2-39

2-39

Belgische Senaat

Parlementaire handelingen

DONDERDAG 6 APRIL 2000 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Ludwig Caluwé aan de eerste minister over «de interpretatie van het akkoord omtrent de herschikking van bevoegdheden inzake landbouw en buitenlandse handel» (nr. 2-214)

Mondelinge vraag van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de eerste minister en aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over «de interpretatie van het akkoord omtrent de herschikking van bevoegdheden inzake landbouw en buitenlandse handel» (nr. 2-215)

Mondelinge vraag van de heer Joris Van Hauthem aan de eerste minister over «de interpretatie van het akkoord omtrent de herschikking van bevoegdheden inzake landbouw en buitenlandse handel» (nr. 2-216)

Mondelinge vraag van de heer Frans Lozie aan de eerste minister over «de interpretatie van het akkoord omtrent de herschikking van bevoegdheden inzake landbouw en buitenlandse handel» (nr. 2-217)

Mondelinge vraag van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen aan de eerste minister over «de interpretatie van het akkoord omtrent de herschikking van bevoegdheden inzake landbouw en buitenlandse handel» (nr. 2-218)

Mondelinge vraag van de heer Philippe Moureaux aan de eerste minister over «de interpretatie van het akkoord omtrent de herschikking van bevoegdheden inzake landbouw en buitenlandse handel» (nr. 2-219)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, antwoordt namens de heer Guy Verhofstadt, eerste minister.

De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Vorige week heb ik de eerste minister naar aanleiding van een andere vraag om uitleg gevraagd welke beslissingen hij nog vóór Pasen zou nemen in dit dossier. Hij heeft mij toen geantwoord dat mijn vraag voorbarig was en dat ik ze deze week nog eens moest stellen. Ik doe dit dan ook. Maar blijkbaar is de eerste minister al op weg naar de luchthaven, ook al had ik begrepen dat zijn reis slechts één dag, morgen, in beslag zou nemen. Ik neem aan dat minister Aelvoet een bevredigend antwoord zal geven op mijn vragen.

Bij het lezen van de tekst van het nachtelijk akkoord dat in de ochtend van 5 april werd gesloten, en dat werd omgezet in een notificatie van de Ministerraad, rijzen heel wat vragen. In een mondelinge vraag moet ik mij tot enkele beperken.

Ten eerste had de eerste minister oorspronkelijk aangekondigd dat voor Pasen niet alleen voor landbouw en buitenlandse handel een besluit zou worden genomen, maar dat hij ook voorstellen zou doen en beslissingen zou nemen met betrekking tot andere bevoegdheden die zouden moeten worden gehomogeniseerd. Blijkbaar is dit niet gelukt. Waarom niet?

Dan kom ik bij het akkoord zelf. Hoe moet het voorbehoud met betrekking tot de gezondheidsaspecten, dat is opgenomen in het akkoord over landbouw, worden geïnterpreteerd? Geldt dit alleen voor die zaken die uitdrukkelijk betrekking hebben op volksgezondheid of moeten we dit ruimer interpreteren? Heeft het enkel betrekking op het laatste deel van de tekst, over de kwaliteit van producten? Blijven de dierengezondheid en het dierenwelzijn federaal of worden die materies ook overgeheveld? In de nota die de minister van Landbouw aan de Costa overhandigde, schoof hij dierenwelzijn en dierenbescherming naar voren als materies die konden worden overgeheveld.

Waarom wordt voorbehoud gemaakt met betrekking tot de vervroegde uittreding uit de landbouw? Dit aspect maakt deel uit van het structureel beleid en ook deze materie werd door de minister van Landbouw naar voren geschoven om over te hevelen.

Vervolgens stel ik vast dat er in de Franstalige en de Nederlandstalige media tegenstrijdige berichten verschijnen. Bovendien verschillen die dan weer van de tekst van de notificatie van de Ministerraad. Daarin wordt uitdrukkelijk voorbehoud gemaakt met betrekking tot de inhoud van artikel 6, § 1, VI van de bijzondere wet, dat handelt over de gewestbevoegdheden. Wie de tekst goed leest, komt tot de vaststelling dat heel het inkomens-, prijs- en marktbeleid een federale materie blijft. Is deze interpretatie juist of niet? Ik kan uit de wettekst niets anders opmaken dan dat die aspecten federaal worden gehouden. Als dat zo is, welke minister wordt dan met deze bevoegdheid belast: is het de minister van Economische Zaken of blijft er toch een minister van Landbouw? Hoe zal dat worden geregeld?

