2-42

2-42

Sénat de Belgique

Annales parlementaires

JEUDI 4 MAI 2000 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Vincent Van Quickenborne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et au secrétaire d'État à la Coopération au développement sur «le rôle des organisations non gouvernementales dans la politique étrangère belge» (n° 2-99)

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Deze vrij algemene vraag dateert eigenlijk al van 6 maart, maar kon onder andere door mijn afwezigheid nog niet eerder worden behandeld. Ze is voortgesproten uit de discussie over het migratiebeleid in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en de Administratieve Aangelegenheden. In een interessant gesprek heeft de minister van Buitenlandse Zaken daar gesuggereerd dat het debat over de rol van de niet-gouvernementele organisaties, de NGO's, wel eens mocht worden gevoerd. Ik hoop dat mijn vraag de inleiding moge vormen op dat debat dat we te gepasten tijde moeten voeren.

De NGO's zijn de laatste jaren uitgegroeid van kleine groepjes idealisten tot grote multinationale ondernemingen, waarvan sommige enorme budgetten hebben. De rol van de NGO's op de internationale fora neemt op indrukwekkende wijze toe. De WTO-top in Seattle was daarvan een treffend voorbeeld. Toch heeft de oorlog in Kosovo uitgewezen dat er een wildgroei kan ontstaan bij slechte coördinatie en dat negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten. In deze context wil ik een aantal vragen stellen over de rol van de NGO's.

Ten eerste, welke rol ziet de staatssecretaris weggelegd voor de NGO's in het kader van de ontwikkelingssamenwerking?

Ten tweede, hoe onderhandelt hij met deze organisaties en hoeveel NGO´s zijn er door de Belgische overheid erkend?

Ten derde, krijgen deze NGO's gouvernementele steun? Zo ja, over welke bedragen gaat het en hoe worden deze middelen verdeeld? Welke zijn de vereisten? Hoe worden hun uitgevoerde projecten beoordeeld?

Ten vierde, sommigen ontwikkelen in het werkveld de stelling dat het uitbesteden van de ontwikkelingssamenwerking aan NGO's eigenlijk neerkomt op de privatisering van de ontwikkelingssamenwerking. Welke mening houdt de staatssecretaris daar op na? Op welke manier - via aanbestedingen of andere methodes - worden de opdrachten door de overheid aan de NGO's toegewezen of uitbesteed?

Ten vijfde, het Internationale Rode Kruis heeft in 1995 een gedragscode opgesteld met als doel de geloofwaardigheid van de NGO's te vrijwaren. Die code is op dit moment ondertekend door meer dan 70 groeperingen en een 140-tal landen. Heeft België die gedragscode ondertekend en welke Belgische NGO's deden dit eveneens?

Ten zesde, hoeveel mensen werken in de NGO-sector?

Ten zevende, de meeste NGO's hebben een Westers referentiekader en dragen dit rechtstreeks of onrechtstreeks over in de gebieden waar ze actief zijn. Zo worden vrouwen en kinderen soms met lichte dwang verplicht de Westerse familiale rolmodellen over te nemen. Welke maatregelen neemt de staatssecretaris om de plaatselijke cultuur te beschermen?

Ten achtste, bepaalde NGO's houden zich bezig met het vrijkopen van slaven in Zuid-Soedan, waardoor het systeem van slavernij eigenlijk in stand gehouden wordt. UNICEF heeft deze praktijken al veroordeeld. Heeft de staatssecretaris er weet van of Belgische NGO's dit soort van praktijken huldigen?

