2-65 | 2-65 |
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Ik hoop dat de geringe belangstelling van de senatoren vanavond niet evenredig is met de inspanningen die ze in komende maanden en jaren willen leveren in de strijd tegen aids in Afrika en in andere delen van de wereld.
De voorbije dagen was de problematiek intensief aan de orde naar aanleiding van de internationale aidsconferentie die in het Zuid-Afrikaanse Durban op 9 juli 2000 van start ging. Volgens Peter Piot, hoofd van het VN-programma tegen aids, UNAIDS, is er meteen 126 miljard nodig voor de meest elementaire maatregelen inzake aidspreventie in Afrika. Hij heeft het dan nog niet over aidsmedicatie, want die is in ontwikkelingslanden nauwelijks betaalbaar. Dit in tegenstelling tot ons land bijvoorbeeld, waar, ofschoon het aantal HIV-geïnfecteerden de jongste twee jaar met 15% is toegenomen, het aantal zieken bestendig afneemt, dit dankzij een efficiënte medicatie die wij wel kunnen betalen. President Mbeki verklaarde dat de grootste doder inzake aids de armoede is en hoewel hij daarmee twijfel zaait over de echte oorzaak van de ziekte, weten we allemaal dat dit juist is.
Onlangs waarschuwde UNAIDS voor de ravage die aids in het Zuiden zal aanrichten. Uit het Report on the global HIVAids epidemic van juni 2000 blijkt dat in 16 landen in zwart Afrika meer dan een tiende van de bevolking tussen 15 en 49 jaar drager is van het aidsvirus. In 1999 werden 5,4 miljoen mensen besmet, waarvan 620 000 kinderen jonger dan 15 jaar. Het totaal aantal met aids besmette mensen is opgelopen tot 34,3 miljoen mensen, waarvan 24,5 miljoen in Afrika en waaronder 1,3 miljoen kinderen. Vorig jaar stierven 2,8 miljoen mensen aan deze verschrikkelijke ziekte, waarvan opnieuw een half miljoen kinderen. Bovendien zal in niet minder dan zestien Afrikaanse naties een derde tot de helft van de 15-jarigen aan aids overlijden.
Dit zijn verschrikkelijke cijfers. Dokter Piot maakt gewag van de grootste epidemie ooit. Het is dan ook ontmoedigend te moeten vaststellen dat de balans in verband met de aanpak van de ziekte over de hele lijn negatief is. De situatie is de jongste tien jaar niet verbeterd, integendeel. Alleen in een klein aantal landen is sprake van een beperkt succes.
De belangrijkste hefbomen om de exponentiële toename van aids een halt toe te roepen zijn volgens Peter Piot: de kwijtschelding van de schulden van de armste landen, het doorbreken van het aidstaboe en een mentaliteitswijziging, de politieke wil om het probleem aan te kaarten, internationale druk uitoefenen op regeringen die het probleem niet onder ogen zien, en condoomcampagnes en sensibiliseringsacties.
De staatssecretaris erkent het probleem in zijn beleidsnota. Hij verwijst er uitdrukkelijk naar en hij heeft een aantal maanden geleden duidelijk aangegeven dat dit een van de prioriteiten van zijn beleid is. Ik kan mij terugvinden in de toon waarin de nota is opgesteld. Er is ook sprake van een strategienota die in uitvoering van de beleidsnota wordt genomen". Wat is de stand van zaken in verband met deze nota? Het is alleszins positief dat het belang van dit probleem in de federale beleidsnota wordt onderstreept.
Toch is het teleurstellend dat we de afgelopen dagen in de media nauwelijks hebben vernomen welke concrete inspanningen België zal doen. Dit staat in scherp contrast met de berichten uit andere landen, maar misschien gaat het hier om een communicatieprobleem. In Le Monde van 12 juli 2000 las ik dat de Franse staatssecretaris voor Gezondheid, Dominique Gillot, te Durban heeft verklaard dat Frankrijk jaarlijks 100 miljoen Franse frank zal besteden aan de strijd tegen HIV en aids in de ontwikkelingslanden. Ook zal het op bilaterale basis voor een bedrag van 8 miljard euro aan schulden kwijtschelden. Deze kwijtschelding zal aan gezondheidsonderwijsprogramma's worden gekoppeld. Bovendien zullen Frankrijk en Zuid-Afrika een samenwerkingscontract sluiten voor een preventieprogramma "moeder-kind" op basis van Nevirapine.