Voorts is het de bedoeling dat de overdracht van bevoegdheden wordt gefinancierd met dotaties op basis van uitgaven. Dat betekent een terugkeer naar het oude consumptiefederalisme. Sinds de goedkeuring van de financieringswet in 1989 werden bijkomende bevoegdheden telkens gefinancierd door een toename van de geristorneerde belastingen. Af en toe was er wel een overgangsfase, maar het einde van die overgangsfase was steeds in de wet opgenomen. Waarom wordt in dit besluit van dit principe afgeweken? Hoe lang zal de voorlopige fase, die in de beslissing is opgenomen, duren? Volgens de Vlaamse regering zal de fase eindigen in januari 2002. Is dit ook het standpunt van de federale regering?

Ik heb ook een vraag over de verdeling op basis van de uitgaven. Wat gebeurt er met de fondsen die worden gefinancierd op basis van een inbreng van de bedrijven? Er zijn heel wat reserves, ondermeer in het Sanitair Fonds, het Plantenfonds, het Grondstoffenfonds enzovoort. Worden die reserves verdeeld op basis van de uitgaven van de afgelopen periodes of op basis van de inbreng van de bedrijven? Of zal geen enkel fonds worden gesplitst en zullen ze op het nationale niveau worden behouden?

De gewesten zullen op Europees vlak door een federale staatssecretaris worden vertegenwoordigd. Geldt dit uitsluitend voor landbouwaangelegenheden, en dan alleen voor de aangelegenheden die werden geregionaliseerd? Of zal die staatssecretaris voor alle bevoegdheden als vertegenwoordiger optreden, dus ook voor de landbouwbevoegdheden die federaal blijven? Wat zijn de concrete taken van de staatssecretaris en hoe ruim is zijn mandaat? Moet hij zich strikt houden aan wat door de gewesten naar voren wordt gebracht of beschikt hij over bewegingsruimte?

Wat verandert er ten slotte op het vlak van de buitenlandse handel, buiten het feit dat de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel een nieuwe naam krijgt en voortaan het Federaal Agentschap voor Buitenlandse Handel zal worden genoemd? (Applaus)

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik heb mij laten inschrijven om een vraag te stellen omdat dit de enige manier is om hier eventueel het woord te kunnen voeren, daar het rigide reglement en de iets minder rigide voorzitter van de Senaat mij anders die kans niet zouden bieden. Ik verwachtte ook dat de heer Caluwé zijn pijlen niet alleen op de ministers zou richten, maar eventueel ook op anderen. Misschien komt dat later nog. Toch heb ik een vraagje.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - U was er altijd bij, en toch hebt u een vraag. Was het dan zo onduidelijk? Of voert u gewoon een show op?

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Is dat voor u een probleem dat ik er altijd bij was? En wat die show betreft, dat is om te reageren op uw show!

Mijn vraag is concreet: hoe zal men tewerk gaan om die administratie te splitsen? Wordt daarvoor een werkgroep opgericht, en zo ja, hoe wordt die samengesteld? Binnen welk tijdsbestek zal dit alles voltooid zijn?

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Wat we zopas hebben meegemaakt, is vrij hallucinant. Een vraag indienen om er geen te stellen, gewoon om hier het woord te voeren. En om wat te zeggen? Niets. (Protest van de heer Vankrunkelsven) Blijkbaar heeft de heer Vankrunkelsven die mondelinge vraag nodig om straks te kunnen reageren op het antwoord van de regering. Hij was er toch altijd bij; hij heeft mee onderhandeld over het akkoord! Hij was er precies toch niet helemaal gerust in, want na de Ministerraad is hij gaan luisteren naar de persconferentie, om te horen of eerste minister Verhofstadt wel zeer goed verwoordde wat 's nachts was afgesproken. Blijkbaar is hij er vandaag nog altijd niet gerust in.

