2-43

2-43

Belgische Senaat

Parlementaire handelingen

WOENSDAG 10 MEI 2000 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Evaluatie van het Actieplatform van de Wereldvrouwenconferentie van Peking

Debat

De voorzitter. - Dit debat sluit aan op het colloquium dat vanmorgen plaatsvond en waarvan het verslag wordt gepubliceerd als bijlage van de Handelingen van deze vergadering.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de l'Emploi, chargée de l'égalité des chances. - Je me permets, comme vous l'avez fait, de saluer toutes les représentantes et tous les représentants des organisations qui s'occupent activement de l'égalité entre hommes et femmes.

Quiconque a suivi depuis 1975 - année proclamée par les Nations unies l'année internationale de la femme - la préparation des conférences mondiales sur les femmes jusqu'à celle de Pékin en 1995, a pris conscience qu'en un temps extrêmement rapproché et ce, grâce à la mobilisation, partout dans le monde, des organisations de femmes, la réflexion sur la question des inégalités a fortement progressé.

En effet, un débat approfondi a pu s'instituer à l'échelle internationale, entre le Nord et le Sud, l'Est et l'Ouest, sur les différentes réalités parfois contradictoires et concurrentes des inégalités entre les femmes et les hommes.

À partir de ces constats, des plates-formes d'action et des mesures communes ont été élaborées.

En vingt ans, on est passé d'une conception sur la condition féminine et des mesures spécifiques correctrices à prendre dans des domaines limités - comme la santé, l'éducation, le travail - à une conception plus générale et systémique basée sur l'affirmation de l'égalité de droits des femmes et des hommes, la reconnaissance des femmes comme actrices et bénéficiaires à égalité avec les hommes du développement durable et la reconnaissance de la nécessité de renforcer le pouvoir des femmes.

Pour ce qui concerne la Belgique, une plate-forme comme Pékin est utile d'abord parce qu'elle permet d'introduire la question de l'égalité au niveau de la politique internationale, et plus particulièrement dans le traitement de questions telles que la traite des êtres humains, la politiques des réfugiés, la résolution des conflits armés, l'aide au développement, la réduction de la dette.

Une plate-forme comme Pékin est ensuite utile parce qu'elle constitue un élément important dans tout ce qui concerne la prise de décision dès lors qu'elle a permis de dégager un consensus sur la nécessité de mettre en _uvre un véritable partage équitable du pouvoir.

C'est ainsi que le gouvernement vient de se doter, ainsi que l'avait préconisé le Comité d'avis du Sénat pour l'égalité des femmes et des hommes, d'un premier outil avec l'introduction, dans la Constitution, de la garantie du droit à l'égalité des femmes et des hommes. Ce principe est à la base de l'édification d'une démocratie paritaire. Il reste à décider aujourd'hui le processus de construction par étapes de cette démocratie paritaire.

Une plate-forme comme Pékin est utile enfin parce qu'elle a mis en avant la nécessité de soutenir activement la participation de la société civile et plus particulièrement des organisations de femmes, à l'élaboration des politiques et la nécessité impérieuse d'évaluer le suivi de Pékin et de se doter, pour ce faire, de tous les outils les plus pertinents.

C'est dans cette perspective que le gouvernement a décidé de remettre, pour la première fois, comme le prévoit la loi du 6 mars 1996, un rapport visant au contrôle de l'application des résolutions de la Conférence mondiale de Pékin.

En cette année hautement symbolique où l'ONU se prépare, lors d'une session spéciale de l'Assemblée générale en juin à New York, à dresser un bilan de l'état d'avancement de la situation des femmes dans le monde, le gouvernement a tenu à rendre effective cette obligation.

Cette volonté est un signe positif qui vise à sortir la problématique de l'égalité de son cloisonnement et à responsabiliser chaque département.

Désormais, le gouvernement dans son ensemble reconnaît le rôle qu'il a à jouer dans la réalisation de l'égalité des femmes et des hommes.

Dit is het eerste verslag dat sedert de inwerkingtreding van de wet wordt opgesteld. Dankzij dit verslag kon de graad van informatie en sensibilisering over de gelijkheid worden bepaald.

Het postulaat aan de basis van dit initiatief is de erkenning van het transversale karakter van de geslachtsdimensie. Om de gelijkheid te verwezenlijken is een systematische integratie nodig van de respectieve situaties, prioriteiten en behoeften van vrouwen en van mannen op alle niveaus van de sociale, politieke, economische en culturele vlakken.

Een dergelijke aanpak betekent een breuk met de logica van de specificiteit die totnogtoe de overhand haalde en die beoogde, a posteriori, de discriminerende effecten van de beleidsvormen bij te sturen. Men bevindt zich in een prospectieve en dus preventieve logica die het perspectief van het geslacht wil invoeren in het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van de beleidsvormen en in het geheel van de voorzieningen en mechanismen die zij oproepen opdat het gelijkheidsbeginsel van mannen en vrouwen feitelijk gewaarborgd en verwezenlijkt zou worden. Deze benaderingswijze, die een werkelijk geïntegreerde aanpak vanuit het oogpunt van het geslacht als doel heeft, werd bepaald tijdens de Conferentie van Peking. Ze wordt gesteund door de Europese Unie waar zij beter bekend staat onder de benaming "gender mainstreaming".

Een dergelijke ommekeer in de logica is nog verre van begrepen en geassimileerd. De verschillende etappes in de uitwerking van dit verslag tonen dit overigens aan. De moeilijkheden deden zich zeer vlug voor bij het identificeren van een geslachtsdimensie in domeinen die niet traditioneel met de gelijkheid geassocieerd worden; bij het niet beperken van de identificatie van de beleidsvormen die betrokken zijn bij het geslacht tot alleen maar de specifieke maatregelen ten gunste van de vrouwen of tot alleen maar de domeinen die meer traditioneel als "vrouwelijk'' beschouwd worden.

Niettemin bleken deze etappes, die de sensibilisering en de bewustwording van de geslachtsdimensie voorafgaan, essentieel om op de noodzaak te wijzen van een aanpak inzake gender mainstreaming.

Nu gaat het er om alle beleidsvormen en algemene maatregelen om tot gelijkheid te komen te mobiliseren door niet alleen bij de programmering ervan, maar ook bij de uitvoering en de evaluatie, actief en openlijk rekening te houden met hun weerslag op de respectieve situatie van de vrouwen en van de mannen.

De geïntegreerde aanpak van de gelijkheid van vrouwen en mannen moet steunen op degelijke statistische analyses. In dit opzicht stelt men een constante vooruitgang vast op het vlak van de inzameling en de verspreiding van statistieken die betrekking hebben op het geslacht, zelfs wanneer die studies blijvende leemten vertonen. De gender mainstreaming kan niet worden beperkt tot het inzamelen van statistieken die betrekking hebben op het geslacht. Nieuwe initiatieven zijn noodzakelijk.

Door het debat dat volgde op dit eerste verslag kon worden vastgesteld in welke mate gender mainstreaming nog het voorwerp moet uitmaken van uitleg. Een reeks, soms miskende, maatregelen om een grotere gelijkheid tussen mannen en vrouwen te waarborgen, konden worden belicht. Dit verslag wil evenwel ook het uitgangspunt zijn voor grondiger overwegingen inzake geslacht bij het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van de beleidsvormen. Hierover kan in de volgende verslagen gerapporteerd worden.

Een eerste analyse van dit verslag toont aan dat voor sommige departementen de geslachtsdimensie gemakkelijker te definiëren is dan voor andere. Dit ligt aan de aard van de bevoegdheden. In elk departement komen er acties. Ze zullen worden uitgewerkt op grond van experimenten in de noordelijke landen. De bestuurlijke hiërarchie van de verschillende departementen, onder meer de secretarissen-generaal, de kabinetsleden en alle ministers moeten worden gesensibiliseerd en opgeleid. Er moet tevens een openbaar debat worden gevoerd om de kwestie van de gelijkheid uit de vertrouwelijkheidssfeer te halen waarin men ze steeds heeft gehouden. Er moet een politieke inzet komen die zinvol kan zijn voor latere maatregelen en acties. De inbreng van de actieve krachten uit de burgermaatschappij in dit proces moet worden verzekerd. Er moet een structuur woren gecreëerd om de mainstreaming, de inwerkingstelling ervan en de evaluatie te dynamiseren. In die zin zal jaarlijks op initiatief van de minister belast met het Gelijke-Kansenbeleid een vergadering voor de ministers belegd worden. Elk departement zal ten minste één strategische doelstelling inzake gelijkheid definiëren. Die moet dan in de loop van een bepaalde periode bereikt worden. Er werd een interministeriële conferentie opgericht om de coördinatie en de samenhang van het beleid te verzekeren op het niveau van de verschillende machten, federaal, gewestelijk en communautair. Zij moet acties ontwikkelen, zodat een werkelijk geïntegreerd beleid kan worden gevoerd inzake gelijkheid. Voor de verschillende jaarverslagen, het verslag van de regering over de opvolging van de wereldconferentie van Peking en het verslag over de toepassing van de Overeenkomst van de Verenigde Naties over de afschaffing van alle vormen van discriminatie ten overstaan van de vrouwen, zal elk departement een vertegenwoordiger op het niveau van de minister en een vertegenwoordiger van zijn/haar administratie aanduiden.

Comme vous pouvez le constater, l'heure n'est plus aux déclarations d'intentions et aux résolutions mais à la réalisation pratique des engagements pris. C'est cette même ligne de conduite que nous avons adoptée avec les autres pays membres de l'Union européenne dans les négociations en cours sur le texte qui sera adopté lors de la session spéciale de juin, à New York. A cet égard, je tiens à vous communiquer les orientations générales de nos amendements.

1. La pleine jouissance et l'universalité des droits et libertés fondamentales de la personne sont les prérequis indispensables à la réalisation effective de l'égalité des femmes et des hommes. L'universalité de ces droits et libertés ne peut être altérée par des références à des traditions, des cultures ou des législations. L'adoption, la ratification universelle sans réserves des instruments internationaux pertinents garantissant le respect de ces droits et libertés est une priorité. Parmi ceux-ci, comme vous l'aurez remarqué dans le rapport du gouvernement, la Belgique accorde une importance particulière à la Convention sur l'élimination de toutes les formes de discrimination à l'égard des femmes et à son protocole.

2. La violence à l'égard des femmes est un obstacle majeur à la réalisation de l'égalité. Des législations nationales et internationales doivent être adoptées et des instruments spécifiques doivent être mis en place - tel un délégué à la violence, sur le modèle du délégué aux droits de l'enfant - pour combattre la violence contre les femmes. La violence domestique continue à être une des formes les plus répandues de violence. Le trafic des êtres humains et, plus particulièrement, des femmes et des petites filles à des fins d'exploitation sexuelle constitue un problème grandissant. Des mesures immédiates doivent être prises pour aider les victimes et pour s'attaquer aux racines de ce phénomène comme la pauvreté ou d'autres facteurs externes qui encouragent le trafic des femmes et des filles à des fins sexuelles ou économiques. En outre, les pratiques traditionnelles qui affectent la santé des femmes et des filles constituent une autre forme de violence et une violation des droits de la personne et, à ce titre, elles doivent être combattues. Dans ce contexte, et pour le cas particulier de la violence faite aux femmes en cas de conflits armés, la Belgique soutient la ratification du statut du Tribunal pénal international ainsi que les mesures visant la mixité au sein de toutes les institutions, corps et délégations permettant de mieux prendre en compte la spécificité des besoins des femmes.

3. Les droits fondamentaux des femmes et des fillettes ne se limitent pas aux seuls droits liés à la fonction reproductive. Ils incluent les droits en matière de sexualité ainsi que les droits aux soins et à la santé qui y sont liés. Un effort doit être entrepris pour l'adoption de mesures effectives susceptibles d'enrayer la progression des maladies qui affectent majoritairement les femmes et les jeunes filles, notamment les maladies sexuellement transmissibles et, en particulier, le sida.

4. Les modifications structurelles, notamment au niveau international, telles que la globalisation ainsi que le développement des nouvelles technologies de l'information et de la communication, posent de nouveaux défis et offrent des nouvelles possibilités. Les politiques et les programmes doivent viser un développement durable orienté vers les personnes ainsi que la sécurité d'existence et une protection sociale adéquate sur le marché du travail pour les femmes. Il faut également éliminer la pauvreté grandissante parmi les femmes. Les politiques macroéconomiques ainsi que les institutions doivent adopter une perspective de genre afin d'assurer que les dividendes de la nouvelle économie soient partagés de manière égale entre les femmes et les hommes.

5. L'application des normes internationales du travail doit être assurée à toutes les formes de travail, y compris celles qui affectent plus particulièrement les femmes, comme le travail à temps partiel, le travail atypique et le travail dans le secteur informel qui se sont développés entre autres comme résultats de la globalisation

6. La valorisation sociale et/ou économique des différentes composantes du travail non rémunéré - économie de subsistance, secteur informel, travail domestique, activités bénévoles - doit être prise en considération afin de garantir, pour les femmes, un meilleur équilibre entre le travail rémunéré et non rémunéré et, pour les hommes, une prise de responsabilité plus grande dans la vie familiale et les tâches ménagères.

7. La participation paritaire des femmes et des hommes à la prise de décision dans tous les domaines de la vie politique, économique, sociale et culturelle doit être assurée par la prise de mesures positives, y compris dans le domaine législatif.

8. L'éducation à la citoyenneté active et à une culture de la paix sera développée en intégrant la perspective de genre.

9. La coopération internationale doit soutenir des projets qui assurent l'amélioration des conditions de vie des femmes et leur accès aux ressources et au bien-être social, tout en renforçant leur autonomie.

10. Lors de la mise en place de mesures contribuant à l'égalité des femmes et des hommes, toutes les formes de familles doivent être prises en compte.

11. Le recueil de données sexuées et leur analyse seront développés afin d'élaborer des politiques intégrant la dimension de genre de manière opérationnelle en précisant des objectifs et des indicateurs de résultats. Il est nécessaire d'associer, dès le départ, tant les hommes que les femmes à la conception, la mise en _uvre et l'évaluation des politiques, notamment en matière de coopération au développement, et ce particulièrement dans les domaines où elles et ils sont sous-représentés. Pour les femmes, il s'agit plus particulièrement de la recherche scientifique et des nouvelles technologies de l'information et de la communication, et pour les hommes, des soins de santé, des soins aux personnes dépendantes et de l'enseignement fondamental.

12. La participation et les initiatives de la société civile et le partenariat sur des projets concrets avec les acteurs de terrains et, en particulier, avec les ONG seront encouragés.

Pour conclure, je voudrais préciser qu'en présentant ce rapport et ces priorités, le gouvernement entend susciter la collaboration de tous les acteurs politiques, administratifs, économiques et sociaux afin d'élaborer une stratégie pour réaliser les objectifs définis dans la plate-forme de Pékin et pour atteindre enfin l'objectif fondamental de toute démocratie: l'égalité pleine et entière de tous ses citoyens et citoyennes.

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Mevrouw de voorzitter, ik heb heel wat goed nieuws, maar spijtig genoeg moet ik beginnen met slecht nieuws. De administratie is er niet in geslaagd het rapport dat de regering elk jaar verondersteld wordt voor te leggen - en dat ik graag vandaag in zijn definitieve vorm had bezorgd - tijdig af te werken. Ik denk niet dat dit kwade wil is, en er wordt ook aan gewerkt. Onze ambtenaren leggen wellicht nog te weinig discipline aan de dag om vooraf duidelijk bij alle uitgeschreven betalingen en aanvaarde programma's en projecten systematisch aan te geven in welk mate zij voor een vrouwvriendelijke of genderthematische benadering in aanmerking komen, zodat al het werk achteraf moet worden gedaan door de ambtenaar die het rapport moet opstellen.

Voor de toekomst moet hieruit alleszins een les worden getrokken. De nodige instructies hiervoor zijn al gegeven en zullen nogmaals in herinnering worden gebracht zodat het verslag volgend jaar tijdig wordt bezorgd.

Hieruit mag echter niet de conclusie worden getrokken dat Ontwikkelingssamenwerking weinig of geen aandacht zou hebben voor de vrouwen- of genderproblematiek. Integendeel, het beleid dat gebaseerd is op de wet van 25 mei 1999 op de internationale samenwerking, erkent uitdrukkelijk de gelijkheid tussen man en vrouw als één van de dwarsthema's, dat in al onze programma's voor ontwikkelingssamenwerking dient te worden behartigd, naast leefmilieu en naast sociale economie. De praktijk wijst ook uit dat dit inderdaad in toenemende mate wordt nageleefd.

Het beleid dat de jongste jaren werd gevoerd, was vooral gebaseerd op de nota van mijn voorganger "Gelijkheid tussen mannen en vrouwen", een beleid gericht op duurzame ontwikkeling dat in 1997 door het Parlement werd goedgekeurd.

Rekening houdend met de Belgische deskundigheid terzake en in opvolging van de conferentie van Peking met haar twaalf prioritaire domeinen, werd inzonderheid gekozen voor een aantal thema's waarin de Belgische ontwikkelingssamenwerking ervaring had en waarin de rol van de vrouw specifiek kon worden behartigd.

In de eerste plaats is dat onderwijs, sowieso een prioritaire sector in onze samenwerking, waarbij bijzondere aandacht werd besteed aan de verbetering van de toegang tot het onderwijs voor meisjes. Voorts werden er bijzondere vormingsprogramma's opgezet voor volwassen vrouwen, gekoppeld aan de oprichting van gemeenschapsdiensten zoals kinderopvang. Dergelijke projecten werden opgezet in verschillende landen, onder meer in Vietnam waar ik zelf onlangs een project inzake afstandsonderwijs en opleiding van vrouwelijke leerkrachten heb bezocht. Dit project heeft de specifiek vrouwelijke inbreng in het onderwijs behartigd.

