt echter het volgende : « De Koning merkt ze evenwel aan als belastingplichtige, wanneer ze geregeld de economische werkzaamheid van een producent, een handelaar of een dienstverrichter uitoefenen. » Dat is gebeurd met het koninklijk besluit nr. 26 van 2 december 1970 met betrekking tot het onderwerpen van de openbare instellingen aan de belasting over de toegevoegde waarde waarbij onder meer het Belgisch Staatsblad, de VRT en de RTBF aan de BTW werden onderworpen. Wat voorafgaat laat ons toe te stellen dat het in ieder geval mogelijk is het BTW-stelsel toe te passen op de drie T-diensten die ons land rijk is aangezien deze geregeld de economische werkzaamheid van dienstverrichter uitoefenen.

De minister heeft in de commissie verklaard dat hij de discriminaties wil oplossen door « vooruit te werken ». Dit amendement stelt de regering in staat om tegelijk een belangrijke discriminatie, die ten aanzien van de BTW en die werd toegelicht onder amendement nr. 31, op te ruimen en zo elk uitzendkantoor op voet van gelijkheid te behandelen.

Nr. 190 VAN DE HEER VAN QUICKENBORNE

Art. 151bis (nieuw)

Een artikel 151bis (nieuw) invoegen, luidende als volgt :

« Art. 155bis. ­ Artikel 43ter van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen wordt geschrapt. »

Verantwoording

Aangezien via deze programmawet in fundamentele wijzigingen wordt voorzien ten aanzien van de wet op de ziekenfondsen van 6 augustus 1990, kan hier de discussie ten gronde gevoerd worden met betrekking tot de samenwerking tussen mutualiteiten en privé-verzekeringsmaatschappijen.

De realiteit vandaag bestaat erin dat artikel 43ter de grote ziekenfondsen op een onnatuurlijke manier bevoordeelt ten aanzien van de kleinere. De eerste kunnen immers zelf en in eigen schoot vrij aanvullende verzekeringen voorzien daar waar de laatsten hiervoor een beroep moeten doen op samenwerkingsvormen met maatschappijen.

Een wetsvoorstel van collega Avondroodt in die zin wordt eerstdaags in de Kamer ingediend.

Het akkoord zorgverzekering van de Vlaamse regering stipuleert ten andere letterlijk het volgende :

« Met het oog op de uitbouw van deze definitieve fase verbindt de Vlaamse regering zich ertoe om bij de federale regering aan te dringen op de wijziging van artikel 43ter van de wet van 6 augustus 1990 op de ziekenfondsen. Aldus wordt een meer intense samenwerking tussen de ziekenfondsen en de verzekeringsmaatschappijen in het kader van de zorgkassen mogelijk. De uitbouw van het definitieve systeem en het bewaken van de randvoorwaarden bij de gefaseerde opstart, zoals hierboven omschreven, kan alleen in nauw overleg en samenwerking tussen de zorgpartners op het terrein. »

Als de federale regering dan toch van oordeel is de wet op de ziekenfondsen fundamenteel te wijzigen, kan en mag zij niet voorbijgaan aan het Vlaamse akkoord.

Vincent VAN QUICKENBORNE.