Gisteren heeft de regering een principeakkoord gesloten met betrekking tot de overheveling van de departementen Landbouw en Buitenlandse Handel naar de gewesten. Over één en ander bestaat echter nog grote onduidelijkheid.

Hoewel landbouw geregionaliseerd wordt, blijft de federale overheid bevoegd voor een paar cruciale zaken. Ik wil van de regering graag duidelijk vernemen of het marktprijzenbeleid federaal blijft of naar de gewesten wordt overgeheveld. Ik vind het ook eigenaardig dat het federale niveau bevoegd blijft om in Europa het standpunt van de gewesten te vertolken en dat daarvoor een federale staatssecretaris wordt aangewezen. Dat lijkt mij vrij uniek te zijn. Cultuur, bijvoorbeeld, is een bevoegdheid van de gemeenschappen, maar er is geen federale staatssecretaris of -minister die op het Europees niveau het standpunt van de gemeenschappen vertolkt. Waarom is dat voor landbouw wel zo? Hoe zal één en ander gefinancierd worden? Volgens het persbericht van de regering zal worden nagegaan hoe de financiering in het verleden gebeurde en zal daarvan een gemiddelde worden gemaakt. Wij hadden daarover graag wat meer uitleg.

Ook over de overheveling van buitenlandse handel is er nog onduidelijkheid. De BDBH wordt afgeschaft, maar wordt meteen vervangen door een Federaal Agentschap, dat moet toezien op de coördinatie van de activiteiten van de gewesten. Tevens blijven de Delcrederedienst en de leningen van staat tot staat, federale bevoegdheid. Als we de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 erop nalezen, komen we tot de conclusie dat er qua bevoegdheden eigenlijk zo goed als niets verandert. Ik kijk met veel belangstelling uit naar het ontwerp van bijzondere wet dat terzake zal worden ingediend. Maar misschien kan de regering vandaag al verduidelijken waarin de bevoegdheidsherverdeling bij buitenlandse handel precies bestaat.

Is er in beide dossiers wel sprake van homogene bevoegdheidspakketten? Dat was alleszins de bedoeling, maar we hebben de indruk dat het beleid versnipperd blijft

Tot slot wil ik nog vragen of we, in het kader van de Costa, vóór de gemeenteraadsverkiezingen nog een initiatief van de regering mogen verwachten inzake de gewaarborgde vertegenwoordiging van de Vlamingen in de Brusselse gemeenteraden.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Ik begin met een positieve vaststelling. Ik las de voorbije dagen in de pers dat de CVP en één van haar standen, met name de Boerenbond, eindelijk een afzonderlijke koers beginnen varen.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Mijnheer Lozie, zorg maar voor uw eigen partij en laat de CVP maar aan ons over.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Ik trek besluiten uit wat ik in de pers lees en ik kan alleen maar zeggen dat ik mij daarover verheug.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Wanneer u iets positiefs zegt over de CVP, houden wij ons hart vast voor wat volgt.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Ik weet niet waarom u zich zorgen maakt als ik gewoon een positieve vaststelling doe.

De oppositie noemde de Costa een doekje voor het bloeden en beweerde dat daar geen ernstig werk wordt gepresteerd. Toch is er al een eerste resultaat geboekt.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - De Costa is niet eens bijeengekomen. Het ging om een nachtelijke vergadering van de regering !

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Het is toch evident dat dit akkoord een gevolg is van de reeds vergevorderde discussies in de Costa. (Protest van CVP en PSC)

Eén ding is zeker, mijnheer Caluwé. Het akkoord is inderdaad niet wat de CVP wenste. De CVP heeft het bereiken van een overeenkomst "over alle grenzen heen" in deze belangrijke materie tegengewerkt. De CVP wilde nog Vlaamser zijn dan het Vlaams Blok. Ik stel vast dat desondanks toch een akkoord is bereikt, al gaat het voor sommigen nog niet ver genoeg en voor anderen dan weer te ver.

Voor mij is essentieel dat door deze belangrijke operatie, landbouw eindelijk beland waar het thuishoort, namelijk bij de gewesten. Het verheugt me dat van deze gelegenheid geen misbruik werd gemaakt - al heeft de CVP het daar in de Costa wel op aangelegd - om de bevoegdheden van het erg belangrijke Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen te beknotten. Het zal zijn taak, namelijk de bescherming van de volksgezondheid op het vlak van de voedselvoorziening, ten volle kunnen uitoefenen.