Landbouw en voedselzekerheid vormen de tweede prioritaire sector. Ook via het Belgisch Overlevingsfonds tracht men de centrale rol en de grote verantwoordelijkheid van de vrouw in de meeste partnerlanden te erkennen onder andere door de toegang voor vrouwen tot land, kapitaal, krediet en verbeterde landbouwtechnieken. te vergemakkelijken. De situatie verschilt uiteraard van land tot land, maar vooral in Afrika speelt de vrouw een zeer grote rol in de landbouw, maar dit wordt niet erkend. Een dergelijk project met specifieke aandacht voor de vrouw werd onder meer in Niger opgezet. Het gaat om een project van kleinveeteelt, meer bepaald van de kweek van de zogenaamde chèvre rousse.

De derde sector betreft de deelname van de vrouwen aan inkomensgenererende activiteiten, zeg maar het economisch leven, door middel van vorming, verbetering van de toegang tot krediet en tot de normale economische circuits. Ook hier kan ik uit eigen ervaring putten, wat toch altijd de meest positieve benadering is. In Vietnam hebben we een vrij grootschalig specifiek programma van verlening van microkredieten aan landbouwfamilies opgezet met de Vietnamese vrouwenorganisatie. Het zijn zij die de kredieten beheren, het zijn zij die de contacten leggen met de families, meestal met vrouwen. Dat gebeurt allemaal vanuit de opvatting dat wat de vrouw doet meestal ten goede komt aan het hele gezin, uiteindelijk dus ook aan de man. Voor de ontwikkeling van bijkomende activiteiten van een landbouwgezin - waardoor meer inkomen ontstaat - kan en moet de vrouw de uitverkoren partner zijn. De eerste fase van dit programma, goed voor meer dan 50 miljoen frank, wat in een arm land als Vietnam veel mogelijkheden opent, is afgehandeld. De verlenging naar een tweede fase en de uitbreiding naar een aantal nieuwe gemeenten en een aanzienlijk hoger bedrag is op het ogenblik in bespreking. Gelijkaardige projecten worden ook in andere landen in Afrika, zoals in Burkina Faso, op het getouw gezet.

De vierde sector betreft de toegang van vrouwen en jonge meisjes tot gezondheidszorg, waarbij we het accent leggen op de reproductieve sector. Het is mijn bedoeling daar in de toekomst nog meer de nadruk op te leggen. Wat niet wil zeggen dat hiervoor in het verleden niets werd gedaan. Ik denk bijvoorbeeld aan de bilaterale en multilaterale samenwerking met een aantal Afrikaanse landen, waaronder Kenia, waar bij een gezondheidsproject rond seksueel overdraagbare aandoeningen bijzondere aandacht wordt besteed aan de rol van de vrouw. Ik denk ook aan Rwanda, waar aids een belangrijk probleem is. Ook daar leggen we de nadruk op de rol van de vrouw, als slachtoffer en als overbrenger van de ziekte.

De vijfde prioritaire sector op de lijst van thema's van Peking betreft de bestrijding van de verschillende vormen van geweld tegen vrouwen. Ook hier gaat bijzondere aandacht naar de rol van de vrouwen, bijvoorbeeld in het gezin, maar ook in de samenleving. Steeds gaat de aandacht naar de positieve rol die vrouwen kunnen spelen in het vredesproces en in het voorkomen van conflicten.

Je cite quelques exemples. Au Pérou et en Bolivie, nous appuyons l'action du défenseur du peuple, qui est d'ailleurs une femme en Bolivie. En langage juridique, on parlerait de médiation, mais dans ces pays-là, il s'agit plutôt d'un bureau de défense des droits humains. Or, aussi bien en Bolivie qu'au Pérou, ces défenseurs du peuple portent une attention très spécifique aux droits des femmes et offrent un appui aux institutions qui luttent contre la violence structurelle envers les femmes.

Aux Philippines, vient d'être finalisé un programme de lutte contre la traite des femmes. Une étude est actuellement en cours afin d'examiner si nous pouvons l'élargir à d'autres pays du Mékong et en faire une initiative vraiment régionale. Au Kosovo, par le biais de l'aide d'urgence élargie, j'ai approuvé, dans les dernières semaines de 1999, un projet de prévention de la traite des femmes et surtout des jeunes filles vers l'Europe occidentale, en collaboration avec l'Organisation internationale pour les migrations. Il s'agit d'un projet de prévention par l'éducation et la sensibilisation. De même, au moyen du budget de la prévention des conflits - cela prouve que nous considérons que l'aspect du genre recoupe les différentes lignes budgétaires - nous appuyons la participation des femmes au processus de paix au Burundi. Il faudra, à mon sens, suivre davantage cette politique à l'avenir parce que les femmes sont souvent particulièrement sensibilisées à la nécessité de la paix.

En plus de ces projets bilatéraux et de plusieurs micro-interventions dans divers pays, notre administration encourage aussi la participation de femmes à des séminaires, soit de type général, soit spécifiquement axés sur les droits des femmes.

Nous attribuons, dans le même domaine, divers types de bourses ainsi que des possibilités de stages.

Fin 1999, dans le cadre de l'aide multilatérale, nous avons dépensé un budget de 140 millions pour des programmes portant sur les droits des femmes, surtout via des organisations internationales comme l'UNIFEM, organisation de l'ONU spécifiquement destinée à la défense de la situation de la femme, l'Organisation internationale pour les migrations, le Fonds des Nations unies pour la population, l'UNICEF, l'Organisation internationale du travail, etc.

We denken eraan om ons beleid in de toekomst in de volgende zin te corrigeren.

In de eerste plaats moeten we het beleid op een aantal punten hernieuwen. Het berust nu op een strategienota van 1997 die voor verschillende aspecten achterhaald is en waarvoor de wet ons trouwens verplicht die aan te passen.

Meer dan vroeger zullen we aandacht besteden aan de mainstreaming van de gelijkheid van man en vrouw, wat misschien tot gevolg zal hebben dat ik nog moeilijker precieze cijfers inzake vrouwenrechten zal kunnen meedelen. Misschien is dat ook goed en moet een beleid inzake vrouwenrechten opgaan in het geheel van het beleid.

Zoals bekend is bij de hervorming van de internationale samenwerking een nieuwe functie gecreëerd van evaluator. Die moet alle programma's onderzoeken op hun ontwikkelingsrelevantie. We hebben hem gevraagd al onze jaarprogramma's ook te evalueren vanuit de genderbenadering.

We hopen in de toekomst meer uit te gaan van een mensenrechtenbenadering en de specifieke vrouwenrechten daarin onder te brengen. Elke vorm van geweld op vrouwen is onaanvaardbaar en moet daarom in een aantal landen en organisaties ter sprake worden gebracht.

Ik beloof meer aandacht voor reproductieve gezondheidszorg en het bestrijden van de feminisering van de armoede. Armoedebestrijding is de hoofdopdracht van de ontwikkelingssamenwerking. Zeker in de ontwikkelingslanden worden vooral de vrouwen door de armoede getroffen. Dat is een vaststaand feit. Bovendien hopen wij in onze partnerlanden meer aandacht te krijgen voor het aspect van engendering budget, het zichtbaar maken van de man-vrouw-thematiek in de budgetten.

De Belgische samenwerking evolueert langzamerhand van projecthulp naar programmahulp. Hierbij moet extra aandacht worden besteed aan de rol van de vrouw.

In alle landen die ik sedert 1999 heb bezocht, heb ik de opvatting verdedigd dat ontwikkeling in de allereerste plaats een zaak is van vrouwen. Onlangs heb ik met de Marokkaanse regering afgesproken dat wij de vrouwenorganisaties en het plan van de regering tot bevordering van de rol van de vrouw in de ontwikkeling zullen ondersteunen.

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Ik feliciteer de regering en in het bijzonder minister Onkelinx met het rapport, want het is niet zo eenvoudig een dergelijk rapport op te stellen. Het is overigens de eerste keer dat de volledige regering zich over deze materie heeft uitgesproken, al is wellicht niet iedereen het eens met alle bijdragen. Dat is normaal. Wij appreciëren de energie van de minister, van haar kabinet en van haar administratie. Ik uit mijn gelukwensen tevens in naam van mijn collega's van het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen, mevrouw Thijs en mevrouw van Kessel, en in naam van andere leden van de CVP-fractie die geen deel uitmaken van de commissie.

In de loop van de voorbije jaren zijn wij erin geslaagd in het parlement een forum te creëren om een inhoudelijk debat te voeren over de gelijkekansenproblematiek. Het verheugt mij dat wij de vrouwenorganisaties van ons land vandaag in ruime mate bij dit debat kunnen betrekken. Hiermee geven wij een concrete vorm aan de overlegdemocratie.

Er is niet genoeg tijd om een uitgebreide uiteenzetting te houden. Ik zal mij dan ook beperken tot het toelichten van enkele prioriteiten.

De CVP pleit voor het voortzetten van een krachtig gelijkekansenbeleid voor vrouwen en mannen. Onder impuls van een CVP-politica, de vroegere federale minister Miet Smet, werd de basis gelegd van dit beleid, werden de grondvesten gebouwd en werd er een structuur opgezet die niet meer kan worden weggedacht. Het specifieke gelijkekansenbeleid moet gedurende de volgende jaren krachtig worden uitgebouwd. De minister heeft op dit vlak reeds initiatieven genomen of aangekondigd, zoals het verlenen van een beter statuut aan de dienst voor gelijke kansen binnen de ministeriële administratie en de oprichting van een interministeriële conferentie voor gelijke kansen. Men moet echter nog verder gaan. Ik pleit dan ook voor een aanzienlijke verhoging van het budget voor het gelijkekansenbeleid. In de loop van de legislatuur zou dit budget jaarlijks kunnen worden verhoogd. De huidige conjunctuur laat dit gelukkig toe.

Ik denk ten tweede aan een federaal instituut voor gelijke kansen. Vanuit vele hoeken in de maatschappij worden wij gesteund in de overtuiging dat het gelijke kansenbeleid op drie pijlers moet steunen. De eerste is het politieke beleid, dat wil zeggen de minister en zijn administratie. De tweede is de Raad voor gelijke kansen die zorgt voor het overleg met het middenveld. De derde pijler ontbreekt nog. Dat moet een pijler van onafhankelijke deskundigen worden. Die kunnen voor dienstverlening aan de overheid en emancipatie-effectrapportage zorgen, de klachtenprocedure opvolgen en optreden namens individuele vrouwen die een klacht wensen in te dienen. Er bestaan daarvan voorbeelden in andere landen, zoals de Instituto de la mujer. Zo'n instituut zou een gelijke kansenbeleid heel wat kracht geven.

Daarnaast bestaat vandaag, zoals de minister terecht stelde, de uitdaging om het beleid van mainstreaming vorm te geven. Een eerste aanzet is daartoe gegeven in de Pekingwetgeving. Ze nodigt de regering uit tot rapportage. Er is echter ook het engagement om structuren op te zetten om dit te concretiseren. Dat debat kan misschien worden verdergezet in de commissie. We denken aan instrumenten als kwantificeerbare doelstellingen, de wettelijk verplichte gendertoets op het beleid en de veralgemening van de gendertraining. Waarom zou de federale regering niet het voorbeeld geven om, zoals de Zweedse regering, wekelijks een gendertraining te geven op het niveau van de Ministerraad?

Een volgende bedenking betreft de herziening van de grondwet. De CVP is er blij mee dat deze regering overweegt de gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de grondwet in te schrijven. Wij zijn daarvan voorstander. Wij namen zelf het initiatief om daarvoor het pad te effenen via een voorstel van grondwetsherziening. Vandaag willen we wel twee verwittigingen lanceren opdat de invulling van de grondwet consistent en stevig zou zijn. De minister heeft zelf in het parlement een voorstelling gegeven van de tekst waaraan wordt gewerkt. In de eerste plaats zijn we ongerust over de juiste opdracht die aan de wet- en decreetgever wordt gegeven om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te realiseren. Dit moet een resultaatsverbintenis zijn. De grondwet moet aan de wetgever de opdracht geven om daadwerkelijk de gelijkheid te realiseren en niet enkel mogelijk te maken. Onze tweede bekommering betreft de bezorgdheid van de regering over een evenwichtige vertegenwoordiging in uitvoerende mandaten. Wij delen die bekommering, maar zijn ongelukkig met de formulering die zegt dat elk geslacht vertegenwoordigd moet worden of dat er minstens een man of een vrouw moet zijn. De CVP-vrouwen opteren voor de pariteit. In de grondwet moet de fiftyfifty-regel worden ingeschreven.

Indien dit vandaag niet haalbaar is, wat kan blijken uit het debat, dan is voor de CVP de tweederderegel de enige aanvaardbare tussenstap. Deze regel heeft ingang gevonden op andere niveaus, in andere beslissingsorganen. Wij kunnen niet akkoord gaan met minder dan het inschrijven van de tweederderegel in de Grondwet voor uitvoerende mandaten op alle niveaus.

We hebben al gesproken over de paritaire democratie in het kader van de grondwet. Wij verheugen ons erover dat de regering zich voorneemt om in de kieswet en door middel van andere wetgevende ingrepen de paritaire democratie te bevorderen. De intentie is eens te meer positief, maar de CVP wil opnieuw benadrukken dat de maatregelen die worden genomen voldoende consistent moeten zijn om het resultaat te bereiken. Er zijn nog geen wetteksten, maar ik kan wel een aantal vuistregels meegeven: na de tweederderegel is de fiftyfifty-regel de logische volgende stap. Ik meen dat de minister hier ook zo over denkt. Ik heb in ieder geval in de wandelgangen geruchten in die zin opgevangen. Wij zijn sterke voorstanders van het ritsprincipe over de gehele lijst. De CVP-vrouwen hebben hiervoor actie gevoerd. Als dit niet haalbaar is voor alle lijsten over de gehele lijst, dan pleiten wij minstens voor een wettelijk verplichte rits op de nationale lijsten. Ik denk hierbij aan de Europese lijst en de Senaatslijst. Daar kan een krachtige signaalfunctie van uitgaan. Het zal ook garanderen dat een assemblee zoals de Senaat, paritair is samengesteld. Men zou dan bijvoorbeeld kunnen aanvaarden dat voor andere lijsten het ritsprincipe slechts voor een deel van de lijst moet gelden in een eerste fase. Onze eerste keuze blijft nog altijd de volledige rits, een principe dat de minister moet verdedigen in de Ministerraad.

Wij bekijken de paritaire democratie vanuit het standpunt van de oppositie. Wij zien dat dit punt regelmatig op de agenda van de Ministerraad staat, dat het debat telkens opnieuw wordt geopend. Wij maken ons zorgen over het resultaat van dit debat omdat wij nog altijd niet beschikken over een tekst. Wij horen geruchten dat een aantal coalitiepartners de paritaire democratie in de weegschaal proberen te leggen tegenover andere politieke eisen in verband met democratie, zoals het rechtstreeks verkiezen van burgemeesters, het volledig afschaffen van de lijststem, het vergroten van kiesarrondissementen enzovoort. De CVP-fractie heeft over al deze eisen standpunten pro en contra. Daarover spreek ik me vandaag niet uit. Wij zullen er ons echter met klem tegen verzetten dat deze voorstellen, of ze nu democratisch zijn of niet, in de weegschaal worden gelegd tegenover de paritaire democratie, tegenover het evenwicht tussen mannen en vrouwen in de politiek. Wij zullen vanuit de oppositie niet aanvaarden dat waarvoor de vrouwenbeweging en de democratische beweging al jaren vechten, namelijk dat vrouwen eindelijk krijgen waar ze recht op hebben, de helft van de mandaten, wat een basisdemocratie vereist, gekoppeld wordt aan andere eisen en eventueel verloren gaat in de handel die gedreven wordt om andere eisen te verwerven.

Ik roep de minister op om in het kader van dit debat de empowering van de vrouwengroepen, in het bijzonder de politieke vrouwengroepen, te ondersteunen en hun bijzondere functie in het democratische landschap te willen erkennen.

Tot slot leg ik de nadruk op de positie van de vrouwen op de arbeidsmarkt. Wij pleiten ervoor, zoals de minister in haar uiteenzetting zelf heeft gedaan, voor de feitelijke gelijkheid van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Wij denken hierbij aan de loonkloof, aan de herintegratie en de herinschakeling van oudere werkneemsters, langdurige werklozen enzovoort. Het motto van vandaag is ook: paritaire economie naast paritaire democratie. Dit brengt ons heel ver in de discussie. Ik wil nog een laatste klemtoon leggen in het debat. De CVP-vrouwen zijn van mening dat paritaire economie, gelijkheid op de arbeidsmarkt, niet kan zonder een zorgzame samenleving. Wij hebben over dit onderwerp vorige week een congres georganiseerd. Onze conclusie was dat, indien we naar een zorgzame samenleving willen evolueren, we moeten streven naar een herwaardering van zorgtaken, zowel thuis als buitenhuis, maar dat we vooral ook moeten streven naar middelen om mannen aan te zetten om meer zorgtaken op te nemen. Wij pleiten voor een volledig pakket van maatregelen door de overheid die haar verantwoordelijkheid moet opnemen en mannen moet aanzetten om de positieve kant van de zorg te verkennen en hen ook de mogelijkheid moet geven om deze zorg effectief uit te oefenen. Ik ga niet in op alle maatregelen die we in dit verband voorstellen, maar ik hoop dat we de kans krijgen om dit verder uit te diepen.