Hopelijk kan de staatssecretaris mij vertellen welke inspanningen België in dit verband zal doen. Het gaat om een grote epidemie die nog steeds uitbreidt. Vertegenwoordigers van UNAIDS en andere organisaties zeggen dat hiertegenover een grote budgettaire inspanning moet staan. Ik neem aan dat ze gelijk hebben, tenzij de staatssecretaris mij van het tegendeel kan overtuigen.
Ten eerste, hoe zal België zijn inspanningen op het terrein opdrijven?
Ten tweede, welke inspanningen zal België doen om bij te dragen tot de strijd tegen aids in Afrika? Werd hiervoor in het budget voor 2000 een apart bedrag vastgelegd? Hoe zit het met de begroting voor 2001?
Ten derde, wat zijn de concrete projecten en strategieën? Hoe zal de holistische benadering van het HIV-probleem, die in de beleidsnota werd benadrukt, concreet worden ingevuld en gefinancierd?
Ten vierde, zal België bij zijn bilaterale en multilaterale samenwerking de nodige aandacht besteden aan de aidsproblematiek? Zal het de nodige druk uitoefenen op de betrokken regeringen om dit probleem aan te pakken? Wat is de plaats van dit probleem in de algemene ontwikkelingsstrategieën ten aanzien van de landen in het zuiden?
Ten vijfde, hoe zal België zijn samenwerking met UNAIDS versterken en concreet uitwerken?
Ten zesde, hoe zal België zijn samenwerking met andere NGO's en farmaceutische en andere bedrijven invullen? Hoe zal het "partnership" worden uitgewerkt? Dit begrip kent de jongste maanden en jaren een opmars. De strategie bestaat erin alle partners op het terrein op hun verantwoordelijkheid te wijzen: de overheden, de multinationals, de werkgevers, de vakbonden, het onderwijs, sociale actoren, de vrouwenbeweging, enzovoort. Hoe zullen ze in het kader van onze ontwikkelingssamenwerking worden ingeschakeld, zodat de sensibilisatie en het doorbreken van het aidstaboe alle lagen van de bevolking bereikt?
Ten zevende, welke specifieke initiatieven zal de staatssecretaris nemen voor vrouwen en kinderen? Ik verwijs in dit verband naar de Peking+5-conferentie die in New York heeft plaatsgevonden en waarop een uitgebreide delegatie van de Senaat aanwezig was.
De doelgroep vrouwen bij de bestrijding van aids was een van de hoofdpunten van de agenda. In verschillende passages van het platformdocument wordt immers naar die problematiek verwezen: in het hoofdstuk vrouwen en gezondheid, als in het hoofdstuk over het kind/meisje en in het hoofdstuk met betrekking tot de seksuele reproductieve rechten van vrouwen. De positie van de vrouwen in de aidsproblematiek is een van de nieuwe sterke punten in de internationale strijd voor vrouwenrechten.
Als ik de internationale pers goed gelezen heb, was dit ook het geval in Durban, waar ook sterk het accent werd gelegd op de rol van de vrouwen; vrouwen en meisjes zullen moeten worden geëmancipeerd, empowered. Het gaat niet alleen om seksuele en reproductieve rechten, maar om volledig gelijke rechten van vrouwen, ook op economisch vlak. Emancipatie op het ene terrein is immers onlosmakelijk gelinkt aan emancipatie op de andere terreinen. Hoe kan men seksueel autonoom en geëmancipeerd zijn als men economisch afhankelijk is van de partner, echtgenoot of persoon met wie men samenleeft?
Sta me toe ook een link te leggen naar de genderdimensie in het beleid van de staatssecretaris. We beschikken nog steeds niet over het Pekingrapport.
De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Dat is onderweg.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Alleszins zullen we het dit parlementair jaar niet meer kunnen bespreken. Ik hoop evenwel hierover in het begin van het volgend parlementair jaar een grondig debat te kunnen houden.