Tot slot wil ik de minister nog een paar vragen stellen over het verdere proces van de staatshervorming dat zeker nog niet ten einde is. Ter geruststelling van alle partijen kan ik zeggen dat Agalev in een constructieve geest zal blijven meewerken aan de verbetering van de staatsstructuren, in plaats van eisen te formuleren die een akkoord verhinderen.

Wat is de verdere rol van de Costa? Zonder ons op precieze data te willen vastpinnen, zouden we wel graag vernemen weten welke timing haar is opgelegd voor de implementatie van dit akkoord.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Je tiens d'abord à remercier le président de notre assemblée pour avoir organisé ce mini-débat qui n'est pas inintéressant. Toutefois, je regrette très vivement que le premier ministre ne soit pas présent aujourd'hui. Certes, son voyage au Rwanda était programmé de longue date. Ce voyage est un geste « symbolique » vis-à-vis du peuple rwandais, et nous l'appuyons. Mais pourquoi avoir précipité un accord annoncé mercredi? Le premier ministre savait qu'il ne pourrait pas venir défendre cet accord devant le parlement. Y avait-il à ce point péril en la demeure? Etait-il tellement urgent de donner des gages à la Volksunie? Le premier ministre a donc envoyé ses généraux au combat. Des généraux importants, essentiels, mais des généraux. Lui-même n'est pas présent.

Je voudrais féliciter les membres Volksunie du Sénat. Leur parti a gagné. Il a obtenu un pas supplémentaire dans le démantèlement de la Belgique, avec la régionalisation de l'Agriculture et du Commerce extérieur. Membre de l'opposition au fédéral mais pas au régional, la Volksunie a pris le gouvernement fédéral en otage, et ce dernier lui a tout accordé, dans un marchandage de boutiquier qui finira dans le confédéralisme. Je crois que c'est ce que veut la Volksunie, le séparatisme étant trop coûteux pour la Flandre.

Messieurs les ministres, j'aimerais entendre vos réponses à diverses questions. La première porte sur le fond. Cet accord rencontre-t-il idiotement, stupidement, le souhait des acteurs de terrain? En ce qui concerne l'agriculture, si l'exercice de la compétence régionalisée n'aura pas de conséquences très graves au niveau purement fédéral, elle aura par contre des effets catastrophiques sur les plans européen et international. En cas de désaccord entre les régions, la Belgique observera le silence. Les organisations agricoles n'ont même pas été consultées. Le ministre de l'Agriculture n'a même pas été associé aux négociations, puisqu'il accompagnait le Roi et la Reine aux Pays-Bas. On l'a éloigné! Cela se faisait du temps de Louis XIV...

On a dit que la régionalisation de l'agriculture et du Commerce extérieur était inscrite dans les astres! Il y aurait eu un accord au Sénat, durant la précédente législature. Il y avait un accord technique, effectivement, pour un meilleur fonctionnement des compétences, mais pas pour un « en-avant toute » pour la régionalisation qui fera sourire d'un côté, l'Europe et, de l'autre, les partenaires commerciaux. J'entends déjà la question : au nom de qui parle votre ministre fédéral? Est-ce là la nouvelle image de la Belgique à l'étranger, dans deux secteurs sensibles?

Les ministres peuvent-ils me dire quelles sont les dispositions de l'accord qui vont au-delà du consensus intervenu au cours des travaux du Sénat, lors de la précédente législature, travaux que j'ai suivis, je le précise.

L'image de marque de notre pays, de votre pays, sortira-t-elle renforcée de votre accord? Comment la voyez-vous renforcée, hors la présence du Prince royal qui, sur le plan commercial, sera le seul ciment de l'image de la Belgique à l'étranger ?

Permettez-moi également de vous poser la question : pour combien de temps encore ?

Certains partis flamands ont récemment interpellé le premier ministre sur la non-nécessité de consacrer 200 millions pour l'image de marque de la Belgique à l'étranger car ils ne croient plus à l'État fédéral. Y croyez-vous encore, messieurs les ministres? M. Verhofstadt y croit-il aussi ?