(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)

Mevrouw Iris Van Riet (VLD). -De VLD-fractie sluit zich aan bij de felicitaties aan de regering voor haar verslag inzake het gelijke kansenbeleid, die hier zopas door de woordvoerster van de CVP werden uitgesproken. Het is de eerste keer dat een soortgelijk verslag over alle federale departementen werd opgesteld. Dit is werkelijk een primeur. Het verheugt ons ook dat dit verslag tijdig is afgerond zodat we vandaag het debat kunnen voeren ter voorbereiding van de opvolging van de Wereldvrouwenconferentie van Peking begin juni in New York. Als alle 188 landen die de verklaring van Peking en het actieplan hebben ondertekend zo'n debat zouden houden, zouden we zeker vooruitgang boeken. Door het opstellen van dit verslag worden de leden van de regering niet alleen aangespoord om in hun beleid rekening te houden met het Actieplatform, maar worden ze ook verplicht om een gender-reflex te ontwikkelen.

Een van de positieve gevolgen van dit rapport is dat bepaalde maatregelen, die we anders niet onder het gelijke kansenbeleid catalogeren, nu in dat perspectief worden bekeken. Ik denk aan de vermindering van overmatige militaire uitgaven, het verbod op het gebruik van antipersoonsmijnen, de bevordering van het openbaar vervoer, omdat vrouwen er meer gebruik van maken. Een ander positief gevolg van dit rapport is dat volgend jaar de beleidsintenties wellicht niet zoals nu, ex post, maar ex ante vanuit het gender-oogpunt zullen worden benaderd. Nu werd door bepaalde departementen een samenraapsel gemaakt van maatregelen die toevallig wel iets met vrouwen te maken hebben; aan een bewuste mainstreaming werd te weinig aandacht geschonken. We zijn er zeker van dat dit euvel volgende jaren wordt verholpen.

Wij pleiten ervoor om maximaal gebruik te maken van de techniek van emancipatie-effectrapportering. Bij onze noorderburen bestaat die emancipatie-effecttoets al voor het provinciale en het lokale bestuursniveau. Wij pleiten er ook voor om bij een wetsevaluatie het element gender als toetssteen te hanteren. Verder vragen we dat het gelijke kansenbeleid nog meer aandacht schenkt aan sensibilisering en informatie, omdat een mentaliteitswijziging op dit gebied belangrijk is. Vanochtend hebben niet-gouvernementele organisaties daar ook op aangedrongen. Als VLD staan we een actief beleid voor dat een bewustmakingsproces op gang brengt en een voortrekkersrol speelt. Het platform dat in New York wordt geboden, is een zeer goed aanknopingspunt voor een actief sensibiliseringsbeleid. Wij pleiten voor een jaarlijks parlementair debat met de medewerking van de NGO's, zodat alle krachten in de samenleving gebundeld worden om het gelijke kansenbeleid vanuit een breed maatschappelijk platform op te volgen. Wij wensen ook dat de parastatale instellingen en de overheidsbedrijven worden opgenomen in het rapport, hoewel ze nog niet zijn opgenomen in het Peking-platform.

In denk dat we in de goede richting gaan. De regering, het parlement en de NGO's nemen hun verantwoordelijkheid op zich. Dat is belangrijk want het werk is nog niet af. Ik kan daar, binnen de mij toegemeten spreektijd, echter niet dieper op ingaan.

Collega Kestelijn, zal namens onze fractie nog een aantal concrete punten belichten.

Mme Anne-Marie Lizin (PS). - Madame la présidente, madame la vice-première ministre, monsieur le secrétaire d'État, je voudrais tout d'abord vous remercier de votre présence et du contenu important du document qui a été soumis au parlement à l'occasion de la préparation de la conférence de Pékin. Je voudrais encore féliciter le comité d'avis pour avoir adopté la formule du débat en plénière avec audition des principales organisations non gouvernementales, en l'occurrence les conseils, et remercier tout particulièrement madame de Sauvage d'avoir représenté le conseil que je préside.

Ce bilan, très complet, contient de nombreux points à propos desquels nous pourrions émettre l'un ou l'autre commentaire. Ce genre d'exercice comporte toujours un petit côté d'autosatisfaction qui fait que les ministres préfèrent attirer l'attention sur leurs réalisations plutôt que sur leurs manquements, ce qui est assez normal.

Nous pourrions peut-être malgré tout souligner quelques éléments à améliorer.

Votre présence aujourd'hui est le résultat de la première loi que j'ai réussi à faire voter au Sénat, immédiatement après la Conférence de Pékin. Tout le monde s'était demandé comment on allait matérialiser l'obligation pour les gouvernements d'appliquer le programme d'action ; la loi votée par le Sénat a donc prévu que deux ministres viendraient régulièrement faire rapport, compte tenu non seulement de la compétence de fond mais également de l'importance de la coopération au développement en ce qui concerne les femmes.

Mes commentaires critiques portent sur quelques points. Tout d'abord, le volet financier - de deux pages seulement - ne fait que survoler la situation en matière fiscale. On ne précise pas comment parvenir à réaliser l'égalité. J'espère que le gouvernement aura l'occasion de le faire. Je pense que les discriminations entre couples, par exemple, basées sur le statut restent aujourd'hui un élément important dans le domaine fiscale.

Parmi les autres éléments d'autosatisfaction, je me réfère aux pages 39, 40 et 41 du rapport du ministre de l'Intérieur.

Il y a effectivement trois associations qui s'occupent de la traite des être humains. Elles ne reçoivent pas les moyens qu'elles souhaitent et nous demandent de répercuter systématiquement à quel point le côté hasardeux de leur financement constitue un handicap.

L'autre passage inacceptable est celui qui porte sur le type de régime appliqué aux femmes demandeuses d'asile en vertu de la Convention de Genève. La formule tendrait à dire que la Belgique l'interprète de façon positive alors qu'en réalité, nous savons qu'il n'en est rien et que la plupart du temps, les femmes soumises à la charia ne parviennent pas à obtenir le respect de leurs droits. Je pense que la façon dont le ministre de l'Intérieur résume la position en la matière est plus qu'optimiste, de même qu'en ce qui concerne l'élimination des discriminations à l'égard des petites filles des familles de réfugiés. Je crois que nous avons suffisamment souligné à quel point ce problème particulier de la jeune fille n'est toujours pas bien pris en compte dans les mesures d'accueil.

Toutes ces observations démontrent qu'il ne faut pas accepter l'autosatisfaction excessive ; le bilan est bon et nous sommes à un moment très important pour engranger un certain nombre de grandes réformes. Au moment où nous avons examiné en commission de l'Intérieur, avec Mme la vice-première ministre, la future révision constitutionnelle, j'ai rappelé à quel point la loi sur la parité et sur l'alternance était la matérialisation du changement constitutionnel. Il était donc fondamental de le réussir.

Le deuxième élément, l'individualisation des droits en sécurité sociale avec, si possible, la suppression du concept de cohabitant, en tout cas dans le droit au chômage, représentera, à mon avis, un complément important au travail qui a été fait.

En ce qui concerne le droit d'ester en justice pour les associations qui s'occupent des femmes, je ne reviendrai pas sur le débat que nous avons eu à propos du centre pour l'égalité des chances. Les positions sont connues. L'essentiel pour nous aujourd'hui est d'obtenir ce droit d'ester en justice, à côté des femmes, mais sans devoir attendre qu'elles posent l'acte de la plainte.

Autre point insuffisamment rencontré aujourd'hui encore : la présence des femmes dans la police. En la matière, il aurait lieu de mener une action de type Faia comme pour les ambassadeurs néerlandophones dans les années 60. Si on veut intégrer des femmes dans la police à différents grades dès l'année prochaine - si on veut que la réforme ait un sens à ce point de vue - une mesure particulière devra être prise à cet effet. Je voudrais rappeler à quel point cette disposition fait partie d'un ensemble de mesures qui seraient utiles.

J'approuve l'intervention de M. Boutmans et je ferai quelques commentaires. Le travail que vous réalisez en la matière, monsieur le secrétaire d'État, est celui d'un homme convaincu de l'importance des femmes dans le développement, mais je voudrais revenir sur la situation des femmes en Afghanistan. Ce pays est sans doute le pire des symboles des systèmes de charia. Le nombre de femmes sous cette loi s'élève à près de 1,5 milliard. Ce système est le déni absolu, à cette quantité humaine, du droit à la propriété, du simple droit à l'existence et à la protection physique, puisque la lapidation pour adultère est toujours pratiquée. En ce qui concerne les Talibans, la volonté d'application rigide est à son paroxysme. Les horreurs à l'égard des femmes dans les régimes de charia sont totaux.

Pour ma part, je n'ai pas peur dire que ce n'est peut-être pas la religion qui est en cause mais en tout cas une fameuse interprétation de la religion dans de nombreuses parties du monde.

Pour faire respecter les droits de trois millions d'habitants au Kosovo, on entame une action avec résolution du Conseil de sécurité, avec opération concertée des forces de l'OTAN, avec présence sur le terrain de milliers d'hommes en arme supposés faire respecter un accord. D'un côté, on a 3,5 millions de personnes et, de l'autre, 1,5 milliard. On assiste en tout cas à un déni des droits en matière de sécurité physique des femmes, un déni absolu de toutes les conventions internationales. Et, à l'exception de la résolution générale, aucune résolution n'ose affronter le fond du problème, à savoir que l'on se sert de la religion pour écraser les femmes d'une façon ignoble.

A l'occasion de l'offensive que les Talibans ont menée dans la plaine de Chamali, au nord de Kaboul, on a retrouvé des documents officiels attestant que tout soldat taliban recevait des bons : un pour un terrain, un pour une maison, un pour une femme. On sait à quel point, en période de guerre, la situation des femmes est catastrophique. Dans ce pays, les femmes sont traitées comme le terrain, c'est-à-dire l'élément que l'on acquiert dans n'importe quelles conditions.

Ce sont des pratiques esclavagistes. La charia c'est l'esclavage moderne. Dans un monde universel mondialisé, il est impératif de reparler correctement de ce qui est aujourd'hui parfaitement inacceptable. Les droits des enfants ne sont pas les seuls à devoir être universellement reconnus, il y a aussi les droits des femmes, même si cela ne plaît pas à toute une catégorie de curés barbus de type taliban. A mes yeux, ce point est fondamental ; que l'on appelle ces derniers des mollahs ou autrement, dans cette religion, il s'agit de curés, et ceux-ci refusent une interprétation moderne de l'Islam.

Si nous, Européens, nous n'acceptons pas de voir ce que cette philosophie engendre comme refus de droits de l'homme, nous nions notre propre capacité à défendre le droit à l'égalité comme principe des sociétés modernes et de la société mondialisée.

Je voudrais parler du sport. Nous préparons, dans un autre cadre que le Sénat, une action à propos des jeux olympiques. Les Talibans essaient d'être admis aux jeux olympiques quoiqu'ils n'aient pas de sportifs de haut niveau. Il serait judicieux que les responsables de la communauté internationale expliquent aux membres du Comité olympique international qu'il est parfaitement inacceptable d'admettre une délégation de Talibans. On pourrait trouver des formules qui permettraient à des femmes de pays qui ne les autorisent à pratiquer le sport qu'en portant des vêtements handicapants empêchant toute performance sportive, de participer néanmoins aux jeux sous une bannière compatible avec la charte olympique.

Mme la vice-première ministre a déjà parlé d'un autre aspect international très important : la traite des êtres humains et la prostitution. L'auto-satisfaction dont fait preuve le texte à propos des trois associations qui fournissent une aide aux prostituées n'est pas de mise étant donné le manque de moyens mis à leur disposition.

Il y a cependant pire. La commission de l'Intérieur du Sénat examine pour l'instant la mise en pratique des textes auxquels se réfère aussi le rapport, et en particulier la COL-12 qui est censée contenir les directives à appliquer par les magistrats et les policiers pour lutter efficacement contre la traite des êtres humains. Sans anticiper sur les conclusions de cette commission, je puis déjà constater que ces matières ne sont pas traitées comme elles le devraient.

Le statut fait à la petite fille dans un pays est révélateur du respect que l'on y accordera à ses droits de femme. Aura-t-elle droit, par exemple, dès sa naissance, à un état civil ? Si, dans nos politiques d'aide au développement, nous imposions cet élément simple et peu coûteux, à savoir donner le droit à un état civil à tous les enfants qui naissent, fille ou garçon, l'humanité ferait un pas énorme.

Dans certains pays où l'armée belge contribue à la formation de militaires, persistent des pratiques inadmissibles. Ainsi, au Bénin, le sorcier observant que les dents d'un enfant, fille ou garçon, commencent à pousser sur la mâchoire supérieure avant celles de la mâchoire inférieure, dira que l'enfant est un diable et le fera tuer. Le décalage entre le discours et la réalité de pratiques ancestrales abominables est énorme. C'est à ce décalage que nous devons toucher. C'est cela que des politiques concrètes doivent éliminer. Le droit des petites filles est le révélateur du niveau de civilisation d'une société.

La pauvreté dans ce monde est immense, mais la pauvreté des femmes est la plus profonde, tant dans les villes que dans les campagnes. Elle l'est encore davantage pour les femmes vivant dans des zones de conflit.

M. Boutmans, Mme Onkelinx, refléchissons à ce que deviendraient les guerres si au lieu de négocier avec les chefs de milice, on discutait avec les ONG féminines. Au Congo, ce serait réglé ; au Rwanda, ce serait réglé ; au Burundi, ce serait réglé. Quant au Sierra Leone, je ne connais pas les associations mais je suis certaine que la paix y régnerait depuis longtemps si l'on avait discuté avec les femmes au lieu de négocier avec les crapules des deux camps. Cela épargnerait des millions de dollars à la communauté internationale, ce qui ne ferait pas plaisir à tout le monde car ces dollars ne sont pas perdus pour tout le monde.

Réfléchissez à ce que serait le monde si à chaque fois que l'ONU, l'UE, l'OTAN ou l'UEO décidaient d'intervenir quelque part, ils débattaient avec les organisations féminines et adoptaient la voie médiane qu'elles prônent au lieu de discuter avec ceux qui ont intérêt au conflit. C'est une petite idée qui doit faire son chemin sur la scène internationale, une véritable idée pour la paix.

Je tiens à rappeler à Mme la vice-première ministre que le Sénat a adopté il y a quelques semaines une disposition visant à supprimer le terme « répudiation » sur les documents d'identité.

Sur le fond cependant, rien n'a changé. Les discriminations illégales à l'égard des femmes immigrées de notre pays subsistent : répudiations, mariages forcés, mutilations sexuelles. Dans certains milieux, influencés par les mosquées, elles sont encore et toujours obligées de porter des vêtements handicapants. J'estime, sans ouvrir le débat relatif au port du voile, qu'un vêtement noir, pourvu d'une minuscule ouverture à hauteur des yeux, représente un danger réel. Notre cécité à l'égard de cette multitude de discriminations porte, en germe, le non-respect de nos propres lois, ce que nous ne pouvons accepter.

Le ministre de l'Intérieur considère, pour des raisons techniques, que la proposition de loi présentée par le Sénat en vue de supprimer la mention de la répudiation sur la carte d'identité est inacceptable. En ce qui me concerne, je pense que les raisons techniques n'ont rien à voir avec la raison politique. Je voudrais donc, sur ce point, que le gouvernement ne se laisse pas abuser par le petit jeu des techniciens du ministère de l'Intérieur. En effet, il s'agit d'une option politique fondamentale vis-à-vis des femmes des communautés immigrées.

Bref, il reste beaucoup de combats à livrer. Je fais entièrement confiance à Mme la vice-première ministre pour le rappeler à New York à l'occasion de Pékin + 5.

J'espère que Comité d'avis et gouvernement pourront poursuivre le fructueux travail entamé sous l'égide de Mme Smet car, à mon sens, le progrès des femmes est un élément essentiel du développement d'un pays.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Je voudrais vous faire part d'une double frustration.

Nous étions quelques-unes, au Bureau, à plaider en faveur du report des travaux de commission prévus cet après-midi de façon à permettre à un maximum de sénateurs, hommes et femmes, de participer à cet important débat en séance plénière. Nous avons demandé que les commissions appelées à siéger et, éventuellement, à voter, soient postposées de vingt-quatre heures, voire d'une semaine. Minoritaires, nous n'avons pu obtenir gain de cause.

Je regrette aussi d'être obligée de m'en tenir à l'essentiel en raison d'une limitation du temps de parole.

Quoi qu'il en soit, je tiens d'emblée - même si cela peut étonner de la part d'une chef de groupe d'un parti de l'opposition - à exprimer ma satisfaction à propos de l'exposé de Mme la vice-première ministre. Je la félicite, ainsi que M. Boutmans. Certes, j'ai dû me contenter d'une lecture superficielle du rapport du gouvernement, car il m'est seulement parvenu à 11 h 15, mais la motivation politique est évidente. Nous pourrons toujours, comme l'a fait Mme Lizin, formuler des remarques, critiquer certaines initiatives prises par le gouvernement ou déplorer des manquements. Toutefois, la présence d'une authentique volonté politique au-delà des discours est, à mes yeux, fondamentale.

Dans moins d'un mois, une délégation de parlementaires fédéraux - dont j'ai l'honneur et la joie de faire partie - s'envolera vers New York pour participer à une session extraordinaire de l'Assemblée générale des Nations unies baptisée « Pékin + 5 ».

Dès lors, l'heure des bilans a sonné.

Où en est la Belgique cinq ans après l'adoption de cette plate-forme d'action ?

Une série de lois ont été votées concernant diverses problématiques évoquées à Pékin, dont, à titre d'exemples, la loi du 7 mai 1999 sur l'égalité de traitement entre hommes et femmes, l'arrêté royal du 10 août 1998 introduisant dans certains cas un droit - trop restrictif, selon moi - à l'interruption de carrière ou, encore, la loi du 24 novembre 1997 visant à combattre la violence au sein du couple. Certes, des mesures concrètes ont été prises en faveur de femmes de tous âges et de toutes conditions : la mise sur pied de Child Focus, le 10 juillet 1997 ; l'attention particulière que consacre quotidiennement le Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme au statut personnel de la femme migrante et à la lutte contre la traite et l'exploitation des femmes ; l'insertion, dans le cadre de contrats de sécurité et de société, de projets spécifiquement adressés aux femmes, visant une meilleure intégration de celles-ci dans la vie sociale ou, encore, la création d'un service d'encadrement de l'assistance aux victimes dans les maisons de Justice .