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - De op het eerste gezicht bijzonder NGO-onvriendelijke vraagstelling verbaast mij enigszins. Ik zou hieruit kunnen afleiden dat de vraagsteller de voorkeur geeft aan gouvernementele organisaties. Ik hoop evenwel dat het niet zijn bedoeling is de rol van de niet-gouvernementele organisaties in onze ontwikkelingssamenwerking in twijfel te trekken. In de eerste plaats moeten NGO's een draagvlak vinden voor de ontwikkelingssamenwerking en ervoor zorgen dat dit draagvlak in de samenleving wordt georganiseerd en gegroepeerd. De bevolking mag haar aandacht voor de noden in de derde wereld niet verliezen. Voorts staan deze organisaties in voor de efficiënte en correcte uitoefening van de taken in de landen waarmee wij samenwerken. Ik hoop dat ik de heer Van Quickenborne verkeerd heb begrepen, want het zou uiterst verbazingwekkend zijn indien hij ontwikkelingssamenwerking uitsluitend als een opdracht van de overheid beschouwt. Een dergelijke stellingname wordt in geen enkele sector meer aanvaard, tenzij misschien in onze eigen basissectoren.

De NGO's kunnen in twee groepen worden onderverdeeld: de kleine en middelgrote organisaties, enerzijds, en de grote organisaties, die omzeggens de functie van multinationale ondernemingen hebben gekregen, anderzijds. Deze tweede groep is uiteraard zeer klein, maar er wordt vaak een beroep op gedaan omdat specialisatie en grootschalig ingrijpen in vele omstandigheden noodzakelijk is.

Ik meen te begrijpen wat de aanleiding is geweest tot het stellen van deze vraag om uitleg, namelijk de vaststelling dat de oorlog in Kosovo aangetoond heeft dat slechte coördinatie tot een wildgroei van de hulpverlening kan leiden. Ik wil dit niet ontkennen, maar dat zegt niets over de NGO's zelf. Naar aanleiding van de gebeurtenissen in de Balkanlanden kan er over het algemeen een gebrek aan coördinatie worden geconstateerd. Wij werden geconfronteerd met een omvangrijke noodsituatie, waarbij er zeer veel hulp aan de regio is geboden, maar waarbij de hulporganisaties elkaar in de weg liepen. Indien de Europese Unie de acties had gecentraliseerd, was het misschien anders verlopen, maar dan hadden wij ongetwijfeld kritiek gehad op het logge en bureaucratische verloop. Ik wil zeker niet beweren dat een niet-gouvernementele organisatie in alle omstandigheden perfect werk levert.

De wet op de internationale samenwerking, die vorig jaar door het Parlement werd goedgekeurd, bepaalt dat de NGO's actoren van de indirecte samenwerking zijn. Tenzij er bij meerderheid wordt beslist dat deze samenwerking moet worden afgeschaft, ben ik verplicht samen te werken met deze organisaties. Ook het regeerakkoord vermeldt dat de NGO's een geprivilegieerde partner van de overheid blijven om de redenen die ik zopas heb aangehaald. Ik heb trouwens geen bezwaar om met NGO's samen te werken.

Er is al een aantal jaren een hervorming van de NGO-samenwerking bezig. De jongste grote hervorming is opgenomen in het koninklijk besluit van 18 juli 1997 en het ministerieel besluit van 25 september 1998. Die omschrijven vooral de financieringsvoorwaarden van de NGO's. Het doel van de bijsturing is in hoofdzaak de bevordering van de coherentie en van de doeltreffendheid van de initiatieven en de veralgemening van de programmabenadering met responsabilisering van de NGO's. Dat betekent dat wij de NGO's vragen om een meerjarenprogramma in te dienen op basis waarvan jaarlijkse actieplannen worden goedgekeurd met een bijbehorend budget. De NGO's moeten de correcte uitvoering daarvan aantonen. Er ligt dus een grotere verantwoordelijkheid bij de NGO's.

Er is tevens een uitdieping van de beleidsdialoog tussen de overheid en de NGO's. De samenwerking tussen de NGO's wordt ook bevorderd. Zo is er een hoger medefinancieringspercentage wanneer ze zich in een consortium groeperen. Dit alles bouwt voort op de besluiten van de parlementaire opvolgingscommissie van de Kamer over het ABOS. Het betreft een continu proces. Nieuw dit jaar is dat ik probeer onze beslissingen beter te motiveren. De betrokken NGO's krijgen ook een antwoordrecht wanneer ze menen dat wij onvoldoende op hun subsidievraag ingaan. Ze hebben twee weken tijd om bezwaar in te dienen. In een aantal gevallen oordelen we dat hun argumenten terecht zijn en wordt de subsidie opgetrokken binnen het beschikbare budget.