Que devient la CIIRI ? Ne va-t-elle pas devenir une chambre d'entérinement d'accords « nuiteux » du gouvernement ? On a dit que c'était fini cela ! La nouvelle culture politique veut qu'on en finisse avec les accords de nuit du gouvernement ! Il me semble qu'il s'agissait à nouveau d'un superbe coup de bluff. Il y a un membre total de respect à l'égard des membres de la CIIRI. Et je regrette que ses deux présidents se soient prêtés à ce petit jeu de la majorité en étant présents cette nuit-là. Le PSC demandera des comptes et posera des questions sur la nouvelle organisation des travaux. Nous devons réfléchir si nous allons accepter d'être de simples faire-valoir. Et la responsabilité des francophones de la majorité est lourde à cet égard, pour ce qui devait selon eux être un nouveau dialogue constructif dans un nouvel état d'esprit de pacification !

Monsieur le ministre, la CIIRI a-t-elle encore une raison d'être ? J'attends votre réponse. M. Verhofstadt croit-il encore en la CIIRI ?

La fameuse nuit de mardi à mercredi où, semble-t-il, on a négocié en frisant la crise gouvernementale, on a certes parlé de la régionalisation de l'agriculture, sans dialogue avec les représentants du secteur - je l'ai dit -, on a aussi parlé du commerce extérieur sans parler de l'image de la Belgique et des vrais souhaits de nos entreprises exportatrices. On a surtout fait de l'institutionnel et du politique mais de quoi avez-vous encore parlé ? Il paraît que l'on aurait parlé du refinancement des communautés par des dispositions structurelles. Est-ce vrai ? Votre loi de financement non encore votée à la Chambre est donc bien provisoire, très provisoire. Ce sont les fameux accords de la Saint- Éloi dont on a déjà discuté ici au Sénat. Pouvez-vous me confirmer cela ? A-t-on aussi parlé d'autonomie fiscale ? Pouvez-vous nous rassurer ? A-t-on parlé de la loi communale ? Pouvez-vous m'expliquer dès lors les propos du Premier ministre qui déclare que tout cela sera terminé pour fin 2000 ? Messieurs les ministres, toutes ces questions ne sont pas anodines. Elles sont d'abord institutionnelles. L'avenir de la CIIRI en dépend. La crédibilité du Sénat en dépend aussi, et tout particulièrement la crédibilité des francophones de votre majorité. J'attends vos réponses avec impatience en regrettant, et je m'adresse particulièrement au ministre Reynders, que le front uni des francophones ne soit plus qu'un très, très lointain souvenir.

M. Philippe Moureaux (PS). - Je voudrais d'abord remercier le gouvernement, car il a, je crois, joué parfaitement son rôle : nous avions dégagé un préaccord au niveau de la COREE mais il subsistait un blocage au niveau de la réorganisation de la compétence de l'agriculture. Cependant, le gouvernement a estimé, à un moment donné, qu'il était sage de tenter d'accélérer ce dossier.

Mon souhait est qu'il continue à laisser travailler la COREE pour qu'elle prépare les dossiers et, dans la mesure du possible, les fasse aboutir, mais aussi qu'il intervienne, le moment venu, en faisant usage de l'autorité qu'il représente logiquement dans un pays.

Les cris que l'on pousse sur l'intervention du gouvernement me semblent donc malvenus. J'ajouterai qu'à la place du gouvernement, je ne répondrais pas à toutes les questions posées, car on n'a pas signé de projet de loi à l'échelon du Conseil des ministres et beaucoup de questions seront reprises. On a dégagé certaines voies assez précises pour l'agriculture et des pistes pour le commerce extérieur. Dès la rentrée, il faudra se pencher à nouveau sur ces dossiers à la COREE. J'espère que nous aboutirons rapidement pour le premier. Quant au second, nous progresserons sans doute un peu moins rapidement.

Ensuite, comme vous l'avez toujours demandé, le travail parlementaire classique se fera également. Ce n'est donc pas aujourd'hui qu'on pourrait demander où se trouve précisément telle ou telle couture dans cette réorganisation des compétences.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Comme pour les accords de la Saint-Éloi, on a rarement vu un membre de la majorité monter à la tribune.