S'il y a lieu de se réjouir de toutes les avancées passées et à venir, force est de constater que la situation de la femme en Belgique reste préoccupante : si l'emploi des femmes a augmenté de 15 % au cours des dix dernières années, il n'en est pas moins vrai que le temps partiel reste majoritairement dévolu aux femmes - pour lesquelles, contrairement à ce que certains pensent, c'est loin d'être toujours un choix -, que les femmes gagnent 25 % de moins que les hommes et que 58 % des chômeurs de longue durée sont des femmes. Et si 23% des parlementaires, toutes assemblées confondues, sont des femmes, il n'en reste pas moins qu'on est loin d'une répartition un tiers-deux tiers et plus encore du fameux « 50/50 » réclamé dans différentes propositions récentes relatives à la parité et l'alternance sur les listes électorales, propositions dont je suis cosignataire.

Et que dire de la représentation des femmes dans le monde économique quand on sait que si 37% occupent des fonctions d'employées, 14,5 % seulement sont des cadres de premier niveau et 4 % seulement se retrouvent dans les comités de direction !

Les chiffres sont effrayants et traduisent à eux seuls la réalité quotidienne des femmes dans notre pays : 55,3% des minimexés sont des femmes, dont plus d'un tiers, des isolées avec enfants à charge, et 86 % des enfants vivant dans une famille dite monoparentale sont élevés uniquement par leur mère.

Si l'heure a sonné d'établir des bilans à un mois de la Conférence de New York, il n'en reste pas moins que beaucoup doit encore être fait pour améliorer la situation des femmes en Belgique.

En matière d'égalité hommes/femmes, il faut, selon moi, passer d'une démarche correctrice et ponctuelle à une approche prospective qui intégrerait toutes les dimensions précitées.

C'est dans cette perspective que je voudrais formuler, au nom de mon parti, quelques-unes de nos priorités pour les mois et années à venir. Elles rejoignent celles qui ont été développées par Mme la vice-première ministre dans sa longue intervention.

La première concerne l'accès à la fonction politique, point de départ de toute une série d'actions positives.

Le PSC défend toute mesure destinée à mettre en _uvre la participation équilibrée des hommes et des femmes au processus de décision et leur accès aux postes à responsabilités. Dans cette optique, il encourage le gouvernement à accélérer la mise en place de la parité et de l'alternance sur les listes électorales et ce, si possible - Mme la vice-première ministre nous a dit dernièrement, en commission de l'Intérieur, que le débat était imminent - dès octobre prochain, pour le scrutin communal, afin de concrétiser l'accès à la politique pour un plus grand nombre de femmes. En effet, c'est souvent au niveau communal que les femmes entament une activité politique, car elles sont confrontées à des éléments plutôt concrets.

Notre deuxième priorité concerne l'accès des femmes à la vie socio-économique.

Le PSC veut garantir aux femmes une pleine participation à la vie économique, sur un pied d'égalité avec les hommes, en leur assurant notamment :

1° Une éducation et une formation qui ne soient pas basées sur des discriminations sexistes, mais qui aillent de pair avec un accès égal des filles et des garçons dans toutes les filières d'études et, spécialement, les filières scientifiques et technologiques ou de formation continue. Mme de Béthune et moi avons eu quelques discussions en commission des Finances et des Affaires économiques sur un certain nombre de mesures positives, comme celle qui consisterait à imposer des femmes dans les conseils d'administration d'organismes importants comme la Banque Nationale. On nous a répondu par l'éternel vieux poncif, soit par la question de savoir s'il était possible de trouver suffisamment de femmes compétentes. Je pense qu'il faut absolument revenir à une éducation qui fasse disparaître un certain nombre de préjugés par rapport à des filières scientifiques et technologiques et qui prévoie des filières de formation continue pour les femmes qui n'ont pas pu se former plus tôt. Il y a lieu d'accompagner cette démarche en introduisant, à tous les niveaux d'enseignement et ce dès l'école primaire, des approches méthodologiques qui tiennent compte des différences hommes/femmes dans le processus de scolarisation.

2° La garantie du principe d'égalité entre hommes et femmes en matière d'emploi et de rémunération . On ne compte plus en effet le nombre de discriminations à l'embauche, de discriminations dans le cadre des aides à l'emploi et de la création d'entreprises.

3° La mise en place de mesures permettant à toutes et à tous de combiner les différents temps à l'échelle d'une vie, que ce soit le temps du travail, de la vie familiale, de la formation professionnelle, de l'engagement social, associatif, culturel ou politique. C'est pourquoi nous défendons avec force le crédit temps visant à octroyer un droit pour tous d'un congé de quatre ans à moduler selon les besoins du travailleur et de la famille.

Notre troisième priorité concerne la lutte contre la violence à l'égard des femmes. Les violences physiques et sexuelles - dites domestiques - sont de plus en plus nombreuses et graves. On constate que les risques de violence dans le cadre intra-familial restent importants et que les hommes sont les principaux auteurs de ces violences.

A ce propos, je voudrais rappeler à Mme la vice-première ministre la campagne qui a été menée en Suède et dont quelques parlementaires dont je suis ont pris connaissance sur place. Nous avons pu constater les effets bénéfiques d'une campagne qui visait à rendre toute la population suédoise consciente du drame des violences intra-familiales. Elle a eu un effet positif sur l'égalité hommes/femmes et sur la lutte contre la violence.

Le PSC veut, en amont de cette réflexion, initier un débat parlementaire spécifique à cette problématique en vue de susciter des initiatives législatives ciblées pour lutter contre tous les actes de violence dirigés à l'encontre du sexe féminin et causant aux femmes un préjudice ou des souffrances physiques, psychologiques ou sexuelles, y compris la menace de tels actes, la contrainte ou la privation arbitraire de liberté, que ces actes soient commis dans la sphère privée ou publique.

De même, le PSC souhaite en aval que les services d'aide aux femmes battues, tels les foyers d'hébergement, les permanences téléphoniques ou encore les brigades de police spécialisées, se multiplient sur le territoire national.

En ce qui concerne les femmes victimes de violences liées à la prostitution et à la traite des êtres humains, je rappelle que nous avons rendu visite, hier encore, au Centre Pag-Asa à Bruxelles et, la semaine dernière, avec Mme Lizin, au Centre Payoke et au Centre Sürya à Liège, et je ne peux m'empêcher de penser et de dire que les moyens de ces centres devraient être largement augmentés. Ils nous donné l'impression d'accomplir un travail fantastique avec - passez-moi l'expression - des bouts de ficelle.

Quatrième priorité: lutter pour l'octroi et le respect des droits des femmes à l'échelon international.

Aujourd'hui encore, les femmes doivent lutter dans différents pays pour le respect de leurs droits les plus essentiels et élémentaires : accès aux soins de santé, à l'éducation et à la formation, accès à la justice, etc.

Certaines catégories de femmes, telles les femmes immigrantes ou victimes de conflits armés, sont particulièrement discriminées et soumises à des traitements innommables comme les viols, les mutilations sexuelles, etc. Les récits des guerres récentes en ex-Yougoslavie sont malheureusement là pour témoigner de toutes les atrocités commises sur les femmes. A cet égard, le PSC souhaite notamment qu'on actualise la Convention relative aux réfugiés, en faisant inscrire expressément dans les conventions internationales le sexe comme cause de persécution, afin qu'il puisse être motif de poursuite dans les instruments internationaux et devant les juridictions internationales.

En guise de conclusion, je formulerai tout simplement un souhait : que cette cinquième conférence mondiale sur les femmes qui se tient à New York, à l'aube du troisième millénaire, ne soit pas seulement une vitrine de bonnes intentions donnant bonne conscience aux différents États participants, mais qu'elle puisse servir de véritable déclencheur à toute une série d'initiatives dont la Belgique devrait être partie prenante, et même plus: un acteur à part entière.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Ik zou mij gediscrimineerd moeten voelen omdat de tweederde regel hier niet in acht genomen wordt met betrekking tot het sprekersaantal, maar in tegenstelling tot andere partijen zijn wij van mening dat het niet aan de overheid is om van bovenaf de maatschappelijke opvattingen over de rol van mannen en vrouwen bij te sturen. Immers, de impuls voor de ontvoogding van de vrouw tijdens de voorbije decennia kwam zelden van de Staat. De aanwezigheid van de vele vertegenwoordigers van niet-staatse organisaties bewijst deze stelling. De wetgever heeft steeds de maatschappelijke evolutie gevolgd, met als uiteindelijk resultaat de opheffing van alle wettelijke ongelijkheden van de vrouw.

Er zijn twee mogelijkheden. Er is een maatschappelijke evolutie naar volledige rollengelijkheid. In dat geval is het onnodig, zelfs ongewenst dat de overheid ingrijpt. De tweede mogelijkheid is dat er geen dergelijke evolutie is en dan is elk bruskerend overheidsingrijpen via dwangmaatregelen uit den boze. De burger heeft geen "big sister" nodig. Democratie houdt in dat de Staat niet zomaar de maatschappelijke opvattingen mag forceren. Wij zijn geen voorstander van onbemande camera's in elke huiskamer om te controleren of man en vrouw net evenveel koken, afwassen of schoonmaken. Evenmin is het aan de Staat om op te leggen welke echtgenoot gaat werken of thuisblijft en of beide echtgenoten gaan werken. Een overheid kan wel alle mogelijkheden aanreiken om aan de partners zelf de keuzemogelijkheid te laten wie van beiden de thuis-opvoeder kan zijn. Deze keuzemogelijkheid bestaat vandaag niet, omwille van de financiële eisen die de consumptiemaatschappij stelt. Daarvoor dienden wij voorstellen in om het opvoedersloon in te voeren, zonder omschrijving van geslacht van de opvoeder. Dit opvoedersloon zou ook de belangrijke maatschappelijke taak van de thuiswerkende ouder naar waarde doen schatten, terwijl het oneigenlijke gebruik van werkloosheidsvergoedingen zou verdwijnen. Een thuiswerkende ouder is immers helemaal niet werkloos, maar schakelt zich in in één van de belangrijkste taken die de tijdgeest oplegt: het verzorgen en beschermen van kinderen. Opvallend is zeker dat de meerderheid van de vrouwen in dit land - de thuiswerkenden - niet aan bod komen in dit debat. Wel wordt uitgebreid gehandeld over een statuut voor onthaalmoeders en over een statuut voor buitenshuis werkende echtgenoten.

In dit debat over gelijke rechten valt op dat wel gesproken wordt over seksuele misbruiken en mensenhandel - zeg maar verplicht inschakelen in de prostitutie - maar slechts in de marge over seksuele genitale verminkingen. Meerdere informatiebronnen wijzen evenwel nog steeds op de afschuwelijke gewoonte van clitoridectomie als zijnde cultuurgebonden voor sommige volkeren. Verbazend is wel dat onze minister van Buitenlandse Zaken niet onmiddellijk oproept om alle banden te verbreken met de regimes die deze praktijk nog steeds toestaan.

Dat in dit debat niet het woord wordt gevoerd door de vrouwelijke senator van mijn fractie, heeft alles te maken met de eerste frustratie van mevrouw Willame. Wegens haar juridische specialisatie dient mijn fractiegenote op ditzelfde ogenblik de commissie voor de Justitie bij te wonen.

De reden is ook dat net vandaag in die commissie wordt gestemd over de bescherming van minderjarigen. Nog steeds worden kinderen overgebracht naar hun landen van herkomst om daar een seksuele verminking te ondergaan en daarna terug te komen. Onze wetgeving kan daartegen niet optreden. Het misdrijf gebeurde immers in het buitenland en de verminkers ontsnappen aan vervolging. De commissie voor de Justitie wil die anomalie opheffen. Wij vragen ons echter af waarom alleen minderjarigen en niet alle vrouwen die deze barbaarse besnijdenis moeten ondergaan, worden beschermd door de wet. Veel meer dan het opleggen van quota aan de samenstellers van verkiezingslijsten, is het de taak van de overheid om de lichamelijke integriteit van iedereen, minderjarigen, volwassenen, meisjes, jongens, mannen en vrouwen te beschermen en elke aanslag op die integriteit te vervolgen.

Ik kan me evenmin aansluiten bij de blijheid van andere sprekers over het regeringsverslag. Wij ontvingen gisteren na 15 uur een niet-verbeterde Nederlandstalige versie van dit document, dat de vergadering van vandaag moest voorbereiden. Hieruit blijkt wellicht het belang dat de regering hecht aan de voorbereiding van de deelnemers aan dit debat. Daarnaast ontvingen wij vandaag een voorstel van resolutie, dat naar aloude Belgische traditie op een hoogst chaotische taalkundige wijze is opgesteld. Deze krakkemikkige voorbereiding toont aan dat deze vergadering mogelijk wel een ritueel is, een verplicht politiek nummertje eigen aan de Senaat. Verstoken van echte beslissingsmacht of van echte controlemogelijkheden is dit misschien wel een afspiegeling van de huidige situatie van de Senaat: een tempel van rituelen en geloofsbelijdenissen zonder al te veel politieke realiseringskracht.

Het Vlaams Blok gaf in eigen rangen alle mogelijkheden aan mannen en vrouwen, gelovigen en ongelovigen, jongeren en ouderen, arbeiders, bedienden, zelfstandigen, dit alles zonder enige wettelijke regeling, zonder veel vertoon. Toch wordt vooral datzelfde Vlaams Blok steevast gestigmatiseerd met vooroorlogse gedragingen van andere politici. Ik kan alleen vaststellen dat wij geen regeringsdruk nodig hadden om een en ander in praktijk te brengen en dat wij vandaag alleen botsen op de ongelijkheid tussen de politiek correcten en de politiek niet-correcten. Misschien moet de Senaat hieraan maar eens een colloquium wijden. Net zoals de wettelijk vastgelegde ongelijkheid tussen Walen en Vlamingen een grondig debat verdient.

Als vertegenwoordiger van een politieke partij twijfel ik allerminst - en de ervaring in deze Senaat, net zoals in andere raden zoals gemeenteraad, provincieraad, districtsraad, sterkt mij daarin - aan de bekwaamheid van vrouwen om een politiek mandaat te vervullen. Dwangmaatregelen zoals de verplichting om een aantal personen van een ander geslacht op de lijsten te plaatsen, kunnen de indruk wekken dat niet die bekwaamheid, maar wel de wet ertoe leidde dat vrouwen verkozen werden. Dat geeft een fout signaal, want daarmee wordt de indruk gewekt dat vrouwen niet op eigen kracht maar enkel met hulp van de overheid, aan de besluitvorming kunnen deelnemen. Ik vind dit echt een onterechte stigmatisering en vraag me af of deze overheidsbetutteling de vrouwen wel ten goede komt. Ik ben het dan ook niet eens met de visie die werd geventileerd over de vervanging van de parlementaire door een paritaire democratie.

Wij menen dat de gelijke vertrekkansen voor iedereen aanwezig moeten zijn en dat de overheid deze maatschappelijke evolutie niet moet bruskeren door wetten die een fout signaal geven. Wel kan de overheid de lichamelijke en geestelijke integriteit van vrouwen beschermen door een wereldsignaal te geven aan al diegenen die lichamen nog steeds als koopwaar beschouwen of die kinderen - vandaag meisjes én jongens - kopen om te gebruiken als winstgevende seksuele objecten. Naast dat wereldsignaal zou een binnenlands signaal kunnen bestaan uit het reeds genoemde opvoedersloon, dat aan elke partner de vrije kans zou geven om het leven naar eigen vrije wil in te vullen. Vermits deze opmerkingen vanuit niet politiek correcte hoek komen, vrees ik voor het realiseren ervan. Dat zal er ons echter niet van weerhouden om deze verder in wetsvoorstellen te gieten, want dat is onze parlementaire opdracht.

Mevrouw Kathy Lindekens (SP). - Het zal niemand verbazen dat mijn invalshoek totaal verschillend is van die van de vorige spreker. Gelijkheid tussen mannen en vrouwen staat in de wet: vrouwen hebben in principe alle rechten die mannen hebben. In de praktijk kunnen vrouwen die rechten echter niet altijd waarmaken. Vrouwen hebben recht op werk en op economische onafhankelijkheid. Toch zien we dat 40% van de werkenden in ons land vrouwen zijn, terwijl meer dan de helft van de bevolking, ook op wereldschaal, vrouwen zijn.

Vrouwen verdienen nog altijd minder dan mannen in dezelfde functie en dit ondanks het bestaand principe "gelijk loon voor gelijk werk". Vooral vrouwen werken deeltijds en hebben daardoor minder sociale rechten en een zwakkere sociale bescherming. Vrouwen kampen met problemen rond kinderopvang en zorg voor bejaarde en zieke familieleden. Vooral vrouwen zijn het slachtoffer van de werkloosheid. Ze werken vooral in nepstatuten, moeten zeer flexibel zijn en werken met onderbroken uurroosters. Vooral vrouwen - en zeker niet alleen in verantwoordelijke functies - lijden onder stress op het werk. Vooral vrouwen zijn het slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag op het werk.

De economische onafhankelijkheid van de vrouw staat voor de SP nog steeds centraal in het gelijkekansenbeleid. Economische onafhankelijkheid is een dam tegen bestaansonzekerheid en armoede. Daarom moet de overheid haar maatregelen opvoeren die het vrouwen mogelijk maken volwaardig toe te treden tot de arbeidsmarkt.