Ik onderhandel meestal niet zelf met de NGO's, wel af en toe met de koepelorganisaties. Dat zijn het NCOS en het CNCD voor de inhoudelijke, de maatschappelijke, standpunten, en Coprogram en Arcodef voor de organisatorische belangen. Er is ook een adviescommissie voor de NGO's waaraan wij geregeld adviezen vragen. De administratie onderhandelt over de concrete meerjarenprogramma's en de jaarlijkse actieplannen. Er bestaat een permanente dialoog en controle op de werking van de NGO's. Wij proberen te werken aan de verdere verbetering van de kwaliteit daarvan.

Er zijn 134 NGO's erkend. De meeste betrokkenen vinden dat te veel. Daarom is er de aansporing om meer samen te werken. Dat verhoogt de efficiëntie en vermindert voor de administratie het aantal te onderzoeken dossiers.

De NGO's krijgen gouvernementele steun. Het is mijn bekommernis dat deze organisaties voldoende niet-gouvernementeel blijven en voor hun eigen draagvlak en financiering zorgen. Wij kunnen goede afspraken maken, maar hoe meer de NGO's van de overheid afhangen, hoe meer ze met die overheid kunnen worden vereenzelvigd. Ik vind dus, en daarin verschillen wij van Nederland, dat wij ernaar moeten streven dat onze NGO's zo veel mogelijk voor hun eigen ledenbestand en financiering zorgen. Wij kennen medefinanciering toe op basis van jaarlijks ingediende actieplannen. Wij doen daarvoor een beroep op het advies van onafhankelijke experts. Wij gebruiken daarvoor ook evaluaties van de activiteiten van de NGO's in de voorbije jaren. De financiering houdt uiteraard rekening met de beschikbare kredieten.

Ingevolge het koninklijk besluit moeten we al die actieplannen ieder jaar tegen 31 december beoordeeld hebben. Dat is in de voorbije jaren nooit gelukt. Met genoegen kan ik mededelen dat wij ze allemaal hebben beoordeeld tegen januari, medio februari. Vorig jaar was dat pas half mei, begin juni in orde. Wij maken dus vooruitgang, maar het kan nog beter.

Bij de beoordeling van het programma wordt ondermeer rekening gehouden met de samenhang, de ontwikkelingsrelevantie, de duurzaamheid, de methodologische aanpak, het partnerschap en vooral met de samenwerking met lokale organisaties en met de overdracht van expertise. We willen zeker geen substitutiesamenwerking bevorderen waarbij een organisatie al dan niet gouvernementeel, zich voor eeuwig in de plaats stelt van de lokale bevolking.

Voor het jaar 2000 is op de uitgavenbegroting in het kader van het nieuwe systeem 3,290 miljard uitgetrokken voor de programmafinanciering. Er lopen ook nog een aantal oude erkenningen van organisaties die nog niet in het programmasysteem zijn gestapt. Voor het jaar 2000 bedraagt de totale begroting voor de NGO's afgerond 3,5 miljard. Dat is zeker niet overdreven op een begroting van 24 miljard voor ontwikkelingssamenwerking. Het nieuwe systeem moet zeker niet gezien worden als een privatisering van de ontwikkelingssamenwerking. De NGO's zijn voor ons een belangrijke partner, zoals de wet dat overigens wil.