M. Philippe Moureaux (PS). - Mais je suis à la tribune, madame. J'appartiens à la majorité, ne vous en déplaise. Je m'explique et je remercie le gouvernement à visière découverte. Il n'y a aucun problème ni le moindre complexe, même si cela vous en donne. Vous n'êtes pas encore bien préparée à votre rôle, madame. Préparez-vous un peu mieux et soyez un peu moins solennelle, un peu plus vivante.

Madame la ministre, messieurs les ministres, par rapport à un dossier qui pour nous est fondamental, à savoir celui du financement des communautés et des régions, je voudrais alors vous demander, étant particulièrement attaché au problème du financement des communautés, si vous êtes prêts le moment venu à aider, si nécessaire, à trouver une solution.

Il entre également dans les v_ux du gouvernement de réfléchir à une réforme structurelle en la matière, c'est un mot qui n'aura échappé à personne. Êtes-vous dès lors prêts à réfléchir, non de façon improvisée et rapide, à la nécessité de dégager des marges budgétaires qui permettront d'avancer dans ce dossier ?

Vous pourriez me dire que cette question ne donne pas lieu à une réponse puisque je vous interroge sur vos intentions. Néanmoins, quelle que soit votre réponse, je peux vous dire qu'elle est fondamentale pour beaucoup de protagonistes qui soutiennent pleinement votre action.

Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - In verscheidene uiteenzettingen zijn details aan bod gekomen, waarop ik niet zal ingaan, aangezien het zeer duidelijk is - zoals de heer Moureaux al heeft gesignaleerd - dat het akkoord enkel de principes vastlegt. Die zijn voor bepaalde onderdelen zeer gedetailleerd en voor andere veel minder. Het is wel degelijk de bedoeling dat de Costa zelf haar werkzaamheden kan voortzetten.

Meteen wil ik ingaan op een eerste politieke vraag. Waarom heeft de regering zich hiermee bemoeid? Wanneer een regering vaststelt dat dossiers op een bepaald ogenblik vast komen te zitten, dan heeft ze de verantwoordelijkheid in te grijpen en te helpen de zaak te deblokkeren. Voor communautaire dossiers is dat altijd al zo geweest. Er zijn veel parlementaire initiatieven genomen, besprekingen gevoerd en dialogen opgestart, maar als puntje bij paaltje komt, moet een regering van dit alles mee een dragend element zijn, want anders komt men er niet. Dat weet iedereen hier in de zaal die een beetje ernstig is. Indien we vóór Pasen niet tot een akkoord waren gekomen, dan waren dezelfde mensen hier verschenen om ons eraan te herinneren dat we het oorspronkelijke engagement niet waren nagekomen en om meteen maar van een regeringscrisis te gewagen. Wat er dus ook gebeurt, het is nooit goed.

Ik kom nu tot de kern van de zaak. Op het vlak van landbouw is er mijns inziens een heel duidelijke situatie geschapen. In het algemeen zijn de gewesten bevoegd voor landbouw en zeevisserij, met uitzondering van de vier punten waarvoor het federale niveau verantwoordelijk blijft.

De eerste twee punten hebben alles te maken met het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en dat is de evidentie zelve. Indien men in het begin van de legislatuur de beslissing neemt zo'n federaal agentschap op te richten om alle burgers van het land voedselveiligheid te garanderen, dan spreekt het voor zich dat het federale niveau bevoegd blijft voor de normering van de controle en inspectie die dat agentschap uitvoert. Dat staat in de punten 1 en 2.

Vervolgens vermeld ik de fameuze VUT-regeling, waarbij in een tegemoetkoming bij vervroegde uittreding wordt voorzien. Ze wordt de jongste jaren bijna niet meer uitgekeerd. Mocht dat ooit nog nodig zijn, dan moet die tegemoetkoming gezien worden als een vergoeding voor vervroegde pensionering, die volgens ons systeem zonder twijfel behoort tot het pakket sociale zekerheid en dus federaal is.

Het laatste punt handelt over het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, het BIRB. Dit organisme treedt bemiddelend op voor België op Europees niveau. Het is evident dat dit federaal blijft.