Door de precaire arbeids- en loonsituatie kunnen vrouwen vaak geen volledige eigen socialezekerheidsrechten opbouwen, maar moeten ze tijdens hun huwelijk een beroep blijven doen op afgeleide rechten voor bijvoorbeeld het gezinspensioen. Meer dan de helft van de huwelijken in ons land loopt echter het risico uit elkaar te vallen en uit te monden in een echtscheiding. Hiertegen bestaat onvoldoende sociale bescherming. Wie een onvolledige loopbaan heeft of deeltijds of halftijds werkt, komt na een scheiding meestal in een financieel moeilijke situatie terecht. De socialezekerheidsrechten zijn immers beperkt, de uitkeringen en het inkomen laag. Wie niet werkte, heeft helemaal geen socialezekerheidsrechten meer: geen werkloosheidsuitkering, geen pensioen. Ook de afgeleide rechten - de ziekteverzekering, de kinderbijslagen, het gezins- of weduwenpensioen - vallen weg. Wie dan niet het geluk heeft een hoog alimentatiegeld te kunnen eisen en daarbij nog een lage scholingsgraad heeft, loopt veel kans op bestaansonzekerheid en zelfs armoede.

Bijna 60% van de bestaansminimumgerechtigden zijn vrouwen. Meer dan de helft van hen is alleenstaand met kinderen. Zij zijn veelal door de kostwinner van het gezin verlaten en hebben onvoldoende alimentatie of de alimentatie wordt niet betaald. Bijna de helft van de bijstandsvrouwen hebben tijdens hun huwelijk hun beroepsactiviteit stopgezet. Echtscheiding en afhankelijkheid van de bijstand gaan dan ook vaak samen. Op oudere leeftijd komen die situaties hoe langer hoe meer voor. Er is dan zelfs geen sprake meer van om opnieuw in het arbeidsproces te treden. Bij de gerechtigden op het gewaarborgd inkomen voor bejaarden vinden we 70% alleenstaande vrouwen. Meestal wordt vergeten dat ook kinderen in deze risicosituatie worden meegesleurd. Een kind loopt het grootste risico bestaansonzeker te worden wanneer de vader of - meestal - de moeder alleenstaand is. Het aantal kinderen en jongeren dat in een eenoudergezin leeft, zal de komende jaren wellicht nog toenemen. Omdat kinderen hun gezinsvorm niet zelf kiezen, moeten ze hierbij worden beschermd. Alle kinderen hebben dezelfde rechten op ontwikkeling en ontplooiing. Als het natuurlijke milieu deze rechten niet kan realiseren, is de overheid verplicht deze gezinnen te steunen in de vorm van financiële tegemoetkoming, dienstverlening, enzovoort.

Er zijn verschillende manieren om laaggeschoolde vrouwen meer toegang geven tot de arbeidsmarkt. Er moeten voorwaarden worden gecreëerd die intreden en herintreden op de arbeidsmarkt niet alleen mogelijk, maar eveneens aantrekkelijk maken. Om betaalde arbeid voor vrouwen weer aantrekkelijk te maken moeten de laagste lonen een stuk boven het niveau van de hoogste uitkeringen worden opgetrokken. Dit kan door het netto inkomen voor de laagste lonen te verhogen.

Ook moeten de buurtdiensten worden uitgebreid. Zij moeten een draaischijf vormen voor laaggeschoolden die geen werk hebben kunnen vinden. Naast de gekende strijkwinkels denken we aan verstelateliers, klussenwinkels, kookateliers waar men meeneemschotels kan kopen. Buurtdiensten hebben een dubbel effect: ze helpen laaggeschoolden aan werk en helpen de werkenden om hun job te combineren met hun gezins- en huishoudtaken. Ze brengen ook een grotere zorgsfeer in de buurt en versterken het sociale weefsel.

Opleiding en arbeidsmarkt moeten op elkaar worden afgestemd. De onderwijssector is nog steeds grotendeels een sector die op zich staat en die weinig rekening houdt met dingen van buiten uit. Vaak zijn de schoolse opleidingen niet aangepast om door te stromen naar tewerkstelling in de moderne industrie. Dit is bijvoorbeeld duidelijk het geval voor de opleiding snit en naad versus de textielindustrie.

Hierin ligt een belangrijke reden voor werkloosheid bij vrouwen. Daarom zouden de ministeries van Tewerkstelling en Arbeid het initiatief moeten nemen om de dialoog tussen de onderwijssector en de bedrijfswereld op gang te trekken, zodat de beroepsopleidingen tenminste tegemoetkomen aan de vereisten op de werkvloer.

Het Matheus-effect in de kinderopvang moet worden weggewerkt. Het is geweten dat de laagste inkomensklasse opvallend minder een beroep doet op deze gesubsidieerde kinderopvang. Van de gezinnen met kinderen jonger dan drie jaar die gebruik maken van de gesubsidieerde kinderopvang, behoort 60% tot de vier hoogste inkomensgroepen. Nochtans maken deze gezinnen slechts 36% uit van alle gezinnen met kinderen jonger dan drie.

Omgekeerd doet slechts 20% van de gezinnen uit de vier laagste inkomensdecielen een beroep op een onthaalmoeder of een kinderkribbe. Voor hen wegen de baten van buitenshuiswerk, waaronder de hoogte van het salaris en de beroepssatisfactie, niet op tegenover de lasten.

Vandaag schijnt dat fenomeen zich ook al voor te doen in de IBO's.

De ouderbijdragen voor de laagste inkomens moeten sterk naar omlaag. De opvang moet kleinschalig worden uitgebouwd via buurt- en wijkwerking, zodat de opvang bereikbaar wordt voor de ouders. Voor jonge adolescenten, jongeren tussen 12 en 16 jaar, moet in een aangepaste opvang worden voorzien, met een betaalbaar aanbod van activiteiten.

Economische onafhankelijkheid is ook een voorwaarde voor een evenwichtige relatie, een echte vrije keuze, een evenwichtige verantwoordelijkheid van zorgtaken en ander maatschappelijk engagement tussen mannen en vrouwen.

Een betere en meer harmonische verzoening tussen zorg en arbeid is een van de grote collectieve uitdagingen van deze eeuw. De nood aan zorg wordt groter. De eigen ouders leven langer, maar worden meer zorgbehoevend. De gezinnen worden kleiner, maar de kinderen stellen hogere eisen. Invloeden van buiten het gezin nemen toe en worden belangrijker. Ik denk hierbij aan televisie, film, vriendjes, gadgets, mode, straat, enzovoort.

Kinderen opvoeden is al lang niet meer vanzelfsprekend. Het vraagt voldoende tijd. Zes op tien ouders hebben het gevoel dat ze te weinig tijd hebben voor hun kind, voor zichzelf en voor hun partner. Ook de kinderen vinden dat hun ouders te weinig beschikbaar zijn. Iedereen - werknemers, werkgevers, kinderen, ouderen, de overheid - heeft er belang bij om tot een nieuw evenwicht te komen tussen arbeid, zorg en economische onafhankelijkheid.

Om al die redenen is een gelijkekansenbeleid nodig. Dit moet uitgaan van volgende principes: beide ouders zijn en blijven ook na een scheiding verantwoordelijk voor de opvoeding van de kinderen. Mannen en vrouwen moeten kunnen kiezen voor betaald werk in combinatie met zorgverantwoordelijkheden daarbuiten, zonder dat dit leidt tot een te hoge werkdruk en een gestresseerd bestaan.

De overheid mag niet ingrijpen in de privé-sfeer van relaties, maar kan wel structurele maatregelen treffen die de herverdeling van zorg en arbeid over mannen en vrouwen bevorderen.

Alleen een gelijke verdeling van de zorgtaken in het gezin kan de zorgzaamheid positief waarderen. Hiervoor zal de overheid mannen op hun zorgverantwoordelijkheid moeten aanspreken.

Bij het nemen van maatregelen en vooraleer beslissingen te nemen zal de overheid moeten nagaan welke effecten die maatregelen hebben op het combinatieprincipe. Men stelt immers vast dat individuele maatregelen, zoals de diverse systemen van loopbaanonderbreking, verlof om dwingende familiale redenen en dergelijke, systematisch door vrouwen worden opgenomen, wat het verloop van hun loopbaan ernstig belemmert, terwijl mannen massaal een beroep doen op collectieve maatregelen, zoals brugpensioen.

Om te voorkomen dat loopbaanonderbreking alleen door vrouwen wordt opgenomen, moet iedereen er recht op hebben, moet het vervangingsinkomen het ontbeerde loon benaderen en mag het geen verlies van socialezekerheidsrechten inhouden.

Niet iedereen kan het zich financieel veroorloven loopbaanonderbreking te nemen. Het is belangrijk dat er ook gewerkt wordt aan maatregelen die een kortere en beperktere uitstap mogelijk maken. Dat kan nu via deeltijdse loopbaanonderbreking of deeltijds ouderschapsverlof, maar er zouden andere instrumenten moeten worden ontwikkeld voor mensen die voltijds willen blijven werken, zoals meer recht op klein verlet of verlof wegens ziekte van een kind.

De vierdagenwerkweek zou moeten worden veralgemeend. Indien de vierdagenwerkweek op vrijwillige basis toegepast wordt, weten we dat vooral vrouwen hiervan gebruik zullen maken. Aan de bestaande ongelijke verhoudingen verandert er dan niets.

Het zwangerschapsverlof voor vrouwen moet worden verlengd, maar ook voor mannen moet een verplicht vaderschapsverlof worden ingevoerd. Kinderen hebben vanaf de geboorte recht op zorgende vaders.

Het bedrijfsleven moet worden aangemoedigd om meer gezinsvriendelijke werkregelingen uit te dokteren. Vooral jonge vaders moeten faciliteiten krijgen. Zo zouden jonge vaders bijvoorbeeld de mogelijkheid moeten krijgen om gedurende de eerste maanden van hun vaderschap een uur later te beginnen en een uur vroeger te vertrekken en hun werktijd anders in te delen.

De beleidseisen die wij, westerse vrouwen, stellen om onze waarden en capaciteiten ten volle te benutten, verschillen natuurlijk enorm van de problemen en eisen waarmee vrouwen in ontwikkelingslanden te maken hebben. Wat we gemeen hebben, is het feit dat het van de vrouwen zelf zal moeten komen, enkele mannen uitgezonderd. De ontwikkeling van vrouwen verloopt verschillend volgens de cultuur waarin ze leven.

Een van de gasten van vanochtend verwees naar seksuele verminking die bij veel jonge meisjes een cultureel gegeven is en diepe sporen nalaat. Vanochtend werd in de commissie voor de Justitie een wetsontwerp goedgekeurd inzake de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, ingediend door een mannelijke minister, waarin de rituele verminking van meisjes en vrouwen werd opgenomen en waarmee we in België een belangrijk signaal kunnen geven ter ondersteuning van meisjes in deze kwetsbare situatie.

Onze solidariteit vanuit de regering en de parlementen kan een steun zijn bij de kleine en grote, maar vaak moeilijke stappen die vrouwen zetten overal ter wereld.

Mme Marie Nagy (ECOLO). -Je suis heureuse d'adresser mes félicitations au gouvernement qui a fait preuve du sens de la parité en nous envoyant deux de ses éminents représentants. Votre présence, monsieur le sécrétaire d'État, pourra servir de leçon à nos collègues sénateurs qui, eux, ne sont vraiment pas nombreux à participer à ces discussions.

Cet important débat nous tient fortement à c_ur parce qu'il concerne plus de la moitié de la population qui, dans certaines circonstances, se trouve fragilisée, confrontée à des problèmes d'insertion professionnelle et de sécurité sociale et qui connaît des difficultés dans les rapports relevant de la sphère privée, parce dans notre société - et que dire d'autres sociétés? - les tâches ne sont pas équitablement réparties.

Il y a cinq ans, la Conférence des Nations unies mettait sur la table un certain nombre de problèmes et demandait aux gouvernements de s'engager à réaliser un plan pour y répondre. Nous sommes donc en train d'examiner le bilan et de préparer la nouvelle rencontre au niveau des Nations unies.

Il convient cependant de souligner qu'au terme de ce délai de cinq ans, malgré des efforts et des avancées partielles, la situation n'est guère brillante. Je remercie la ministre Onkelinx qui nous a communiqué un certain nombre d'informations relatives au travail des femmes, informations desquelles on peut conclure que, sur le plan de l'activité professionnelle, les femmes sont largement en difficulté. Elles représentent, en effet, la plus grande partie des travailleurs à temps partiel, perçoivent un salaire inférieur, constituent la majorité des chômeurs de longue durée, sont exclues du chômage et sont majoritairement victimes de la pauvreté dans les ménages monoparentaux.

Bien que le diagnostic soit connu et malgré le travail des associations et les efforts des gouvernements, la lutte à mener pour arriver à une réelle égalité reste un combat essentiel.

L'action importante que la Belgique peut mener dans un certain nombre de domaines doit probablement être mieux ciblée. Notre pays se bat notamment pour qu'une représentation des ONG soit prise en considération lors de la nouvelle réunion de Pékin. Notre force à nous, femmes politiques, est de savoir que des mouvements de femmes soutiennent l'action politique qui ne va évidemment pas de soi.

Je n'ai pas l'intention de commenter le rapport qui nous a été présenté mais je souhaite souligner un certain nombre de propositions et relever quelques points qui ont été abordés ce matin par les différents intervenants.

Je pense que le gouvernement pourrait proposer la création d'un commissariat à la parité, en s'inspirant de la méthode utilisée pour mettre en évidence la problématique des grandes villes.

Je pense aussi, comme l'a dit ma collègue qui est intervenue précédemment, que le gouvernement pourrait jouer un rôle important dans le domaine des mutilations sexuelles. Le nouveau ministre des Affaires étrangères mène une action assez importante sur le plan international. C'est un beau sujet, que la Belgique pourrait porter à tous les niveaux. Elle pourrait peut-être réaliser une action comparable à celle qu'elle a menée dans le cadre de la lutte contre les mines antipersonnelles. Ce sont des sujets ciblés, qui font mal, parce que la situation que connaissent les femmes qui subissent des mutilations sexuelles est une chose inacceptable. Peut-être pourrait-on susciter un mouvement sur le plan international, qui permettrait sans doute de trouver des solutions à plus court terme que celles qui sont aujourd'hui sur la table.

La question du développement et du type de relations économiques que nous défendons est essentielle. La Belgique doit travailler sur le plan de la politique européenne, des relations Nord-Sud, de la mise en _uvre de véritables structures de régulation mondiale de l'économie. Tout notre combat à propos de l'Organisation mondiale du commerce et la manière dont l'aide internationale doit être développée est également important. Je me réjouis d'avoir entendu la philosophie exprimée par le secrétaire d'Etat à la Coopération au Développement parce que je pense qu'il a vraiment ciblé le type de coopération à mener pour un développement durable et soutenable et pour que des acteurs ou plutôt des actrices importantes de ce développement puissent être impliquées dans les actions.

Au plan national, nous pourrions également faire avancer - je sais que je m'adresse à quelqu'un de convaincu, madame la ministre - tout le débat sur la réduction du temps de travail. Celle-ci devrait peut-être mobiliser les femmes. Il faut veiller à ce que le temps partiel ne soit pas immédiatement proposé aux femmes ou accepté par elles. La meilleure manière de répartir les revenus de façon égale est de répartir le travail disponible. Le problème soulevé ce matin, à savoir la situation de stress et de fatigue particulière que vivent les femmes qui doivent assumer les tâches ménagères après leur journée de travail professionnel, pourrait être structurellement mieux abordée s'il y avait une réelle répartition du travail.

Ce matin, on a parlé des 32 heures. C'est un choix important, d'autant qu'il est déjà difficile d'ouvrir le débat sur les 35 heures. Le seul combat perdu est celui qu'on n'entame pas.

On a encore évoqué le combat pour l'individualisation des droits en matière de sécurité sociale. Des propositions devraient être formulées dans le cadre d'une réflexion sur la meilleure manière de lutter contre la pauvreté et de mieux répartir les revenus, surtout en respectant le principe d'égalité. Si nous sommes ici engagés dans un débat sur l'égalité, il est important que ce qui fonde celle-ci, c'est-à-dire l'autonomie financière, que ce soit via le travail ou via la sécurité sociale, puisse être une réalité.

Anne-Marie Lizin a cité les problèmes d'immigration et d'octroi du statut de protection, que ce soit dans le cadre du droit d'asile ou dans celui de l'accueil temporaire. Nous accordons beaucoup d'importance aux problèmes particuliers que rencontrent les femmes qui sont dans l'impossibilité de mener une vie normale parce qu'elles sont des femmes; elles n'ont donc pas le droit de bénéficier d'une éducation, d'un accès à la santé, d'une vie professionnelle ou même d'un rapport d'égal à égal avec leur partenaire. A l'occasion des débats et des discussions sur la réorganisation de la politique du droit d'asile, la question des femmes et plus précisément des femmes migrantes devrait être prise en considération, en mettant un accent particulier sur la question de la traite des êtres humains. La commission qui travaille sur le sujet est sur le point de déposer ses rapports mais, d'après ce que je comprends, les moyens octroyés aux différents services de police pour qu'ils puissent faire face à des réseaux internationaux qu'il n'est pas toujours aisé de détecter, sont insuffisants.

Voilà donc un certain nombre de sujets que je souhaitais aborder. Je terminerai par une question qui revient souvent et qui est assez incompréhensible pour les personnes qui se trouvent en situation précaire. Il est difficile de comprendre pourquoi un sujet qui fait l'unanimité et par rapport auquel des engagements ont été pris, n'avance pas. Je pense que c'est le cas du fonds des créances alimentaires. On sait que c'est un point important et que les femmes ou les ménages monoparentaux sont souvent en difficulté. Et j'insiste pour souligner ce qui a été dit ce matin: ce fonds ne doit pas dépendre des CPAS mais du ministère de la Justice. Je crois que le gouvernement ferait _uvre utile si, dans ces dossiers-là, il pouvait montrer qu'un changement existe et que l'on adopte une approche qui tient compte des besoins des citoyens. Je soulignerai aussi la question du droit, pour les associations de femmes, d'ester en justice pour les délits à caractère sexuel.