Vrouwen empoweren zal een rode draad moeten zijn op alle terreinen van het beleid en vereist de nodige budgettaire inspanningen. Ik wil hierover niet te lang uitweiden - hierop kunnen we na de zomer terugkomen -, maar niettemin pleit ik nu reeds voor duidelijke vrouweneffectrapporten van alle projecten die door Ontwikkelingssamenwerking worden gefinancierd. We moeten telkens nagaan hoe de vrouwen worden betrokken en of specifieke vrouwenprojecten kansen krijgen. Ik vrees immers dat dit nog steeds een veel te klein onderdeel vormt van ons totaal ontwikkelingsprogramma en dat ook op dit vlak onze inspanningen drastisch zullen moeten worden opgevoerd. Ik verwijs in dit verband overigens ook naar het debat van vanochtend over de mensenhandel, waarbij een aantal sprekers hebben gewezen op het belang van de plaats van de vrouw in de ontwikkelingssamenwerking.
Sta me toe ook nog een ander aspect te benadrukken, namelijk de positie van de moeders die seropositief of HIV-geïnfecteerd zijn, en de mogelijke overbrenging van de ziekte op hun kind of baby. In welke mate is deze problematiek in het beleid ingebouwd? Zal hij deel uitmaken van acties die we zullen financieren? Zoals ik daarnet reeds opmerkte, zet Frankrijk in dit verband een project op met Zuid-Afrika. Heeft ons land plannen in die zin? Wat denkt de minister overigens van het aanbod van het farmaceutisch bedrijf Boehringer Ingelheim om het geneesmiddel Nevirapine vijf jaar lang gratis ter beschikking te stellen van ontwikkelingslanden? Ik meen begrepen te hebben dat UNAIDS daar voorzichtig op reageert, maar dat professor Piot dit aanbod toch een grote hoop noemt voor vele miljoenen vrouwen. Alleszins is het indrukwekkend vast te stellen hoeveel gevallen met het tijdig en gepast toedienen van dit of een gelijkaardig geneesmiddel kan worden voorkomen. Dat baby's door de HIV-infectie en later door aids worden getroffen, is immers een van vreselijkste problemen in de context van de aidsepidemie.
Ik eindig met de problematiek van de schuldkwijtschelding. Ik verwijs hierbij naar een resolutie die mijn collega's Erica Thijs en Mia De Schamphelaere in het begin van het parlementaire jaar hebben ingediend en waarin ze onder andere verwijzen naar Jubilee 2000 en naar een aantal vooruitstrevende standpunten die op het einde van de vorige regeerperiode werden ingenomen om een grotere aanzet te geven tot schuldkwijtschelding. Ons land heeft op dit punt ook een aantal engagementen aangegaan, maar het spreekt vanzelf dat we daarin nog veel verder moeten gaan. In de loop van het voorbije jaar hebben we van de staatssecretaris en van minister Reynders signalen opgevangen dat België bereid is onder bepaalde voorwaarden met schuldkwijtschelding in te stemmen. Hoe ver zal onze inspanning gaan? Welke engagementen heeft de staatssecretaris genomen of wil hij nemen?
Hoe kan de regering haar vooruitstrevende standpunten inzake schuldverlichting voor landen met een zware schuldenlast actualiseren? Hoe kan ze meer bepaald een volledige kwijtschelding van de bilaterale schulden bewerkstellingen zonder dat dit ten koste gaat van andere initiatieven inzake internationale samenwerking?
Kan de staatssecretaris een volledige en transparante inventaris maken van de schuldvorderingen van de overheid en aanverwante instellingen op landen met een zware schuldenlast, met inschatting van hun reële waarde?
Kan hij de opkoop van de Delcredereschuld door het DGIS transparanter maken en, indien blijkt dat de opkoopprijs te hoog is, de in 2001 geplande onderhandelingen over de bijdrage van internationale samenwerking tot de gezondmaking van de Delcrederedienst vervroegen?
Kan hij een oproep doen aan de commerciële banksector om zijn vorderingen op arme landen met een hoge schuld kwijt te schelden?