Over de staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken wordt een beetje gefantaseerd, als men beweert dat hij min of meer de gemankeerde, federale mini-minister van Landbouw is. Daar gaat het niet over. In de tekst waarover in de Ministerraad een akkoord is bereikt, staat zeer duidelijk dat de standpunten terzake die in Europa worden verdedigd, door de gewesten worden voorbereid en ingenomen.

Het zijn dus de gewesten die hun standpunt bepalen. Het zijn ook gewestelijke ambtenaren die zullen worden aangewezen voor de permanente vertegenwoordiging bij de Europese instanties en die van daaruit het voorbereidend werk zullen doen en het politiek standpunt mee helpen bepalen.

Het verdedigen en opvolgen van de standpunten van de gewesten in de Europese ministerraden en de 33 comités voor Landbouw - wat geen sinecure is - wordt overgelaten aan een federale staatssecretaris. Dat is vrij logisch aangezien de eerste twee punten van het akkoord vooral betrekking hebben op voedselveiligheid en alles wat daarmee samenhangt. Die materies zijn federaal gebleven met normerende bevoegdheden op het gebied van landbouw en kunnen dus ter sprake komen op Landbouwraden. Het gaat dus niet op te zeggen dat er maar een mini-minister van Landbouw overblijft.

Que se passe-t-il sur le plan de la fixation des prix ? On rappelle au bas de la page que le c_ur de l'économie politique est une matière fédérale et on fait référence à la politique monétaire, à la politique de la fixation des prix et des revenus, etc. Il s'agit donc d'une référence à l'ensemble de la politique économique. Cependant, pour ce qui est des prix agricoles en tant que tels, tout le monde sait qu'ils sont fixés par le Conseil européen des ministres.

Il s'agit donc de déterminer la position des différentes composantes de la Belgique, en l'occurrence les régions, en ce qui concerne les prix qui seront défendus à l'intérieur de l'Europe. Les différents éléments seront bien entendu mis en commun au niveau de la représentation permanente où les fonctionnaires des régions siégeront également. Ensuite, c'est le secrétaire d'État concerné qui défendra cette position.

J'ai entendu ce matin la critique du Boerenbond ; celui-ci fait remarquer que, lors des débats européens, il y a des positions de départ mais aussi des évolutions. De toutes façons, nous veillerons à mener un débat correct.

Vous me demandez combien de temps durera la phase de transition. Le texte n'en parle pas, car nous n'avons pas fixé de délai précis. Nous verrons comment les choses évolueront. Je reprends la référence formulée par M. Moureaux, à savoir que c'est à l'intérieur de la CIIRI que l'on développera davantage les évolutions à mettre en _uvre par rapport à l'ensemble des décisions qui auront été prises.

Pour ce qui est des fonds, les choses ne sont pas réglées. Un accord clair est intervenu au niveau d'un certain nombre de décisions et de précisions de principe. Il y a du pain sur la planche au sein de la CIIRI et ne faisons pas comme si on la vidait de tout son sens. Ce n'est pas du tout le cas.

Wat hier werd vastgelegd heeft geholpen om de hele zaak te deblokkeren.

Nous resterons à même d'organiser des campagnes pour améliorer l'image de la Belgique. Leur réussite dépendra de la coopération entre les régions. Les choses sont très claires. Le commerce extérieur fait partie des compétences régionales. Certains services financiers tels que le Ducroire, les prêts d'État à État, les initiatives multilatérales FAO, OMC, demeurent de la compétence fédérale. En ce qui concerne ces opérations financières, la seule différence, par rapport à la situation actuelle, est que l'on va analyser de plus près le statut de FINEXPO.

L'agence remplacera l'OBCE et le texte explique clairement ce changement. Le rôle des régions est nettement renforcé à l'intérieur de cette agence. La tâche de coordination a été supprimée. Les régions, le privé et le fédéral seront représentés et tous les acteurs peuvent formuler des demandes.

Si les régions décident d'entamer des missions communes, elles peuvent le faire. Si une des régions estime qu'une mission est nécessaire à quelque endroit que ce soit, elle peut solliciter le soutien et la coopération de l'agence. Cette procédure vaut également à l'échelon fédéral.

À cet effet, l'accord prévoit une modification de la loi spéciale qui instaurera l'obligation de conclure un accord de coopération entre les différentes autorités concernées. Le changement est donc réel à ce niveau, même s'il n'est pas spectaculaire.

