(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
De bevolkingsinspectie kan van een bestendige deputatie dan wel van de Raad van State de opdracht krijgen een onderzoek uit te voeren, teneinde iemands feitelijke woonplaats te helpen bepalen. Zo een onderzoek kan bijvoorbeeld gevoerd worden om iemand eventueel als gemeente- en/of OCMW-raadslid vervallen te verklaren. Deze inspectie gaat daarbij uit eigen beweging over tot het opvragen van facturen bij nutsbedrijven, zonder hiertoe uitdrukkelijk opdracht te hebben gekregen van voornoemde rechtscolleges. Desgevraagd kan deze dus ook niet worden voorgelegd. In zijn schriftelijke vraag nr. 1099 van 19 mei 1998 (cf. Vragen en Antwoorden, Senaat, nr. 1-83 d.d. 6 oktober 1998, blz. 4351 e.v.) vroeg de heer Olivier aan de heer Di Rupo, toenmalig minister van Telecommunicatie, uitleg inzake het vrijgeven van telefoonkosten aan uw inspectie met deze doelstelling. Hij deelde deze mee dat het telecommunicatiegeheim zeer streng beschermd wordt en dat bijgevolg het vrijgeven van die informatie zonder toestemming van de betrokkenen in strijd is met artikel 109ter, D, van de wet van 21 maart 1991 (Belgisch Staatsblad van 27 maart 1991) cf. artikelen 77, 78 en 83 van de wet van 19 december 1997 Belgisch Staatsblad van 30 december 1997, en de schriftelijke vraag nr. 1145 van de heer Standaert van 15 september 1994, Vragen en Antwoorden, Kamer, 1994-1995, nr. 131, blz. 13627. Door de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten werd de procedure inzake « verplichte inschrijving » in dit register (voorafgaandelijk) contradictoir gemaakt. Ná begin april 1996 vermeldt u in de toegezonden (aangetekende) brief waarvan sprake in artikel 8, § 1, alinea 3, van deze wet, dat iemand binnen de 15 dagen ná de kennisgeving van uw voornemen om tegen hem of haar een dergelijke administratieve beslissing terzake uit te voeren, deze de mogelijkheid heeft om hiertegen eventuele bemerkingen te formuleren, en kan vragen om gehoord te worden.
Uit het antwoord op de schriftelijke vraag nr. 44 d.d. 30 oktober 1995 (cf. Vragen en Antwoorden, Senaat, nr. 1-10 d.d. 13 februari 1996, blz. 468 e.v.) gesteld door voornoemde senator, deelde uw voorganger mee dat uw inspectie per jaar van 800 à 1 000 geschillen inzake betwisting van inschrijving in het bevolkingsregister kennis neemt.
Graag had ik de geachte minister volgende vragen gesteld :
1. Gaat zijn inspectie nog steeds telefoonkosten opvragen, en zo ja, gebeurt dit thans op de juiste wijze ? Wordt nu bij het opvragen van inlichtingen bij de nutsbedrijven ook steeds de eigenlijke opdracht getoond die zij eventueel van rechtscollege ontving ?
2. Is hij voortaan bereid om in toepassing van artikel 8, § 1, alinea 3, van de wet van 19 juli 1991, artikel 5 van de wet van 11 april 1994 (Belgisch Staatsblad van 30 juni 1994), en artikel 5 van de wet van 12 november 1997 (Belgisch Staatsblad van 12 december 1997) betreffende openbaarheid van bestuur, om betrokkene uit eigen beweging in te lichten, dat deze inzage kan krijgen van de gegevens die zijn inspectie heeft verzameld bij voornoemde bedrijven; dit alvorens zij haar verslag bezorgt aan hogervermeld opdrachtgevend rechtscollege, en deze zich alzo hiervoor beter kan verdedigen ?
3. In hoeveel percent van de gevallen is hij (in de afgelopen vijf jaar) ná het opsturen van de (aangetekende) brief waarvan hoger sprake en ná het ontvangen van een reactie van betrokkenen, op zijn voornemen teruggenomen (zo mogelijk per jaartal en per gewest) ?
4. Hoeveel beslissingen inzake dergelijke inschrijvingen (eventueel afgeleid uit een arrest van de Raad van State) werden er in dezelfde tijdsspanne (met terugwerkende kracht) en in dezelfde omschrijving (als in punt 3 omschreven) door zijn inspectie genomen ?
5. In hoeveel gevallen werd er in deze periode (per gewest) beroep ingesteld bij de Raad van State (eventueel ook in kort geding) en kreeg de geachte minister gelijk ? Hoeveel geschillen zijn er daar nog hangend ?
Antwoord : 1. Overeenkomstig artikel 8 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen is de minister van Binnenlandse Zaken, of de door hem gemachtigde ambtenaar, bevoegd om de moeilijkheden of betwistingen in verband met de hoofdverblijfplaats te beslechten, na zo nodig een onderzoek ter plaatse te hebben laten uitvoeren.
De bevolkingsinspectie van het departement gaat, met vermelding van voormelde rechtsgronden, nog steeds over tot het opvragen van deze gegevens bij de desbetreffende nutsbedrijven.
Gelet op de gestelde vraag heb ik de juridische dienst van het departement de opdracht gegeven de juridische grondslag van het opvragen van de telefoonkosten in het kader van bevolkingsonderzoeken met betrekking tot een eventuele schending van het telecommunicatiegeheim te onderzoeken.