Je dirai au gouvernement que la question de la fatigue et du stress devrait peut-être faire l'objet d'une analyse dans le cadre de la politique de la santé. Ce problème n'est pas exclusivement féminin mais, ce matin, un certain nombre de personnes ont souligné à quel point il pouvait concerner les femmes qui travaillent durant de nombreux jours. Si je pouvais encore adresser une recommandation au gouvernement, ce serait celle d'inclure cette question dans la réflexion sur la santé.

Je remercie le gouvernement et mes collègues pour l'attention qu'ils ont bien voulu m'accorder.

Mevrouw Meryem Kaçar (AGALEV). - Allereerst wil ik vice-eerste minister Onkelinx, bevoegd voor het gelijkekansenbeleid feliciteren omdat ze van de regering een omvangrijk rapport heeft afgedwongen. Dat is een primeur en we zullen er zeker op toezien dat het daar niet bij blijft. Ik dank ook de vrouwenorganisaties voor hun waardevolle inbreng tijdens de vergadering van vanochtend.

Het rapport geeft aan dat er op gendergebied weliswaar een actief beleid wordt gevoerd, maar dat het beleid een algemene visie en coherentie mist. Een algemene kennis van de gender-mainstreaming ontbreekt. Dat is trouwens ook een oprechte vaststelling van de ministers. Ons streefdoel stemt overeen met de wens van de regering, namelijk een positief signaal te geven om de problematiek van de gelijkheid van vrouwen en mannen uit haar verzuiling te halen en elk departement te responsabiliseren. We moeten zo snel mogelijk komen tot een werkelijk geïntegreerde benadering vanuit het oogpunt van het geslacht. Een gender-mainstreaming moet zijn intrede doen in ons beleid, zeker anno 2000. Het uitgangspunt voor de mainstreaming is de erkenning van het transversaal karakter van de genderdiscriminatie. Hierover zijn we het allemaal wel eens.

Het houden van een jaarlijks overleg op initiatief van de minister bevoegd voor het gelijkekansenbeleid is daarom een goede zaak. Daarbij moet er speciale aandacht gaan naar het feit dat het gelijkekansenbeleid tot nog toe zeer sterk gekoppeld is aan arbeid, terecht, wegens zijn historische achtergrond. Dit is echter een te smal kader en staat echte mainstreaming in de weg. Mainstreaming is immers meer dan arbeid alleen. Een speciale medewerker in elk ministerie met voldoende kennis, middelen en tijd om de gender-mainstreaming te monitoren is een goede zaak en een eerste stap naar een geïntegreerd beleid.

Op het vlak van beleidsperspectieven en thematische zwaartepunten zijn er in de conclusies van het verslag krijtlijnen getrokken die de goede kant uitgaan. Specifiek voor de Belgische situatie is het belangrijk dat er veel aandacht gaat naar de sociaal-economische hervormingen. Fiscaliteit, sociale zekerheid, kosten van kinderopvang staan hoog op de agenda. Op die terreinen zijn nog heel wat discriminaties en onrechtvaardigheden te vinden. Ik denk hier aan het statuut van de meewerkende partner van zelfstandigen, de onthaalmoeders, het huwelijksquotiënt, de huisvrouwen enzovoort. In het licht van het evenwicht tussen zorg en arbeid dient de niet bezoldigde arbeid verricht door thuiswerkende vrouwen opgewaardeerd te worden. We moeten dan ook dringend het systeem van de afgeleide rechten stopzetten en de vrouwen een volwaardig sociaal statuut geven, wat neerkomt op individualisering van de rechten.

Om de rollenpatronen te doorbreken moet er een mentaliteitswijziging komen, vertrekkend vanuit zowel de overheid als het middenveld. Daarbij kunnen beide elkaar versterken. Mevrouw Lindekens haalde daarnet het voorbeeld aan van de mogelijkheid ouderschapsverlof toe te kennen aan jonge vaders. Daartoe werd een wetsvoorstel ingediend, want jonge vaders zelf zijn vragende partij. De aandacht voor dit soort zaken kadert eveneens in de internationale agenda die aandacht heeft voor de nieuwe uitdagingen of bedreigingen voor vrouwen die uitgaan van de globalisering en liberalisering.

Het valt te betreuren dat de samenstelling van de adviesorganen nog altijd niet in orde is, omdat ze de verplichting om één derde vrouwen onder hun leden te tellen, niet nakomen. Ons parlement is echter ook geen weerspiegeling van de samenstelling van onze samenleving, die voor de helft uit vrouwen bestaat. Agalev heeft in de Kamer een wetsvoorstel ingediend dat ertoe strekt verkiezingslijsten volledig paritair samen te stellen en voor de eerste twee plaatsen het ritsprincipe toe te passen.

Bij Agalev is het ritssysteem bij de lijstvorming overigens al lang een traditie. Het is niet zo eenvoudig toe te passen, maar het lukt wel.

Ik betreur ook dat de aangekondigde grondwetswijziging maar één plaats waarborgt voor de vrouw in de uitvoerende publieke organen. Van de paars-groene regering verwacht ik immers de implementatie van een gelijkerechtenbeleid. We blijven ook aandacht vragen voor het wegwerken van discriminatie op grond van geslacht, voor een mainstreaming genderbeleid en voor specifieke minderheidsgroepen onder vrouwen zoals allochtone vrouwen, gehandicapte vrouwen en vrouwen die gediscrimineerd worden omwille van hun specifieke seksuele geaardheid.

In het kader van de hervorming van het asielbeleid dient voor vrouwen levensbedreiging als criterium opgenomen te worden. Ik denk hierbij aan vrouwen in een oorlogssituatie die massaal verkracht worden of aan vrouwen die zogenaamd in naam van de religie vervolgd worden.

Om de strijd tegen de vrouwenhandel te optimaliseren moeten zowel in het binnenland als in het buitenland de nodige middelen worden ingezet.

In de internationale samenwerking moet meer aandacht gaan naar het gender-effect aangezien de educatie van vrouwen impliciet ook de ontwikkeling van een regio bevordert. Vrouwen zijn als subsistent farmers en behoeders van indigenious knowlegde immers sleutelfiguren.

Voorts wens ik nog een drietal concrete voorstellen te formuleren.

Ten eerste moet er met het oog op een coherent genderbeleid naast het jaarlijks ministerieel overleg geregeld overleg zijn met de gender focal points-departementen.

Ten tweede om de inspanningen voor een genderbeleid beter zichtbaar te maken en te stimuleren zou een best practice-prijs moeten worden ingesteld. Goede ervaringen van bepaalde departementen en/of van de niet-gouvernementele sector kunnen dan worden uitgewisseld.

Ten derde moet er een concreet actieplan onder begeleiding van het ministerie van Gelijke Kansen worden ontwikkeld. Het beleid van de verschillende departementen moet boven het niveau van goede intenties uitstijgen. Om dat actieplan te realiseren zouden de departementen naar analogie van de Vlaamse regering over een aangepaste methodologie en een instrumentarium zoals lokale effectrapportering moeten beschikken en ook over de nodige medewerkers.

Ik kijk uit naar de beloofde rapportage waarbij de voorliggende teksten als uitgangspunt dienen.

Tot slot nog twee vragen. Hoe ziet de minister het overleg met de gemeenschappen in verband met de uitvoering van de doelstellingen van de Wereldvrouwenconferentie van Peking? Zullen de gemeenschappen hierover een rapport opstellen voor de VN-vergadering van juni?

Mevrouw Erika Thijs (CVP). - Graag was ik in deze uiteenzetting ingegaan op het verslag dat de regering bij het parlement heeft ingediend. Tot mijn spijt en allicht ook tot spijt van staatssecretaris Boutmans, heb ik het echter nog niet kunnen inkijken. Het is voor ons dan ook niet gemakkelijk te repliceren. We hebben wel gebruik gemaakt van het formulier dat in de bundel stak en kunnen op grond daarvan enkele bedenkingen naar voren brengen.

De CVP-fractie pleit ervoor dat België, ook op internationaal vlak, een vooraanstaande rol blijft spelen om de rechten van de vrouw bij ons en in de hele wereld, te verbeteren. Vrouwen hebben wereldwijd nog altijd minder toegang tot onderwijs, tot krediet. Vrouwen hebben nog altijd minder rechten, bijvoorbeeld op het bezit van grond. Vrouwen verdienen minder, ze oefenen jobs uit die minder gewaardeerd worden maar maatschappelijk niet minder waardevol zijn. In de Zuiderse landen is het werk van de vrouwen vaak de basis van het hele maatschappelijk leven.

Na de Wereldvrouwenconferentie van 1995 heeft België zich voorgenomen om in zijn internationale samenwerking de doelstellingen van Peking na te streven. In 1999 zijn we er inderdaad in geslaagd om het genderprincipe in de wet op de internationale samenwerking vast te leggen. Dat is wel een belangrijke vooruitgang, maar lang niet voldoende. Gender als sectoroverschrijdend aandachtspunt opnemen is slechts een eerste stap. De richtlijnen en strategieën die worden uitgewerkt zijn veelbelovend, maar worden nog altijd onvoldoende geconcretiseerd. We dringen aan op de vertaling van de beleidsintenties omtrent gender in concrete acties en projecten. De integratie van het concept gender moet terug te vinden zijn in de verschillende fasen van de definitie, de uitvoering en de evaluatie van de ontwikkelingssamenwerking.

Verder vinden we het belangrijk om een voortdurende gendertraining van de projectverantwoordelijken na te streven. Telkens zij naar België komen moet een gendertraining worden aangeboden en dat moet op het terrein zelf ook kunnen via de informatiesnelweg.

Vooral vrouwelijke coöperanten kunnen ervoor zorgen dat de genderaanpak in de internationale samenwerking gemakkelijker doorgang vindt. Dat houdt in dat we de weg voor vrouwelijke coöperanten open maken en dat hiervoor maatregelen worden uitgewerkt.

Ook in eigen land zijn gendereducatie en -sensibilisering nodig, zodat het maatschappelijk draagvlak wordt verbreed.

Ontwikkelingsprojecten hebben als doel de optimale ontplooiing te bevorderen van elke persoon zonder onderscheid. Ontwikkelingssamenwerking is inderdaad de keuzemogelijkheid uitbreiden en de autonomie bevorderen. Daarom houdt alleen een ontwikkelingsproject dat de genderverhouding in acht neemt terdege rekening met de vooropgestelde doelen.

De CVP-fractie pleit er ook voor om de rol van de vrouwenorganisaties uit het Zuiden zichtbaar te maken in het Belgische ontwikkelingsbeleid en om hen een grotere zeggingskracht te geven in de besluitvorming. Deze vrouwenorganisaties moeten meer directe steun ontvangen om hun eigen intiatieven op gang te kunnen brengen en een duurzaam karakter te geven. De staatssecretaris citeerde daarstraks voorbeelden van vrouwengroepen in Vietnam. Gelijkaardige groepen vinden we in een groot aantal landen van de wereld, zodat de extra vorm van directe steun enorm belangrijk is.

Een ander aspect betreft het Belgisch buitenlands beleid. We moeten ernaar streven om de internationale verdragen en de handelsakkoorden die België sluit met derde landen én de Belgische directe bilaterale samenwerking te koppelen aan de eerbiediging van de mensenrechten, zoals reeds in de conditionaliteitswet is opgenomen, maar ook aan de eerbiediging van de vrouwenrechten. We hebben er de voorbije jaren steeds naar gestreefd om dat uitdrukkelijk in de overeenkomsten te doen opnemen.

Gisteren is in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en de Landsverdediging gezegd dat conditionaliteit misschien niet meer zo belangrijk is. Ik vind conditionaliteit nog altijd belangrijk wanneer we met mensen of landen relaties aangaan. Dat mag niet zomaar aan de kant worden geschoven. We moeten aan het ontvangende land vragen om binnen bepaalde termijnen de wettelijke discriminaties van vrouwen op te heffen en om de discriminerende politieke en economische structuren te hervormen. Dat kan niet van de ene dag op de andere, maar we kunnen een jaarlijkse vooruitgang eisen.

We vragen ook bijzondere aandacht voor de problematiek van de vrouwelijke asielzoekers. Tijdens het colloquium vanmorgen hebben vertegenwoordigers van verschillende raden hiervoor aandacht gevraagd. Het probleem leeft dus sterk, onder meer bij de Nederlandstalige en de Franstalige Nationale Vrouwenraad.

Vrouwelijke asielzoekers worden op een bijzondere manier getroffen. Zij zijn niet enkel, zoals mannen, slachtoffer van mensenrechtenschendingen, ze worden ook omwille van het feit dat ze vrouw zijn gediscrimineerd en vervolgd.

België heeft een sterk geformaliseerde en geïndividualiseerde asielprocedure waarbij tijdens de procedure weinig of geen rekening wordt gehouden met de vrouwelijke factor. Daaronder verstaan we zowel de specifieke vluchtredenen voor vrouwen, zoals seksueel geweld tegen vrouwen of huishoudelijk geweld, als specifieke methoden van vervolging. We pleiten ervoor dat de vreemdelingenwet ook vanuit genderperspectief wordt gehanteerd.

Tenslotte is er echt nood aan een verhoogde strijd tegen de vrouwenhandel en de seksuele uitbuiting. Over enkele weken of maanden wordt het verslag van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en de Landsverdediging over de vrouwenhandel en de seksuele uitbuiting voorgesteld. Ik zal er nu niet op vooruitlopen, maar het blijkt al dat er vooral een gebrek aan mensen en middelen is. Al in 1994 toen de onderzoekscommissie haar werk had beëindigd, was de conclusie dat er dringend iets moest gedaan worden aan de mensenhandel. Het ogenblik is dus zeker aangebroken om aan dit punt prioriteit te geven, want anders wordt het probleem over enkele jaren onvoorstelbaar groot.

Mevrouw Mimi Kestelijn-Sierens (VLD). - Aansluitend op de uiteenzetting van mevrouw Van Riet namens de VLD-fractie, wil ik spreken over de specifieke aandachtspunten van het Actieplatform van Peking. Gezien de beperkte spreektijd, zal ik mij beperken tot vier van de twaalf actiedomeinen, met name: vrouwen en besluitvorming; vrouwen en economie; vrouwen en gezondheid en geweld tegen vrouwen.

Wat betreft het punt van vrouwen en besluitvorming, stellen we vast dat, hoewel vrouwen iets meer dan de helft van de bevolking uitmaken, deze verhouding zich niet weerspiegelt in de politiek. In dit opzicht is de Belgische democratie ver van representatief. Hoewel er in geen enkel Europees land een evenredige vertegenwoordiging is, scoort België en Vlaanderen nog steeds matig. Er is al een verbetering, maar in het federale parlement is er slechts een vrouwelijke vertegenwoordiging van ongeveer drieëntwintig procent, waarbij de verhouding van één derde- twee derden ver van bereikt is. We moeten dus blijven streven naar een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en mannen in de politieke besluitvorming.

Alleen een paritaire democratie waarin vrouwen en mannen gelijk vertegenwoordigd zijn, is de naam van een democratie waardig. Pariteit is niet alleen democratisch; een beleid uitgestippeld door mannen én door vrouwen is ook evenwichtiger. Het is belangrijk dat vrouwelijke politici mee de prioriteiten van de politieke agenda meebepalen om te komen tot een beleid waarin de burger zich beter herkent.

Het voorstel van de regering om in de Grondwet een bepaling in te voegen om de gelijke toegang voor mannen en vrouwen tot verkozen functies en openbare mandaten te bevorderen, juichen wij ten zeerste toe. Het principe van de verplichte aanwezigheid van elk geslacht in de verschillende regeringen en in andere politieke instanties draagt onze goedkeuring weg. Vandaag kan het immers niet dat er geen enkel vrouwelijk lid zou deel uitmaken van de regeringsinstanties en van de andere ondergeschikte machten.

We hopen alleen dat dit geen stap achteruit is. Het is misschien een ongelukkige manier van formuleren, want nu zijn er drie vrouwen op achttien regeringsleden. Over het voorstel van de regering is wellicht het laatste woord nog niet gezegd en ook onze fractie moet daarover nog debatteren.

Tevens dringen zich andere structurele maatregelen op, zoals aanpassingen van het kiessysteem. De VLD meent dat onder andere het neutraliseren of het halveren van de lijststem een hefboom kan zijn voor gelijke kansen op verkiezing voor mannen en vrouwen.

Het actiedomein `vrouw en economie' is uiteraard onuitputtelijk, maar ik wil mij beperken tot een aantal fundamentele ongelijkheden.

Het prangende probleem van de medewerkende echtgenoot vergt een snelle vooruitgang op regeringsniveau. De verbetering van het sociaal statuut van deze groep, alsook van dat van de onthaalouder, is een echte must. Ik heb het meer bepaald over het vervangen van de afgeleide rechten door eigen rechten in de sociale zekerheid. Ik denk bijvoorbeeld aan de afgeleide rechten inzake pensioenen. De discussie hierover wordt ook op officieel vlak gevoerd. Ik herinner mij dat de Nederlandstalige Vrouwenraad hierover in België al creatieve ideeën heeft geopperd.

Een ander belangrijk probleem is het combineren van gezin en arbeid. Zowel voor vrouwen als voor mannen moeten er mogelijkheden worden gecreëerd om werk en gezinsleven beter te combineren. Een grotere autonomie, een grotere inspraak in de werktijdregeling, tijdelijke arbeidsduurvermindering en een versoepeling van de werktijdregeling, stimuleren van thuisarbeid en van tele-werk, zijn aan te bevelen maatregelen.

Verder wil ik nog even stilstaan bij de discriminaties op fiscaal vlak. Zo is er het opstellen op naam van de echtgenoot van de onroerende voorheffing op de persoonlijke onroerende goederen van de echtgenote. Ook denk ik aan de belastingsvermindering voor personen ten laste waarop alleen de echtgenoot recht heeft. Deze discriminaties moet worden weggewerkt.

