2-40

2-40

Belgische Senaat

Parlementaire handelingen

DONDERDAG 27 APRIL 2000 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Joris Van Hauthem aan de eerste minister over «de verzameling van persoonsgegevens door het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding» (nr. 2-227)

De voorzitter. - De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, antwoordt namens de heer Guy Verhofstadt, eerste minister.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Enige tijd geleden begon De Post een zogenaamde Black List te gebruiken, bestaande uit gegevens over personen van wie de publicaties bestempeld worden als automatisch verdacht. De rechtbank te Brugge heeft op 26 april 2000 beslist dat deze Black List manifest illegaal is en dat het De Post verboden wordt de lijst nog te gebruiken, op straffe van een dwangsom van 50.000 frank per overtreding. Op een schriftelijke vraag van Kamerlid Van den Eynde begin maart 2000 antwoordde minister Daems dat deze lijst met persoonsgegevens aan De Post toegezonden werd door het Centrum van pater Leman. Op 8 februari 2000 heeft de heer Verreycken de eerste minister schriftelijk gevraagd of bij dat Centrum persoonsgegevens werden verzameld. Ik citeer letterlijk uit zijn antwoord: "Geen enkele medewerker, werkzaam op het Centrum, verzamelt persoonsgegevens."

De evidente vragen zijn dan ook:

1. Indien geen enkele medewerker op het Centrum persoonsgegevens verzamelt, waar komen dan de persoonsgegevens vandaan die volgens minister Daems door het Centrum werden toegezonden aan De Post?

2. Werd minister Daems door De Post of door het Centrum verkeerd ingelicht?

3. Wie heeft desgevallend de persoonsgegevens van de verboden zwarte lijst bij het Centrum verzameld? Werd dit bestand intussen vernietigd?

4. Werd een formeel verbod uitgevaardigd voor de medewerkers van het Centrum om nog illegaal persoonsgegevens te verzamelen en te bewaren?

5. Welke sancties zal de regering treffen tegen diegenen die deze illegale daad hebben verricht?

De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties. - De rechtbank te Brugge heeft inderdaad beslist dat geen lijst mag worden gebruikt. Dit strookt overigens met de antwoorden die ik altijd op de talrijke vragen daarover heb gegeven. Er mag dus geen voorafbeelding van een vermoeden van racisme op basis van een lijst worden gemaakt.

De Post heeft echter het recht bepaalde publicaties niet te verspreiden, maar dan niet op grond van een zogenaamde Black List.

De Post blijft intern de procedure volgen die ze heeft afgesproken, namelijk indien een postmeester vermoedt dat een geschrift racistische uitingen bevat, zonder dit echter te toetsen aan een lijst, wordt bij het Centrum van de heer Leman een procedure aanhangig gemaakt. Dat Centrum geeft een advies dat moet worden gevolgd. Als het Centrum oordeelt dat de publicatie racistische uitlatingen bevat, mag ze niet worden verspreid, maar moet het parket worden ingeschakeld.

Volgens de informatie die ik van De Post heb gekregen zou er inderdaad een lijst hebben bestaan, maar zou die nooit gebruikt zijn geweest. Nu is echter het tegenovergestelde bewezen. Ik ben er van overtuigd dat dit niet te wijten is aan de gedelegeerd bestuurder. Blijkbaar is dus toch een lijst op min of meer beperkte wijze verspreid en werd er rekening mee gehouden, hoewel de postkantoren nadien het bericht hebben gekregen om dit niet te doen.

Wat de ogenschijnlijke tegenstelling tussen de antwoorden van de eerste minister en van mezelf betreft, kan ik alleen melden dat ik mij heb gebaseerd op het antwoord van het Centrum. Dat heeft inderdaad een lijst overgezonden naar De Post. Het Centrum verzamelt echter geen persoonsgegevens met betrekking tot leden van partijen of groeperingen. Het heeft, op basis van reacties van verontruste burgers die bepaalde publicaties ontvangen hadden, een overzicht gemaakt van verantwoordelijke uitgevers. Het is juist die lijst die de naam van Black List heeft gekregen.

Ongeacht het feit dat De Post een nv van publiek recht is en de regels van corporate government er gelden, heb ik haar er onlangs zeer duidelijk op gewezen dat ik niet aanvaard dat vooraf enige veronderstelling van racisme kan bestaan op basis van een lijst met persoonlijke gegevens. Dat is trouwens ook racisme. Ik heb gezegd dat ik het er volkomen mee eens ben dat correcte procedures verder mogen worden gevolgd. Dat betekent dat, als er een vermoeden of zichtbaar bewijs is van racistische uitlatingen, advies mag worden gevraagd aan het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding. Als uit het advies blijkt dat de publicatie inderdaad racistisch is, mag ze niet worden verspreid en moet de informatie aan het parket worden gegeven. Dat is een zaak van de rechtbank, want de wet op het racisme moet onverkort worden toegepast. Het voordeel van dit debat is dat er enige rechtspraak is ontstaan, zodat dit soort politieke discussies in de toekomst kan worden voorkomen. Die discussies horen thuis in de rechtbanken.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Het is nu toch wel duidelijk dat er een communicatieprobleem geweest is tussen De Post en hemzelf. Toen hij voor het eerst met de vraag over de Black List werd geconfronteerd, zei hij dat deze nooit aan de postmeesters werd gezonden. In werkelijkheid is dat wel gebeurd en is die lijst nadien niet ingetrokken, maar vervangen door een nieuwe lijst. Wat dat betreft staat vast dat de minister verkeerd werd ingelicht.

Over het Centrum wil ik opmerken dat de rechtbank van Brugge heeft vastgesteld dat er een inbreuk is geweest op de privacywetgeving. Ik heb mijn vraag aan de eerste minister gesteld omdat het Centrum onder de diensten van de eerste minister ressorteert. Eén van mijn vragen is welk gevolg eraan zal worden gegeven. Indien nodig zullen wij ermee zelf naar de bevoegde commissie trekken. De minister zegt dat het gaat om een lijst die op klacht van een aantal burgers aan De Post werd meegedeeld, maar dit is hoe dan ook een praktijk die niet kan.

Mijn laatste opmerking betreft het standpunt dat er geen vermoeden van racisme kan bestaan op basis van een lijst met namen, maar wel op basis van een publicatie. Dat is in feite de inhoud van het protocol dat de heer Di Rupo in december 1998 heeft afgesloten met De Post. Dit vind ik even angstaanjagend, want ik ben het met de minister eens dat dit soort discussies voor een rechtbank moet worden gevoerd. Waar haalt in dit geval het Centrum van de heer Leman of om het even welke instantie het recht om te zeggen wat al dan niet racistisch is en niet mag worden verspreid, ofschoon daarover nog geen gerechtelijke uitspraak is geweest? Dan wordt evenzeer de kar voor het paard gespannen. De politieke discussie moet dus gaan over de inhoud van het protocol en over de vraag of dit in overeenstemming is met de beginselen van een democratische rechtsstaat.

De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties. -Mijns inziens is een lijst maken van alle klachten van burgers ten aanzien van verantwoordelijke uitgevers van publicaties geen schending van de privacy.

De houding van De Post lijkt mij daarenboven niet onlogisch als ze het advies van het Centrum volgt. Als ze dit niet zou doen dreigt er immers een gerechtelijke veroordeling te volgen wegens racisme. Precies omdat er naderhand controle mogelijk is door de rechtbanken is de verantwoordelijkheid van het Centrum vrij groot. Ik ben ervan overtuigd dat de huidige werkwijze ons in staat zal stellen om deze problematiek op basis van rechtspraak definitief op te lossen.