Het advies van de juridische dienst kwam er op neer dat artikel 21 van het voormeld koninklijk besluit, dat bepaalt dat de minister voor het uitvoeren van de onderzoeken inzake de hoofdverblijfplaats, ambtenaren machtigt en dat de besturen die over inlichtingen beschikken die van nut zijn voor het onderzoek, gehouden zijn deze te bezorgen aan de gemachtigde ambtenaren volstaat als wettelijke grondslag voor het opvragen van gegevens aan openbare nutsbedrijven.
Uit dit advies is gebleken dat het door het geachte lid aangehaalde artikel 109ter, D, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven moet beschouwd worden als een strafbepaling, die moet onderzocht worden naar analogie met artikel 70 van het Strafwetboek dat stelt dat er geen misdrijf bestaat wanneer het feit door de wet is voorgeschreven en door de overheid bevolen. In de rechtsleer is het echter algemeen aanvaard dat hier niet een wet in de formele zin van het woord wordt bedoeld, maar dat elk bindend voorschrift met algemene draagwijdte, uitgevaardigd door een bevoegde overheid moet worden aanvaard en bijgevolg dat artikel 21 van het voormeld koninklijk besluit als dusdanig moet begrepen worden.
Bovendien dient Belgacom beschouwd te worden als een bestuur dat gehouden is inlichtingen die van nut zijn voor het onderzoek te bezorgen aan de gemachtigde ambtenaren, aangezien het een NV van publiek recht is, het onderworpen is aan het administratief toezicht van een minister en het personeel ervan in principe aangeworven en tewerkgesteld wordt op statutaire basis.
Niettemin wens ik er de aandacht van het geachte lid op te vestigen dat aan de betrokken partij in de loop van het bevolkingsonderzoek desgevallend de mogelijkheid wordt geboden om zelf de nodige bewijzen, onder meer aan de hand van nutsverbruiken, te leveren met betrekking tot haar verblijfstoestand.
2. De bevolkingsinspectie van het departement kan door een administratief rechtscollege worden gevat om een onderzoek in te stellen naar de hoofdverblijfplaats van een plaatselijk politiek mandataris, omdat de betrokken mandataris niet meer zou voldoen aan de verkiesbaarheidvereiste om ingeschreven te zijn in het bevolkingsregister van de gemeente, of van een gemeente van de provincie of het gewest, al naargelang het geval. De bevolkingsinspectie van het departement brengt enkel een niet-bindend advies uit met betrekking tot de verblijfstoestand van de betrokkene op grond van de door haar gedane vaststellingen.
Het orgaan dat uitspraak dient te doen over de vervallenverklaring van het raadslid in kwestie treedt op als administratief rechtscollege. In die optiek is het administratief rechtscollege verplicht de rechten van verdediging van de betrokkene te respecteren, wat er onder meer op neerkomt dat de betrokkene gelegenheid moet geboden worden alle stukken van het dossier in te zien, inclusief de door de bevolkingsinspectie neergelegde stukken en verslagen, en door het administratief rechtscollege gehoord te worden.
3. Overeenkomstig artikel 8 van voormelde wet van 19 juli 1991 worden in alle gevallen de persoon van wie de inschrijving in de bevolkingsregisters moet worden geregulariseerd, en eventueel zijn wettelijk vertegenwoordiger, alsook de betrokken gemeenten bij een ter post aangetekende brief in kennis gesteld van het standpunt van de bevolkingsinspectie, waarbij hen de mogelijkheid wordt geboden om eventuele opmerkingen of verweermiddelen te doen gelden, inzage te hebben in het bevolkingsdossier en op hun verzoek gehoord te worden door de minister of door de ambtenaar die gemachtigd is om een beslissing te nemen.
Indien bij deze gelegenheden door de betrokken partijen nieuwe elementen worden aangebracht die het standpunt van de bevolkingsinspectie kunnen wijzigen, kan het in de aangetekende brief medegedeelde standpunt herzien worden, eventueel na een aanvullend onderzoek door de bevolkingsinspectie ter plaatse.
Er zijn bij mijn departement echter geen concrete gegevens beschikbaar omtrent het aantal dossiers waarin, na opmerkingen van één van de betrokken partijen, het oorspronkelijke standpunt van de bevolkingsinspectie werd herzien.
4. In de afgelopen vijf jaar werd de inspectiedienst van het departement een vijftiental keer door een administratief rechtscollege verzocht een onderzoek te verrichten naar de verblijfstoestand van een verkozen raadslid.
5. In de voorbije vijf jaar werden er in totaal 50 beroepen tot vernietiging aanhangig gemaakt tegen ministeriële beslissingen genomen op grond van artikel 8 van voormelde wet van 19 juli 1991, waarbij in 11 gevallen eveneens de schorsing werd gevorderd. Het betreft 30 Nederlandstalige en 20 Franstalige dossiers.
De Raad van State heeft 15 verzoeken tot vernietiging verworpen, één ingewilligd en in één dossier vastgesteld dat het zonder voorwerp was geworden; 33 vorderingen tot nietigverklaring zijn nog hangende.
De Raad van State heeft 7 vorderingen tot schorsing verworpen, twee schorsingsverzoeken ingewilligd en in één geval vastgesteld dat de zaak zonder voorwerp is geworden. Er is nog één vordering tot schorsing hangende.