Een domein waarop verder moet worden gewerkt, is het gelijke loon voor gelijke arbeid. Bovendien moet er ook verder worden gesleuteld aan de sectorale functieclassificaties.

Mevrouw de minister, in antwoord op een vraag die een paar maanden geleden in de Kamer werd gesteld, hebt u beloofd het probleem opnieuw aan te kaarten in het raam van het nieuwe Belgische actieplan voor werkgelegenheid voor het jaar 2000, door de lastenverlaging te koppelen aan de algemene herziening van de sectorale functieclassificaties. Ik hoop dat dit nog dit jaar zal gebeuren en wij zouden hiervan graag op de hoogte worden gehouden.

Tenslotte wil ik het nog even hebben over de sociale verkiezingen die momenteel worden gehouden. De ondervertegenwoordiging van vrouwen heeft voor gevolg dat zij afwezig zijn bij onderhandelingen waar beslissingen worden genomen over hun huidig en hun toekomstig beroepsleven. De sensibiliseringscampagne opgezet door de minster voor Gelijke Kansen om de deelname van de vrouwen aan de sociale overlegorganen te stimuleren, kunnen wij alleen maar toejuichen. Hopelijk worden die inspanningen beloond.

Ik wil ook nog eventjes stilstaan bij het thema `vrouw en gezondheid'.

Het is opvallend dat de ministers voor Volksgezondheid in België en Vlaanderen vrouwen zijn. Ook in het verleden waren er zowel op het federale als het Vlaamse niveau heel wat vrouwelijke ministers van Volksgezondheid. Hetzelfde fenomeen nemen we in de meeste van onze buurlanden waar. Vrouwelijke ministers van Volksgezondheid zouden echter een stuwende kracht moeten zijn om de vrouw en de gezondheidszorg als een belangrijk beleidsthema te beschouwen. Wij vinden in België en Vlaanderen een aanzet tot een specifiek gezondheidsbeleid voor vrouwen. Het preventiebeleid inzake typische vrouwenkankers is er een voorbeeld van. Hoewel preventie een Vlaamse bevoegdheid is, meen ik dat onder andere een specifiek gezondheidsbeleid voor vrouwen van middelbare leeftijd en ouder dient te worden opgestart. Het aantal hart- en vaatziekten, kankers, osteoporose en depressies neemt bij vrouwen van middelbare leeftijd immers gestadig toe. In het beleid dienen haalbare doelen te worden vooropgezet om het aantal gevallen en de ernst van deze aandoeningen terug te dringen. Tevens dient er aandacht te worden besteed aan preventie waardoor de levenskwaliteit van vrouwen aanzienlijk kan worden verbeterd. Aangezien de bevolkingsgroep van 60- tot 70-jarigen voor twee derden uit vrouwen bestaat, zal dit het budget voor de gezondheidszorg ten goede komen.

Om een efficiënt beleid te voeren, is het noodzakelijk dat er over ziekte en sterfte voldoende gegevens bestaan. Bovendien is een specifiek gender-gezondheidsbeleid maar mogelijk indien er naar geslacht uitgesplitste statistieken bestaan. Wetenschappelijk onderzoek naar ziekten bij vrouwen dient te worden gestimuleerd en ondersteund. Sommige onderzoeken, bijvoorbeeld onderzoek naar hart- en vaatziekten, gebeuren alleen of hoofdzakelijk bij mannen,. Daarom moet van de gezondheidsresearch bij vrouwen een prioriteit worden gemaakt.

Een laatste thema betreft vrouwen en geweld. Gelet op de korte spreektijd die mij is toegewezen, wil ik hierover slechts één punt kwijt, namelijk dat de bescherming van de lichamelijke en de geestelijke gezondheid van vrouwen, jongeren en kinderen die het slachtoffer zijn van geweld, bij de prioriteiten behoort. De Europese Commissie heeft het Daphne-programma gelanceerd dat middelen verschaft om initiatieven en projecten op te zetten. Wij hopen dan ook dat de minister bevoegd voor gelijke kansen op dit programma zal inspelen en dat zij de niet-gouvernementele organisaties zal motiveren om projecten te starten die met deze middelen kunnen worden gefinancierd.

We kijken met belangstelling uit naar het rapport van het departement voor Gelijke Kansen dat in uitvoering van de wet van 1996 aan het Parlement moet worden voorgelegd. Hetzelfde geldt voor het departement Ontwikkelingssamenwerking. Wellicht kan de bespreking hiervan worden gekoppeld aan de wettelijke jaarlijkse rapportering over de positieve acties.

Wij hopen alleszins dat de opvolging van de Conferentie van New York een stimulans zal zijn om de actieplannen van Peking verder uit te voeren en dat we de regering volgend jaar betere punten zullen kunnen geven dan voor dit eerste rapport dat wel een goede aanzet is, maar dat na de uitstekende voorstellen die vandaag werden geformuleerd, zeker nog kan worden verbeterd.

Mme Marie-José Laloy (PS). - Je voudrais aussi m'associer aux remerciements adressés à toutes les organisations féminines qui ont suivi nos travaux et à celles qui sont encore parmi nous pour terminer cette journée importante sur la situation de la femme.

La Conférence de Pékin s'est tenue il y a cinq ans déjà. Depuis lors, un nombre important de mutations économiques sont intervenues. Je voudrais m'attarder quelques instants sur les implications de l'une d'entre elles mais non des moindres, la mondialisation de l'économie et ses répercussions sur la situation des femmes.

Les modes de production tels que nous les connaissions il y a quelques années encore ont été totalement transformés. La mondialisation accélère les progrès techniques, particulièrement dans le domaine de la communication. Certaines femmes de par le monde ont su profiter de ces bouleversements. Mais d'autres au contraire ont vu leur situation s'aggraver, leur vulnérabilité s'accroître.

Si l'on effectue une analyse sérieuse des effets de la mondialisation, force est de reconnaître que les conditions de travail des femmes ne se sont guère améliorées. Certes le seuil de participation des femmes à la main-d'_uvre s'est élevé, certes le niveau de l'emploi s'est amélioré, mais il faut constater les risques auxquels sont exposées les femmes, la précarité de leur emploi et leur basse rémunération.

Dès lors, la paupérisation féminine croissante doit inciter des pays comme la Belgique à soutenir l'aide au développement dans les régions du monde les plus frappées.

Je voulais m'adresser plus particulièrement à M. le secrétaire d'État. Lors de la discussion que nous avons eue hier à la commission des Relations extérieures et de la Coopération au développement, nous avons débattu de la possibilité pour le gouvernement de demander à l'administration que soit établi un état des lieux de la situation des droits de l'enfant pour tous les pays avec lesquels nous menons des actions de coopération au développement. Pourrions-nous le faire de la même manière pour la situation des droits des femmes dans tous les pays avec lesquels nous collaborons ?

Les évolutions scientifiques et technologiques récentes, pourvoyeuses d'emplois nouveaux de toutes sortes, doivent aussi bénéficier aux femmes. Par conséquent, il importe de favoriser au maximum la formation et ce, dès le plus jeune âge.

De plus en plus, les mentalités évoluent, madame la vice-première ministre. La présence du père est de plus en plus soulignée dans notre société. Je voudrais attirer votre attention sur la proposition de loi que j'ai déposée instaurant un congé de paternité, qui est actuellement à l'étude à la commission des Affaires sociales. Au-delà de l'aspect symbolique que revêt pour un gouvernement le fait de consacrer le rôle du père en tant que tel, il s'agit également d'une avancée au niveau des mentalités qui me semble importante.

Les violences que subissent les femmes doivent être combattues par des mécanismes puissants.

Nous nous devons de réagir à tout type de violence, qu'il s'agisse de violences intrafamiliales telles que la violence dans le couple, de violences rituelles comme les mutilations génitales, de violences sur le lieu de travail telles que le harcèlement, de violences pratiquées par des réseaux mafieux ou lors de conflits armés.

Lors de l'examen de vos projets, madame la vice-première ministre, des spécialistes nous ont fait remarquer, concernant le Centre pour l'égalité des chances, que la loi permettant de porter plainte pour des discriminations qui toucheraient à tout type de harcèlement n'est pas bien utilisée, n'a pas de répercussions parce que les travailleurs qui portent plainte ne sont pas protégés. Bon nombre de femmes hésitent et n'osent pas porter plainte parce qu'elles craignent des représailles au sein de l'entreprise. Ne pourrait-on pas prendre des mesures en la matière à l'instar de la protection des délégués syndicaux ? Ne pourrions-nous pas nous inspirer de cette législation pour apporter une certaine protection aux personnes qui portent plainte dans ce cadre ?

Il nous appartient également d'appeler les autres pays à entamer un rapprochement des législations punissant les violences envers les femmes et à veiller à ce qu'aucun type de violence n'échappe à une sanction adéquate.

On a évoqué tout à l'heure la situation intolérable des demandeurs d'asile dans notre pays. Les centres fermés, où sont incarcérés des hommes, des femmes et des jeunes enfants sont une gifle à notre démocratie. Le gouvernement doit s'engager résolument dans une autre voie et envisager - sans mauvais jeu de mot - la fermeture de ces centres.

Madame la présidente, chers collègues, les bouleversements économiques qui se sont produits depuis 1995 ont engendré de graves difficultés quant à la mise en _uvre intégrale du Programme de Pékin. Mais chez nous, en Belgique, ce Programme d'action a été sérieusement pris en compte.

Le gouvernement a remis, et c'est une première - plusieurs collègues l'ont souligné -, un rapport au parlement sur la politique menée conformément aux objectifs de la quatrième Conférence mondiale sur les femmes qui s'est tenue à Pékin. J'en remercie tout particulièrement Mme la vice-première ministre.

Ce document reprend, ministère fédéral par ministère fédéral, ce qui a été accompli et ce qui doit encore l'être.

Par ailleurs, en matière d'égalité des sexes, notre gouvernement ne peut pas être taxé d'immobilisme. Dans quelque temps, en effet, notre Constitution, norme juridique suprême de l'État, comprendra un article assurant l'égalité entre hommes et femmes. Loin d'être purement formel, cet article entraînera de profondes et concrètes modifications de fond pour nos concitoyennes et nos concitoyens.

Rappelons au passage que la parité sur les listes électorale fait également l'objet de discussions au sein du gouvernement et au parlement.

Partant, ces différentes constatations ne peuvent nous amener qu'à inviter le gouvernement à poursuivre dans la voie qu'il s'est tracée. Par une politique volontariste, relayée au sein de la société par les acteurs sociaux et économiques, notre pays se dote peu à peu d'un arsenal juridique efficace, destiné à endiguer toute forme de discrimination de genre mais il reste encore beaucoup de chemin à parcourir et nous le ferons ensemble.

M. Jean-Pierre Malmendier (PRL-FDF-MCC). - Je me réjouis que notre gouvernement prenne à bras-le-corps le problème de l'égalité des chances entre les genres car je suis convaincu que la participation des femmes au pouvoir nous sera particulièrement bénéfique.

Je rejoins l'idée de Mme Lizin qui évoquait la résolution des conflits par les femmes, même si, dans la pratique, cela risque de poser certains problèmes. Je crois cependant que, depuis l'aube de notre société, les femmes ont été extrêmement méritantes. En effet, ce sont les Romains qui ont jeté les bases du monde occidental, en commençant par l'enlèvement des Sabines.

Quel chemin parcouru jusqu'à nos jours ! Vous êtes passées, mesdames, par le symbole de la pureté parfaite, jusqu'à un certain âge; ensuite, la femme est devenue la mère de toutes les douleurs. Vous avez été celles qui, dans l'ombre, lors de la Renaissance, avez manipulé le pouvoir, heureusement peut-être. Je pense à Louis XIV, à Soliman le magnifique.

Enfin, la Révolution française vous a jetées dans l'anonymat pendant toute une période.

Il aura fallu la première guerre mondiale pour que vous puissiez affirmer, et que l'on envisage de vous reconnaître, la capacité de vous occuper de la gestion publique. Effectivement, il n'y avait que vous pour le faire.

Il faudra une deuxième guerre mondiale pour qu'on vous reconnaisse vraiment cette capacité et que vous ayez accès à la participation à la démocratie en obtenant le droit de vote.

En parallèle se développent les grands mouvements de pensée laïque. Je pense vraiment que, depuis l'éclosion de la laïcité, vous participez activement au développement fulgurant de notre société moderne. Comprenons-nous bien : l'éclosion de la laïcité relève également de votre mérite. J'irai même plus loin en considérant qu'au travers de votre action laïque, vous avez été les gardiennes de la spiritualité indispensable aux repères qui ont permis cette évolution.

Dès lors, quel bonheur de nous rencontrer aujourd'hui autour d'une politique mondiale initiée voici à peine cinq ans à Pékin et axée sur une proactivité dans la recherche du développement planétaire, grâce au respect de l'égalité des chances pour les deux genres de notre humanité.

Avant d'en arriver à la conclusion de ma courte intervention, je m'en voudrais de ne pas remercier nos grands-mères et nos mères d'avoir eu le courage de relever le défi de sauver et d'améliorer notre civilisation à deux reprises pendant ce XXème siècle. Merci à elles si, aujourd'hui, nous sommes démocrates, libres de corps et d'esprit, soucieux de mettre en application le concept du gender mainstreaming dont le parti libéral est un des principaux moteurs, ne fût-ce qu'en revendiquant la suppression de l'effet dévolutif de la case de tête sur les listes électorales ainsi que le recours au référendum, offrant ainsi une chance égale à tous, hommes ou femmes, de défendre et de développer le droit à l'égalité des chances selon sa spécificité.

Vous comprendrez cependant que, du côté des hommes, nous restons prudents; nous restons quand même toujours quelque peu sous le coup de ce que nous fit la première femme de la création.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de l'Emploi, chargée de l'égalité des chances. - Permettez-moi d'abord de vous remercier des félicitations que vous avez adressées aux départements et aux cabinets. En effet, le travail a été intense afin de pouvoir vous présenter pour la première fois un rapport qui inclut les réalisations et les attentes dans l'ensemble des départements de compétence fédérale.

Le débat qui a eu lieu dans cette assemblée était de très bonne qualité. Je ne conclurai pas car il ne m'appartient pas de justifier l'ensemble des politiques actuellement menées, comme si nous étions au bout de l'effort. Loin de moi cette idée ! A mes yeux, les propositions qui ont été développées par les uns et les autres doivent évidemment être inscrites à l'agenda du gouvernement actuel et des futurs gouvernements pour que le combat pour l'égalité puisse servir réellement sur le terrain la cause des femmes.

Nous avons effectivement pu insister durant cette législature sur plusieurs accents nouveaux mais il faudra poursuivre. Le chemin est encore très long entre l'égalité de principe, entre la théorie de l'égalité, et l'égalité de fait. Vous l'avez très bien signalé pour l'ensemble des domaines.

Vous avez fait des propositions extrêmement précises, que ce soit pour une véritable politique de gender mainstreaming, que ce soit dans le domaine de la démocratie paritaire ou celui de l'autonomie économique, que ce soit dans la lutte contre la violence ou pour la santé ou encore dans le domaine de l'information. Il nous faudra examiner toutes ces propositions très intéressantes tant au gouvernement qu'au parlement.

Je voudrais ajouter trois éléments.

J'ai ressenti beaucoup d'intérêt à travailler avec mes collègues au rapport que vous avez reçu parce que, manifestement, chacun de ceux-ci, obligé de faire son rapport, s'est posé des questions sur l'implication de l'égalité entre hommes et femmes dans les décisions qu'il prend dans le cadre de sa politique. C'est un premier pas. Il faut poursuivre le processus. Je le ferai au gouvernement. Il doit cependant l'être aussi au parlement. Le comité d'avis pourrait ainsi ouvrir un dialogue avec chacun de mes collègues sur les conclusions que ces derniers ont déposées dans le cadre de leurs propres compétences. Cela permettrait de donner de la vie au débat sur le gender mainstreaming.

Je suis persuadée qu'en terme d'information pour le grand public, nous devrions faire plus et mieux. J'ai rencontré récemment ma collègue du Royaume-Uni qui a pris l'initiative de développer ce genre de rapport et de le diffuser ensuite dans le grand public. Cette diffusion a un double intérêt. D'abord, le public est informé ainsi de ce que font les uns et les autres. Mais elle rapporte en outre que la motivation de chacun de ses collègues pour en faire plus et mieux au profit des femmes a plus que doublé. C'est très certainement une proposition que nous pourrions développer avec vous dans les années à venir.

J'ai été particulièrement sensible, vu mes compétences, à vos propositions quant à l'emploi et, spécialement, vos propositions pour un autre aménagement du temps de travail qui permettrait notamment aux femmes de mieux concilier la vie au travail et la vie hors du travail, que ce soit la vie familiale ou plus globalement le temps consacré au loisir. J'ai été sensible aussi à vos propositions qui concernent l'égalité salariale. Il est vrai que, depuis 1978 et la loi de réorientation économique, l'égalité salariale est en principe acquise mais, dans les faits, l'inégalité salariale perdure. Je me suis donc lancée dans un travail sur la classification des fonctions. Je suis dès lors en débat avec les commissions paritaires pour faire avancer ce projet. Ce n'est pas simple. Tous les partenaires sociaux ne sont en effet pas toujours intéressés à ce type exercice. Je crois pourtant que c'est fondamental pour transformer l'égalité de principe de droit en égalité réelle.

Il y a encore vos propositions pour limiter le chômage de longue durée dans le cadre d'une autonomie économique des femmes, par le biais notamment de l'individualisation des droits dont nous pourrons longuement débattre au parlement. Il faudra agir sur ce point. Toutefois, notre action a déjà commencé par la réforme des sanctions dans la législation du chômage et par l'accord obtenu avec les partenaires sociaux. Cet accord permettra aux femmes exclues pour un chômage anormalement long ou obligées de s'exclure elles-mêmes du marché du travail pour pouvoir élever leurs enfants, de bénéficier de l'ensemble des plans d'emploi comme si elles étaient toujours demandeuses d'emploi.