Wat de gedragscode van het Internationale Rode Kruis betreft, wil ik toch wijzen op de heel specifieke status van het Internationale Rode Kruis binnen de zeer grote NGO's. Het is namelijk een niet-gouvernementele organisatie die door bijna alle regeringen wordt erkend als een neutrale partner. Het is ook een heel grote organisatie die in praktisch alle landen aanwezig is. Het Internationale Rode Kruis werkt samen met de Rode Wassenaar van de islamitische landen, en werkt als het ware wereldoverspannend. De instelling speelt een semi-officiële rol. Ik denk trouwens dat de meeste regeringen zeer blij zijn met die niet-gouvernementele rol, want een intergouvernementele organisatie kan aanleiding geven tot belangenvermengingen en belangenconflicten. Het IRK treedt echter vrij autonoom op en meestal tot algemene voldoening. Voor noodhulp in geval van rampen heeft het een gedragscode opgesteld, die bij consensus is aanvaard op de 26e Internationale Conferentie van het Rode Kruis en de Rode Wassenaar. Die gedragscode is bedoeld om bepaalde gedragsprincipes veilig te stellen in de humanitaire hulp en richt zich zowel tot NGO's als tot internationale organisaties en staten. Op die conferentie waren 143 staten aanwezig, waaronder België, dat altijd heeft deelgenomen aan de conferenties van het IRK en de code ook heeft goedgekeurd. Voor zover ik weet is die code niet geformaliseerd in een wettekst, maar is daar bij consensus over geoordeeld. Het is dus geen verdragstekst, maar een soort morele verbintenis. Ik kan de tekst in het Frans bezorgen. Voor zover ik weet, bestaat er geen Nederlandse vertaling.

In ons land werken voor zover bekend ongeveer duizend mensen op de zetel van een NGO. Daarnaast hebben de NGO's 610 ontwikkelingswerkers in het buitenland, wat ons op een totaal van circa 1.600 mensen brengt voor de gehele niet-gouvernementele sector. De gewesten en de gemeenschappen kunnen ook in bepaalde mate werkgelegenheid in dienst van NGO's financieren. Ze kunnen ook NGO's subsidiëren voor werk in ontwikkelingslanden. Ik weet dat dit onder andere in de onderwijssector gebeurt.

De bescherming van de integriteit van de plaatselijke cultuur is voor mij een grote bekommernis. De heer Van Quickenborne heeft dit misschien gelezen in de recent gepubliceerde beleidsnota. Bij grootschalige noodoperaties strijkt er inderdaad soms een vlucht westerlingen in een gebied neer. Ik neem aan dat de hulpverleners meestal proberen de lokale overheden, gebruiken, cultuur en bevolking te respecteren, maar ik sluit niet uit dat dit soms onvoldoende gebeurt. Er zijn echter zo veel NGO's, dat ik zonder concrete voorbeelden hierop niet kan ingaan. Wij moeten er volgens mij vooral voor zorgen dat de economische uniformisering die zich over de wereld verspreidt, voldoende gecorrigeerd wordt door respect voor de culturele diversiteit.

De slotvraag betreft het vrijkopen van slaven in Zuid-Soedan. Ik weet dat één welbepaalde niet-gouvernementele organisatie dit ooit heeft gedaan en dat dit op veel kritiek is gestuit. Bij mijn weten is dat niet gebeurd door een organisatie die door ons gesubsidieerd wordt en zeker niet met geld dat door ons ter beschikking is gesteld. In geen van de jaarplannen of actieprogramma's is een dergelijke actie vermeld en mocht dit gebeurd zijn zonder het te vermelden, wat ik niet vermoed, betekent dit een inbreuk op de aangegane verbintenissen.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik dank de staatsecretaris voor het antwoord op al deze vragen. Hij wees in het begin van zijn antwoord op een mogelijk misverstand. Welnu, laat het duidelijk zijn dat ik wel degelijk voorstander ben van de werking van de NGO's. Ik heb alleen willen wijzen op een mogelijke concurrentiestrijd in die sector en op de mogelijke nefaste gevolgen daarvan. Hij zegt zelf dat er 134 erkende NGO's actief zijn in ons land, wat een vrij hoog aantal is. Ik hoop dat de Senaat als reflectiekamer in de toekomst een grondig debat over deze materie zal kunnen voeren.

- L'incident est clos.