Kan hij ervoor zorgen dat de middelen die door schuldkwijtschelding vrijkomen, werkelijk geïnvesteerd worden in armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling, bijvoorbeeld door een soort van contracten?
Kan hij dit engagement ook internationaal onder de aandacht brengen en met andere landen in die richting samenwerken?
Ik besef dat ik heel veel zaken ter sprake heb gebracht. In neem aan dat de staatssecretaris niet op alles in detail kan antwoorden, maar wel krachtlijnen kan geven en ten minste kan zorgen voor een inzicht in de concrete invulling van het engagement dat we aangaan, nu de problematiek de voorbije dagen in Zuid-Afrika aan bod is gekomen. Wat kunnen wij, als klein, maar rijk land, doen om deze enorme internationale problematiek aan te pakken?
De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Ik dank mevrouw de Bethune voor haar bezorgdheid, die ik in alle opzichten deel. Om praktische redenen - ik kreeg zonet nog een telefoontje - zal ik het iets korter houden dan ik van plan was.
Ik wil eerst even ingaan op de conferentie in Durban, waarop een van mijn medewerkers, dokter Van der Roost, aanwezig was. Hij heeft me van deze conferentie een positief beeld gegeven. Onze media hadden het vooral over de controverse rond de uitlatingen van president Mbeki, maar eigenlijk was het een veel ruimere en meer opbouwende conferentie met als motto "breek de stilte". Naar mij wordt meegedeeld is alvast in Zuid-Afrika naar aanleiding van deze conferentie inderdaad een zeer breed maatschappelijk debat losgebarsten. Er was een massale belangstelling van de media, maar ook van de straat; van taboes was er duidelijk geen sprake meer. In zijn slottoespraak heeft Nelson Mandela in zeer duidelijke bewoordingen een algemeen politiek engagement voor aidspreventie en -bestrijding gevraagd.
Mevrouw de Bethune heeft al in grote lijnen aangegeven wat zij vindt van het beeld dat president Mbeki heeft geschapen. Ik ben het daarmee eens. Naar mijn overtuiging heeft hij zich ietwat ongelukkig gemengd in een wetenschappelijke discussie, die niet door politici, maar door wetenschappers beslecht moet worden. In het politiek debat stelde hij echter wel de juiste dilemma's aan de orde en wierp hij de juiste politieke vragen op.
In ontwikkelingslanden is aids een specifiek ontwikkelingsprobleem, een armoedeprobleem. Ik herinner me een toespraak van Peter Piot waarin hij zei dat aids een ziekte is van de armen. In Europa is dat misschien minder het geval, maar op wereldschaal is dat zeker zo. Op dat moment hadden we nog geen zicht op de dramatiek van de ontwikkeling, maar de cijfers zijn apocalyptisch.
Het goede nieuws is dat de Zuid-Afrikaanse regering, ondanks de controverse, toch ernstige aanzetten geven tot een goede aanpak van de aids problematiek. De vraag blijft echter: wat is de beste aanpak? Men kan geen goed aidsbeleid ontwikkelen als men geen goed algemeen gezondheidsbeleid kan ontwikkelen of als er geen goed educatiebeleid of een goed algemeen sociaal beleid is. In de eerste plaats zijn daar niet alleen politieke wil en politieke besluiten voor nodig, maar ook middelen. Vele ontwikkelingslanden ontbreekt het aan middelen, soms aan inzicht en zeer vaak ook aan politieke wil.
Het aidsprobleem is zeer ruim. Het oplossen van de toenemende kloof tussen arm en rijk in de wereld blijft de opdracht van de eenentwintigste eeuw. De aanpak van de aidsproblematiek als een specifiek gezondheidsprobleem blijft een wetenschappelijke uitdaging - het zoeken naar een vaccin -, maar ook een economische uitdaging - de medicijnproducenten ertoe brengen betaalbare medicijnen ter beschikking te stellen.
