Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-19

ZITTING 1999-2000

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Binnenlandse Zaken

Vraag nr. 96 van de heer Decaluwe d.d. 28 september 1999 (N.) :
Vervallenverklaring mandaat gemeenteraadslid. ­ Beroep Raad van State. ­ Schorsend karakter. ­ Kennisname door het schepencollege.

In zijn schriftelijke vraag nr. 197 d.d. 6 december 1996 (cf. Vragen en Antwoorden, Senaat, nr. 1-44 d.d. 29 april 1997, blz. 2179 e.v.) vroeg de heer Olivier aan uw voorganger uitleg in verband met deze procedure.

Immers, overeenkomstig artikel 10 van de (nieuwe) gemeentewet, kan (ook door derden) de vervallenverklaring aangevraagd worden van iemand zijn mandaat als gemeenteraadslid (bijvoorbeeld indien deze niet langer voldoet aan de vereiste van woonplaats). In de voorlaatste alinea van dit artikel is echter bepaald dat deze tegen deze beslissing in beroep kan gaan bij de Raad van State.

In luik 2 van zijn antwoord deelde uw voorganger hem mee dat het beroep bij de Raad van State schorsend is, en dat hieruit volgt dat in tussentijd de plaatsvervanger op geen enkele wijze mag opgeroepen worden om zijn eed af te leggen en te komen zetelen. Indien een gemeenteraadslid vervallen verklaard wordt door de bestendige deputatie wegens overtreding van de wet van 7 juli 1994 inzake beperking en controle van de verkiezingsuitgaven (cf. artikelen 29 en 31) dan wordt in artikel 5, alinea 1, van het koninklijk besluit van 15 juli 1956 tot rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State bepaald dat de hoofdgriffier van dit hoge rechtscollege de burgemeester moet inlichten dat er beroep (hetgeen niet schorsend is) is ingesteld (cf. antwoord luiken 1 tot en met 3 van de schriftelijke vraag nr. 551 d.d. 3 maart 1997 van de heer Moors ­ Vragen en Antwoorden, Kamer, nr. 79 d.d. 28 april 1997, blz. 10817 e.v.)

Minder duidelijk is echter hoe het schepencollege precies moet vernemen dat het vervallenverklaard raadslid (overeenkomstig artikel 10 van de nieuwe gemeentewet) hiertegen beroep instelde.

In artikel 3bis van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State is bepaald dat, op hetzelfde ogenblik als zij haar verzoekschrift indient, de verzoekende partij een kopie daarvan ter informatie aan de tegenpartij (dit is de bezwaarindiener) stuurt (cf. artikel 1 van het koninklijk besluit d.d. 7 januari 1991, Belgisch Staatsblad van 16 januari 1991). In het (oorspronkelijk) artikel 52 van voornoemd regentbesluit, werd in de slotalinea gesteld : « De auditeur-generaal kan het verzoekschrift meedelen aan eenieder wiens belangen bij de zaak betrokken zijn »; hij kon dus onmiddellijk het schepencollege aanschrijven (waardoor het dan ook kennis kreeg van het beroep), om te vragen of deze als tussenkomende partij in het geschil wilde optreden. Door artikel 21 van de wet van 17 oktober 1990 (Belgisch Staatsblad van 13 november 1990) werd dit artikel opgeheven; in de inhoud van artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 januari 1991 (Belgisch Staatsblad van 16 januari 1991) die thans de inhoud bepaalt van het (nieuwe) artikel 52, is dit niet meer vermeld.

Graag had ik de geachte minister volgende vragen gesteld :

1. Is hij bereid om artikel 10 van de nieuwe gemeentewet aan te vullen door hierin uitdrukkelijk te bepalen dat het beroep dat wordt ingesteld bij de Raad van State wel schorsend is (cf. ook artikel 21 van de OCMW-wet d.d. 8 juli 1976), hoe het schepencollege dient kennis te krijgen van dit beroep, en ook duidelijk te omschrijven wanneer de opvolger (eventueel) pas mag opgeroepen worden ?

2. Doet volgens hem het vervallenverklaard raadslid er goed aan van zelf dadelijk per aangetekend schrijven het schepencollege een kopie te sturen van zijn beroepschrift bij dit hoge rechtscollege en het te verzoeken van zijn opvolger voorlopig niet op te roepen ? Of moet volgens zijns inziens het schepencollege zelf bij het vervallenverklaard raadslid informeren of het beroep instelde, en moet het schepencollege dan wachten met de opvolger te laten oproepen ?

Antwoord : Het geachte lid vindt hierna het antwoord op de gestelde vragen.

1. a) De beroepen ingesteld met toepassing van artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State hebben schorsende werking, tenzij de wet bepaalt dat het beroep niet schorsend is (zie onder meer artikel 21, laatste lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en artikel 76bis van de gemeentekieswet, ingevoegd door de wet van 5 juli 1976 en vervangen door de wet van 7 juli 1994). Bijgevolg acht ik het niet noodzakelijk om artikel 10 van de nieuwe gemeentewet te wijzigen om daarin te bepalen dat het beroep bij de Raad van State wel schorsend is.

b) Artikel 21bis, § 1, derde lid, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd door de wet van 17 oktober 1990 en vervangen door de wet van 25 mei 1999, bepaalt dat de hoofdgriffier, onmiddellijk na ontvangst van het verzoekschrift alle personen die belang hebben bij de beslechting van het geschil, voor zover zij kunnen worden bepaald, op de hoogte moet brengen van het beroep.

Hieruit vloeit onder meer voort dat de hoofdgriffier van de Raad van State het beroep, ingesteld door het vervallenverklaard raadslid, dient mee te delen niet alleen aan de tegenpartij, met name in het geval vooropgesteld door het geachte lid, aan de derde, doch ook aan eenieder wiens belangen in het geding zijn, in casu aan het schepencollege van de betrokken gemeente. Het belang van het schepencollege bestaat immers met name hierin dat het, gezien het schorsend karakter van dit hoger beroep, geen opvolger mag oproepen om zitting te houden in de gemeenteraad, zolang de Raad van State geen beslissing over deze betwisting heeft genomen.

c) Gezien het schorsend karakter van het beroep, kan er geen opvolger worden opgeroepen om zitting te houden, zolang de Raad van State geen beslissing heeft genomen over de betwisting in hoger beroep.

2. Deze vragen zijn zonder voorwerp, gezien het schepencollege, met toepassing van artikel 21bis, § 1, derde lid, van de voornoemde gecoördineerde wetten, door de hoofdgriffier van de Raad van State ervan in kennis dient gesteld te worden, dat door het vervallenverklaard raadslid hoger beroep bij de Raad van State werd ingesteld. Niets belet echter, meen ik, het vervallenverklaard raadslid om zelf per aangetekend schrijven het schepencollege een kopie toe te sturen van het beroep bij de Raad van State en het te verzoeken zijn of haar opvolger voorlopig niet op te roepen.