Ces propositions ne vont pas tout changer dans la réalité du chômage des femmes mais elles indiquent la voie à suivre pour leur tendre la main.

Je citerai encore les propositions relatives à la lutte contre le harcèlement moral et sexuel sur les lieux de travail. A cet égard, il serait d'ailleurs opportun, d'appliquer de manière plus efficace les dispositions juridiques actuelles.

J'en viens à présent aux suggestions tendant à la création d'un nouvel outil performant en faveur de l'égalité des chances entre hommes et femmes. Certains ont évoqué un commissariat à la parité, d'autres un institut construit sur le modèle du centre pour l'égalité des chances. La possibilité de conférer des pouvoirs étendus aux associations de femmes, notamment pour ester en justice, a aussi été mentionnée. Je ne suis absolument pas fermée, au contraire, à la mise en place d'un tel institut, qui présenterait plus d'un atout et qui pourrait, d'une manière peut-être plus efficace encore, travailler sur le caractère transversal du combat pour l'égalité. Je me propose de sonder à ce sujet l'ensemble des partis démocratiques avant d'examiner avec le comité d'avis comment nous pourrions agir. J'ajoute que nous pourrions, de cette manière, travailler en étroite collaboration avec les Communautés et les Régions, indépendamment de la Conférence interministérielle mise sur pied par le gouvernement. L'égalité entre hommes et femmes doit effectivement débuter dès l'entrée à l'école. L'accueil de l'enfant et l'enseignement relèvent des compétences communautaires et régionales. Par conséquent, cet institut, susceptible de travailler de manière transversale, pourrait offrir un réel intérêt.

Je terminerai, enfin, en revenant quelques instants sur le débat relatif à la représentation des femmes dans les fonctions politiques. J'ai déjà eu l'occasion d'informer la commission de l'Intérieur de plusieurs propositions de révision de la Constitution, acceptées par le gouvernement et actuellement soumises au Parlement. L'inscription de la politique de discrimination positive dans la Constitution, au titre de vecteur du combat en faveur de l'égalité, constitue un pas fondamental. Le fait d'exiger la présence des deux sexes au sein des gouvernements et des exécutifs des pouvoirs subordonnés, des villes, des provinces, soit autant de lieux où se prennent les décisions concernant des politiques qui peuvent avoir une incidence en matière d'égalité, représente un autre progrès significatif. Par ailleurs, les articles proposés à la révision sont directement applicables, la présence des deux sexes dans chaque gouvernement, par exemple, ne requérant aucune loi complémentaire. Toutefois, il reste des efforts à accomplir. C'est la raison pour laquelle j'ai soumis au gouvernement diverses propositions de loi en vue d'instaurer la parité sur les listes électorales pour permettre aux femmes d'exercer les fonctions politiques auxquelles elles aspirent.

Qui peut dire le contraire ? Restons modestes. Il n'y a pas eu énormément de partis qui se sont prononcés unanimement - je peux en parler à l'aise car mon parti l'a fait - en faveur de la présence paritaire et de l'alternance sur les listes électorales. C'est donc un combat qui est également à mener au sein des bureaux de parti. J'ai l'impression que dans certains groupes, il y a une « parole féminine» et une « parole masculine ».

Autre exemple : les listes pour les communales. Dans nos différentes communes, avons-nous pu obtenir la parité et des formes d'alternance au niveau de la liste de notre parti ? Pour ma part, là aussi, je suis à l'aise : je les ai obtenues. C'est un combat que nous devons mener, toutes ensemble - certaines au gouvernement, d'autres au parlement, sans se montrer du doigt -, mais aussi séparément, chacune dans son propre parti, afin de convaincre.

Cela étant, j'ai soumis des propositions au gouvernement : il ne se passe pas une semaine sans que l'on en parle. Comme je l'ai dit, le débat n'est pas simple.

C'est un combat que je veux mener et je pense que j'aboutirai à un résultat - vous connaissez ma détermination ! Le département de l'égalité des chances, dont j'ai la gestion, est très important à mes yeux et je souhaite voir des réalisations concrètes en la matière.

J'estime que nous devons nous unir dans ce genre de combat. Nous ne serons pas nécessairement toutes d'accord sur les politiques à mener dans la mesure où il ne faut pas donner au grand public l'illusion qu'il n'y a qu'un seul discours féminin. Cependant, sur les questions qui recueillent l'unanimité des femmes, nous devons, plus que jamais, être solidaires - j'ai pu le constater au Comité d'avis pour l'émancipation sociale - pour imposer nos vues dans nos états-majors et en ce qui me concerne, pour les imposer, d'une manière ou d'une autre, au gouvernement.

Voilà les quelques éléments que je souhaitais apporter.

Je remercie, une fois encore, les divers intervenant(e)s pour la qualité du débat que nous avons eu cet après-midi !

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Ik heb de verschillende uiteenzettingen - sommige ervan waren van hoog niveau - aandachtig beluisterd.

Wij zullen rekening houden met de aanbevelingen die betrekking hebben op de ontwikkelingssamenwerking. Ik wil er in dit verband op wijzen dat wij in onze partnerlanden te maken hebben met de meest uiteenlopende culturen, tradities en omstandigheden. Dit is overigens een van de redenen waarom ik dit werk zo interessant vind. Tegelijkertijd betekent dit echter dat het soms moeilijk is algemene regels op te stellen met betrekking tot de wijze waarop men deze problematiek moet aanpakken. De enige zinvolle algemene regel is dat wij ermee akkoord gaan het gender-thema in al onze programma's te verweven en dat wij eveneens aandacht zullen hebben voor specifieke op de vrouw en haar levensomstandigheden gerichte programma's.

Soms betekent de verbetering van de materiële voorzieningen in een gemeenschap op zich al een verbetering van de levensomstandigheden van de vrouw, zelfs al gaat het niet om specifiek gender-georiënteerde initiatieven. In een aantal Afrikaanse landen staan de vrouwen en de jonge meisjes, meestal om traditionele redenen, in voor de watervoorziening. Indien wij kunnen zorgen voor een adequate watervoorziening in een dorp of een regio, dragen wij bij tot de oplossing van de problemen voor de vrouwen, ook al kunnen wij niets veranderen aan de traditionele verhoudingen.

Net zoals de introductie van de anticonceptiepil bij ons veertig jaar geleden een enorme bijdrage heeft geleverd tot de eigen ontplooiing van de vrouwen, kan het verbeteren van de materiële levensomstandigheden van een hele gemeenschap zorgen voor de onplooiing van de vrouw binnen die gemeenschap.

Mme Thijs m'a suggéré d'accorder une attention accrue à l'implication des femmes dans la coopération. Il est exact qu'elles sont peu nombreuses dans ce domaine. Ce sont surtout les ONG et la CTB qui peuvent y remédier. Il faudra voir avec eux ce que l'on peut faire pour encourager une participation plus importante des femmes dans ce secteur.

Je terminerai en félicitant l'assemblée pour la qualité de ce débat.

De voorzitter. - De dames Van Riet, de Bethune en Lizin, de heer Malmendier, de dames Willame-Boonen, Lindekens, Nagy, Kaçar, Thijs, Kestelijn-Sierens, Laloy en van Kessel, en de heer Remans hebben een voorstel van motie ingediend dat luidt:

« De Senaat,

- Gelet op de Universele verklaring van de rechten van de mens van 10 december 1948 dat het principe vermeldt van de gelijke rechten voor vrouwen en mannen en van het verbod van discriminatie, ondermeer op grond van geslacht;

- Gelet op het VN- Verdrag van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW);

- Gelet op de slotverklaring van de Wereldconferentie voor mensenrechten van Wenen in 1993;

- Gelet op de verklaring en het actieprogramma van de vierde Wereldvrouwenconferentie aangenomen op 15 september 1995 in Peking;

- Gelet op de wet van 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad;

- Gelet op de aanbevelingen van de Europese Raad van 2 december 1996 betreffende een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de besluitvorming;

- Gelet op het Verdrag van Amsterdam van 2 oktober 1997 dat Europa meer bevoegdheden heeft gegeven met betrekking tot de gelijke kansen en dat de Europese Unie voortaan bij al haar acties de ongelijkheden tussen vrouwen en mannen moet wegwerken;

- Gelet op de resolutie van de Europese Raad van 16 december 1997 betreffende gelijke kansen van vrouwen en mannen in alle beleidsdomeinen van de EU - "mainstreaming";

- Gelet op de eerste vergadering van de Europese Conferentie van de parlementaire organen bevoegd voor gelijke kansen van vrouwen en mannen in de Lid-Staten van de EU en in het Europees Parlement ( CCEC ) die op 23 mei 1997 in de Belgische Senaat heeft plaatsgevonden en tijdens de welke een Aanbeveling betreffende de gelijkheid van mannen en vrouwen in het Verdrag van Amsterdam bij consensus werd aangenomen;

- Gelet op de resolutie van de Europese Raad van 9 maart 1999 betreffende de gezondheidstoestand van vrouwen in de EU;

- Gelet op de resolutie van de Europese Raad van 17 november 1999 betreffende de aanneming van een project (DAPHNE) met betrekking tot preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen;

- Gelet op het advies van het Adviescomité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen van 9 juli 1998 betreffende het verslag aan het Parlement van de minister belast met de Ontwikkelingssamenwerking ter uitvoering van de wet van 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad;

- Gelet op het advies van het Adviescomité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen van 1 april 1999 betreffende het verslag aan het Parlement van de minister belast met het Gelijkekansenbeleid voor mannen en vrouwen ter uitvoering van de wet van 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad;

- Gelet op het advies van het Adviecomité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen , uitgebracht op 8 februari 2000 naar aanleiding van de openbare hoorzitting betreffende het facultatief protocol bij het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw (CEDAW-Verdrag, 1979);

- Gelet op de bepalingen in het regeerakkoord "De brug naar de eenentwintigste eeuw" van 7 juli 1999;

- Gelet op het advies van het Adviescomité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen van 28 maart 2000 betreffende de beleidsintenties van mevrouw L. Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen;

Overwegende,

A. Dat aan de hand van het regeringsrapport van 4 mei 2000 over het gevoerde beleid overeenkomstig de doelstellingen van de 4e Wereldvrouwenconferentie gehouden te Peking in september 1995, het eerste rapport van die aard in ons land, een stand van zaken opgemaakt kan worden over het beleid inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen in elk van de federale departementen;

B. Dat het regeringsrapport de noodzakelijke algemene en coherente visie van gendermainstreaming nog meer moet uitdragen;

C. Dat onvoldoende gegevens en statistieken, noodzakelijk om een efficiënt genderbeleid te voeren, voorhanden zijn;

D. Dat duurzame menselijke ontwikkeling op sociaal en economisch vlak slechts effectief kan zijn indien de vrouwen betrokken worden bij het opstellen en het uitvoeren van de beleidslijnen;

E. Dat de kwantitatieve ondervertegenwoordiging van vrouwen in de politieke besluitvorming een democratisch deficit veroorzaakt;

F. Dat de deelname van vrouwen aan de besluitvorming en aan het bestuur in sociale, economische en culturele beleidsdomeinen dan ook noodzakelijk is en dat deze doelstelling slechts bereikt kan worden indien de regering zich hier met kracht en overtuiging achter schaart;

G. Dat in ons land een feminisering van de armoede bestaat. Immers, 55.3 % van de bestaansminimumtrekkers zijn vrouwen, voor het merendeel alleenstaande vrouwen met kinderen;

H. Dat een grote groep van vrouwen nog steeds een afgeleid sociaal statuut heeft;

I. Dat de combinatie van gezin en arbeid reeds jarenlang een strijdpunt is van de vrouwenbeweging en in de ontwikkeling van de actieve welvaartsstaat een grote uitdaging vormt;

J. Dat de ontwikkeling van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën een nieuw gegeven is dat gevolgen heeft voor het beleid inzake gelijke kansen en gelijke economische rechten;

K. Dat geweld ten aanzien van vrouwen een belangrijk maatschappelijk probleem vormt;

L. Dat vrouwen geconfronteerd worden met specifieke gezondheidsproblemen en dat verstrekkers van gezondheidszorg bovendien bij sommige klachten van vrouwen minder zorg en aandacht besteden dan bij gelijkaardige klachten van mannen;

Verzoekt de federale regering :

1. Voor wat betreft het gelijke kansenbeleid :

1. 1. Een seksespecifieke benadering op te nemen in alle federale beleidsdomeinen en programma's, zodat hierdoor erkend wordt dat het beleid ter bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen transversaal gevoerd moet worden;

1. 2. Een beleidsnota inzake mainstreaming op te stellen aangezien mainstreaming op dit ogenblik het meest aangewezen instrument is voor een effectief gelijke kansenbeleid, alsook de nodige beleidsstructuren te ontwikkelen ter ondersteuning van dit beleid. Dit impliceert het bijeenroepen van een interministeriële werkgroep, het aanduiden van verantwoordelijken per ministerieel departement, het voorzien van de nodige mensen en middelen en het vastleggen van een concreet tijdsschema voor de implementatie van het mainstreamingsbeleid, het opstellen van instrumenten en indicatoren voor een seksespecifieke benadering en het toe te passen om efficiënte beleidsmaatregelen te bepalen in de strijd tegen genderdiscriminatie en het verrichten van onderzoek naar de invloed van maatregelen ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen (EER);

1. 3. Aangezien een beleid van mainstreaming impliceert dat er rekening wordt gehouden met de diversiteit binnen de vrouwengroep, specifieke maatregelen te voorzien voor allochtone vrouwen, vrouwen met een handicap, ...

2. Voor wat betreft de paritaire democratie - de empowerment van vrouwen :

2. 1. Haar voorstellen om het principe van gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de Grondwet op te nemen, in te dienen in het parlement;

2. 2. Een beleid te voeren ter bevordering van de deelname van vrouwen aan alle organen van politieke besluitvorming en wetsontwerpen in te dienen tot wijziging van de kieswetten en van de wetten houdende inrichting van federale adviesorganen en besluitvormingsorganen teneinde vrouwen daadwerkelijk te laten deelnemen aan de politieke besluitvorming;

2. 3. In het economisch, sociaal en cultureel beleid duidelijke en welbepaalde doelstellingen aan te nemen om volgens een strak tijdsschema aan vrouwen volledige en gelijke toegang te geven tot de hiërarchische beslissingsniveaus;

3. Voor wat betreft de economische "empowerment" van vrouwen :

3. 1. De regel "Gelijk loon voor gelijk werk" in de praktijk om te zetten door verder te werken aan de herziening van de functieclassificatie;

3. 2. Omdat een volwaardige sociale bescherming voor alle vrouwen zich opdringt, het sociaal statuut te verbeteren van onthaalouders, meewerkende echtgenotes, ...

3. 3. Concrete maatregelen te nemen om de kansen van vrouwen inzake loopbaanontwikkeling te verbeteren, om de harmonie tussen werk, gezin en maatschappelijk engagement te vergemakkelijken, de herintreding van vrouwen op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, de genderkloof in de werkgelegenheid te bestrijden;

3. 4. Sensibiliseringsmaatregelen te nemen opdat mannen zouden worden aangemoedigd meer zorgtaken op zich te nemen;

3. 5. De gelijke deelname van mannen en vrouwen aan de kennis- en informatiemaatschappij te bevorderen;

4. Voor wat betreft geweld en gezondheid :

4. 1. Een globale aanpak van de problematiek van geweld tegen vrouwen en in het bijzonder een structureel permanent beleid uit te werken, de bewustmakingscampagnes met betrekking tot geweld tegen vrouwen verder te zetten en meer middelen voor slachtofferhulp vrij te maken;

4. 2. In haar gezondheidsbeleid een bijzondere aandacht te hebben voor de specifieke gezondheidsproblemen van vrouwen;

5. Voor wat betreft de internationale solidariteit :

5. 1. Het Belgische buitenlandse beleid uitdrukkelijk te koppelen aan vrouwenrechten (= fundamentele mensenrechten) en de snelle ratificatie van het facultatief (klachtrecht)protocol bij het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw te bewerkstelligen;

5. 2. De genderdimensie blijvend te implementeren in de Belgische internationale samenwerking, de projecten hieraan daadwerkelijk te toetsen en in functie daarvan gendertrainingen voor projectverantwoordelijken te voorzien;

5. 3. In haar immigratiebeleid specifiek aandacht te besteden aan de problemen waarmee vrouwelijke asielzoekers worden geconfronteerd;

5. 4. Een verhoogde strijd te voeren tegen mensenhandel en seksuele uitbuiting door hiervoor meer mensen en middelen ter beschikking te stellen alsook voor de opvang van de slachtoffers;

6. Voor wat de verslagen van de regering voor de volgende jaren betreft ter uitvoering van de wet van 6 maart 1996 die het toezicht regelt op de toepassing van de resoluties van de wereldconferentie van Peking in 1995 over de vrouwen :

6. 1. Meer uniformiteit in de bijdragen van de verschillende ministers na te streven, alsook meer statistische gegevens in het verslag op te nemen en een systematische begrotingstoets in te bouwen;

6. 2. Een efficiënter informatie- en sensibiliseringsbeleid over het verslag te voeren;

6. 3. Aan dit verslag het verslag te hechten zoals voorzien in artikel 7, tweede lid van het Koninklijk Besluit van 27 februari 1990 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de overheidsdiensten;

6. 4. Het verslag jaarlijks tijdens een parlementair debat in plenaire vergadering van de Senaat voor te stellen en te evalueren in samenwerking met de actoren van het middenveld.»

- Over deze motie wordt later gestemd.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergaderingen vinden plaats donderdag 11 mei 2000 om 10 en om 15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 17.30 uur.)