Een van de frappantste vaststellingen tijdens de conferentie was dat België goed staat aangeschreven. Het International Centre for Reproductive Health van de Gentse universiteit en het Instituut voor tropische geneeskunde van Antwerpen, de thuisbasis van dokter Piot, zijn sterk aanwezig op het gebied van aidspreventie en -bestrijding en dat met een op de vrouw gerichte aanpak. Ze besteden specifieke aandacht in het actieonderzoek naar moeder- en kindzorg, onder meer naar vertrouwenscentra voor prostituees. Dat maakt bepaalde zaken ook beter bespreekbaar.
Het internationaal onderzoek naar microbiociden of virusdodende middelen die door de vrouw kunnen worden aangebracht wordt door het Instituut voor tropische geneeskunde gecoördineerd. Onlangs bleek dat men misschien op een verkeerd spoor zat, maar dat heeft men nu eenmaal met wetenschappelijk onderzoek. Niet alles wat men onderzoekt, leidt ook tot een positief resultaat. De aandacht is er in ieder geval.
We besteden aandacht aan de aidsaanpak. Een van de eerste dingen die ik sinds mijn eedaflegging heb gedaan, was contact opnemen met dokter Piot. Ik ben overigens ook naar de conferentie in New York geweest, naar the Partnership Against Aids in Africa, georganiseerd in het kader van UNAIDS. Ik was daar trouwens als enig Europees regeringslid.
De grote boodschap was daar dat een aidspolitiek in Afrika of om het even waar maar efficiënt kan zijn als de nationale autoriteiten hun verantwoordelijkheid op zich nemen en een nationaal aidspreventie- en bestrijdingsplan uitwerken. Dan kan en moet de internationale gemeenschap dat ook ondersteunen. De eerste verantwoordelijkheid ligt echter ondubbelzinnig daar.
Dat houdt in: inwerken op de opvoeding in het algemeen, uiteraard in het onderwijs, bij voorkeur al vanaf het lager onderwijs met op zeer jonge leeftijd seksuele voorlichting en hygiënische voorlichting, vervolgens ook volwasseneneducatie en, tenslotte, aandacht voor de specifieke positie van de vrouw, voor de genderrelaties. In een aantal landen heersen immers opvattingen over seksualiteit en over de vrouw die de bestrijding van aids tegenwerken.
Er moet aandacht zijn voor gezondheidszorg in het algemeen, want een goede aidspreventie en een goede aidsverzorging bestaat niet zonder een goede basisgezondheidszorg. De eerste verantwoordelijkheid voor dit alles ligt dus bij de regering, bij de autoriteiten van het land zelf.
De andere actoren moeten daar dan op inspelen om tot een gecoördineerde aanpak te komen. Hoe belangrijk de rol van niet-gouvernementele organisaties ook is, nooit zullen ze in een bepaald land een consequente aidspolitiek kunnen waarmaken als die alleen het werk van NGO's is. Er moet een regering zijn die dat in handen neemt.
Dat is ook de reden waarom het antwoord op de vraag van mevrouw De Bethune complex is en onmogelijk in een paar woorden samen te vatten. Ik zou het bedrag kunnen vermelden dat de Belgische regering in het kader van de ontwikkelingssamenwerking aan de aidsbestrijding besteedt. Volgens onze, partiële, statistische gegevens bedroeg het budget dat we de voorbije jaren aan aids hebben uitgegeven, ongeveer 140 miljoen per jaar. Dit schommelt een beetje en bovendien stemt het uitgavenjaar niet altijd overeen met het jaar waarin de beslissing daartoe is genomen, noch met het jaar waarin dit geld op het terrein echt gebruikt wordt. Aangenomen dat het budget rond de 140 miljoen ligt, voeg ik daar onmiddellijk aan toe dat dit uitermate relatief is. In vele landen steunen we bijvoorbeeld de basisgezondheidszorg en als daar, zoals het hoort en door ons bevorderd wordt, aandacht geschonken wordt aan specifieke preventie en begeleiding inzake seksueel overdraagbare aandoeningen en aids, dan is dat in de statistieken niet terug te vinden als aidsbestrijding, maar als algemene gezondheidszorg. Toch gaat het hier duidelijk om een bijdrage aan de aidspreventie.
Wij hebben beslist de bijdrage aan UNAIDS dit jaar op te trekken van zestig tot zeventig miljoen. Ik sluit me helemaal aan bij de wens om dat bedrag de komende jaren nog aanzienlijk te verhogen, ook al moeten we nog nagaan wat de budgettaire mogelijkheden daarvoor zijn. Daarnaast schenken we ook een aanvullend budget aan het Instituut voor Tropische Geneeskunde van Antwerpen voor aidsbestrijding en enkele dagen geleden heb ik nog een specifiek aidsprogramma voor Congo ondertekend ten belope van, naar ik meen, zes miljoen frank.
We hebben dus een hele reeks programma's met een aidscomponent lopen in een hele reeks landen. Dat kunnen zowel NGO-programma's zijn als multinationale of bilaterale programma's. Om een idee te geven van waar onze aandacht in de eerste plaats naar uitgaat, geef ik met plezier de lijst van landen: Burundi, Rwanda, Kenia, Zuid-Afrikaanse Republiek, Democratische Republiek Congo, Niger, Ivoorkust, Burkina Faso, Senegal, Tanzania en Marokko.
In alle delegaties, gemengde commissies of andere, waar ik zelf aanwezig ben, breng ik dit onderwerp ter sprake indien het enigszins zinvol is.
We hebben aan het Instituut voor tropische geneeskunde gevraagd om een beleidsvoorbereidend onderzoek te doen naar de mogelijke rol van België in een integraal holistisch aidsbeleid. Tegen het einde van dit jaar verwachten we hierover een tussentijds rapport. We zullen ongetwijfeld ons beleid op dat rapport afstemmen.
Ik ben er ook van overtuigd dat we in de komende jaren helaas nog niet van deze problematiek verlost zullen zijn. We zullen onze inspanningen, samen met de partnerlanden en met alle andere organisaties, mulitlaterale, NGO's en andere, moeten blijven richten op dit probleem.
Ik heb geen afzonderlijk aidsbudget. De redenen hiervoor heb ik zonet aangehaald. In het budget kunnen wel bepaalde zaken die specifiek met aids te maken hebben, worden afgezonderd. Als we er echter van uitgaat dat het aidsbeleid een totaalbeleid moet zijn, ingebed in de ontwikkelingssamenwerking met diverse landen, kunnen we het aidsbudget niet afzonderen. Er zijn wel budgettaire posten die specifiek aids betreffen, maar er is niet één bepaalde aidsbegrotingspost. De aandacht voor dat onderwerp zal in ieder geval zeker niet verslappen.
Ons beleid speelt in op wat de regeringen ter plaatse doen en op wat ze ons vragen samen met hen te doen. Dat is ook een belangrijke factor: bilaterale samenwerking kunnen we wel beïnvloeden, maar we beslissen er niet alleen over. Ons beleid hangt ook af van wat de niet-gouvernementele sector als aanvullende activiteiten ons ter subsidiëring aanbiedt. We moedigen de NGO's zeker aan om aandacht te hebben voor de aidsproblematiek. Ik meen dat ze er ook aandacht voor hebben. Ik kan echter slechts subsidiëren wat mij ter subsidiëring wordt aangeboden.
Ten slotte meen ik dat we in de toekomst nog dramatischer cijfers gaan krijgen op economisch en sociaal gebied. Nu al weten we dat in een aantal landen de kindersterfte aanzienlijk zal toenemen, de levensverwachting aanzienlijk zal afnemen, het productiecijfer en het economisch potentieel aanzienlijk zal worden aangetast. Grote groepen mensen zullen wegvallen of armlastig worden in de actieve leeftijd. In sommige landen zullen grote groepen van de bevolking nog uitsluitend bestaan uit kinderen, dikwijls wezen, en uit bejaarden die aan de epidemie ontsnapt zijn. We zullen dus zeer erge toestanden meemaken. Als in de ontwikkelingslanden zelf de maatschappelijke en politieke wil aanwezig is om de epidemie ter harte te nemen, dan is de toestand wel dramatisch, maar niet hopeloos en kan ze opnieuw worden rechtgetrokken. We moeten met zijn allen bereid zijn om daaraan deel te nemen.
De behandeling met medicijnen is een moeilijk probleem. Zelfs als de medicijnen aanzienlijk goedkoper worden, op welke manier dan ook, zullen in de meeste Afrikaanse landen dramatische ethische keuzes moeten worden gemaakt. Het zal immers nog zeer lang duren voor er voldoende middelen zijn om alle aidspatiënten met medicijnen te behandelen. Daarom kiest men over het algemeen, zeker in de huidige economische omstandigheden op het vlak van de specifieke aidsmedicijnen en wetende dat aids niet genezen, maar alleen afgeremd kan worden, eerder voor een behandeling van de opportunistische ziekten, en dan nog enkel in de regio's en gebieden waar een ernstige gezondheidszorg is. Zo is het opvangen van patiënten met tuberculose, een veel voorkomende ziekte die sneller optreedt door het aidsvirus, een belangrijke bijdrage tot de volksgezondheid.
Daarnaast bestaat er een consensus over het toedienen van aidsremmende middelen aan zwangere vrouwen rond het tijdstip van de bevalling. Hier treden ook een aantal dilemma's op: Ten eerste kan men dit slechts toepassen waar de gezondheidszorg het mogelijk maakt. Daar moet men dus eerst voor zorgen. Ten tweede rijst er een probleem als de vrouwen niet worden begeleid, want dikwijls heeft men te maken met vrouwen die niet weten dat ze aids hebben. Ten derde, kan men de vrouwen dan voor enkele dagen of weken behandelen om hun kind te redden, maar hen daarna aan hun lot overlaten? Dat is geen geringe ethische keuze.
Ten vierde, als die vrouwen na de bevalling niet verder worden behandeld, worden de kinderen binnen de kortste tijd wees. In Durban werd men het erover eens dat minstens de kinderen behoorlijke levenskansen moeten krijgen, maar dan komt natuurlijk het armoedeprobleem om de hoek kijken. Wie zal er immers zorgen voor de wezen? Is dat de uitgebreide familie? Beschikt zij over de nodige middelen? Of is dat de overheid en heeft zij de nodige middelen? De keuze schijnt men over het algemeen toch te willen maken. Waar die keuze gemaakt wordt, moeten wij bereid zijn ze mede te ondersteunen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - De staatssecretaris heeft de complexiteit van de problematiek genoegzaam toegelicht en bevestigd dat hij de vaste wil heeft hierrond efficiënt te werken.
Ik nodig hem uit zijn beleid ook zichtbaar te maken. De mensen moeten weten dat de strijd tegen aids een prioriteit is van het beleid, zij moeten weten welke inspanning de federale overheid zich hiervoor getroost en waarom zij dat doet.
Er zijn nog andere hefbomen om de strijd tegen aids te mainstreamen. Wanneer er bijvoorbeeld voor kleine economische- of landbouwprojecten van NGO's microkredieten worden verstrekt, zou er ook in een financieel surplus kunnen worden voorzien als aan die economische- of landbouwprojecten een aidsactie wordt gekoppeld. Dit zou een multiplicatoreffect kunnen bewerkstelligen. In sommige landen wordt er al op die manier gewerkt en sommige projecten die door ons worden gefinancierd, voldoen reeds aan deze voorwaarde. Kan die aanpak niet worden veralgemeend?
De staatssecretaris heeft gewezen op de grote expertise die ter zake in ons land bestaat, met name in Antwerpen en in Gent. De inbreng van onze experts werd in Durban trouwens ten zeerste gewaardeerd.
De staatssecretaris heeft zelf een beroep gedaan op Antwerpen voor beleidsvoorbereidend werk met het oog op aidspreventie. Misschien kan de strijd tegen aids één van de speerpunten worden van het Belgisch ontwikkelingsbeleid.
Ik weet niet of dat mogelijk is binnen het bestek van de begroting van een klein land als het onze. Er moeten alleszins prioriteiten worden vastgelegd. Vooral gezien onze grote deskundigheid lijkt mij de voorgestelde prioriteit een aangewezen keuze.
Ik hoop dat deze discussie later kan worden verdergezet.
- L'incident est clos.
M. le président. - L'ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.
Les prochaines séances auront lieu le jeudi 20 juillet 2000 à 10 h, à 14 h et à 19 h.
(La séance est levée à 21 h 45.)