En ce qui concerne le financement, nous recevons un certain nombre d'aides financières, principalement à l'échelon européen.

On établira un «cliché» des dépenses et des moyens financiers qui auront été attribués au cours des cinq dernières années et l'on en fera la moyenne. Nous nous rapprocherons ainsi de la réalité. À nouveau, le principe est assez clair.

Aucune décision n'a encore été prise à l'heure actuelle concernant les fonds qui étaient en partie alimentés par les secteurs.

N'en déplaise à certains, il faut rappeler que le présent gouvernement a choisi d'abandonner le système qui consiste à régler une chose et, parallèlement, à prévoir un engagement précis qui viendrait immédiatement combler les fonds qui auraient été perdus à un autre niveau. Ce n'est pas la bonne façon de travailler.

Je puis déclarer en toute décontraction que le gouvernement envisage une modification structurelle - l'adjectif « structurelle » a tout son sens - de la loi de financement. Cela signifie - nous avons reçu à cet égard des signaux des différentes communautés - qu'il y a lieu de revoir cette loi de financement. Il faudra bien entendu prendre le temps de voir dans quelle direction il conviendra de s'engager, sur la base d'une estimation objective des besoins des différentes entités. Le sujet est particulièrement délicat. L'État fédéral a, lui aussi, des besoins financiers très importants pour garantir l'avenir de la sécurité. Par conséquent, il est exclu de faire n'importe quoi, n'importe comment. Quoi qu'il en soit, je rappelle que l'accord de gouvernement contient l'engagement de revoir la loi de financement.

De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Uit het antwoord van de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, leid ik af dat we haar in de toekomst ook minister van Landbouw mogen noemen. Op het gesloten akkoord zijn immers heel wat uitzonderingen. Zo blijven volgende materies zeker federale bevoegdheid: de dierengezondheid, de dierenbescherming en het dierenwelzijn, de VUT-regeling. De financiële regeling is voorlopig maar zonder vastgesteld einde, wat impliceert dat het door sommigen zo gewraakte consumptiefederalisme in stand wordt gehouden; de beslissingsbevoegdheid wordt overgeheveld, maar de verdeelsleutel wordt federaal bepaald zodat er niets wordt gewijzigd aan de financieringsstromen.

Met betrekking tot Buitenlandse Handel verandert er niets op gebied van bevoegdheden. Er is enkel een naamswijziging.

Het akkoord kan in deze paastijd best worden vergeleken met een paasei. Een ei zoals de kinderen dat momenteel in de klas beschilderen, met een beetje paars, een beetje groen en een beetje rood en er zit een mooie strik rond, maar als je het nader bekijkt, blijkt dat het al is uitgeblazen. Iemand had dat al onmiddellijk door, en dat was de voorzitter van de Volksunie, de heer Bourgeois. Die had meteen begrepen dat het politieke akkoord een lege doos was. Om de Volksunies te sussen en om te bewijzen dat er iets verandert, is dan het federaal symbool van Landbouw, de minister van Landbouw, afgeschaft en worden zijn bevoegdheden overgedragen aan andere departementen. Daardoor echter is het akkoord voor de landbouwer geen paasei, maar een splinterbom. Hij zal immers niet meer weten waar hij terecht moet. Sommige bevoegdheden gaan naar de minister van Volksgezondheid, andere naar de minister van Sociale Zaken, andere naar de minister van Buitenlandse Handel en nog andere naar de minister van Economische Zaken. Slechts enkele splinters worden overgeheveld naar de gewesten.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Madame la ministre, je suis un peu gênée de ne pas vous avoir saluée tout à l'heure. Je ne pouvais pas imaginer un seul instant que c'est vous qui alliez nous répondre.

M. Philippe Mahoux (PS). - Vos propos sont inconvenants, madame.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Non, monsieur Mahoux, mais je constate que l'on envoie de préférence des femmes pour mener les combats difficiles et pas, par exemple, M. Vande Lanotte.

Mme Magda Aelvoet, ministre de la Protection de la consommation, de la Santé publique et de l'Environnement. - M. Vande Lanotte est à la Chambre.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Je voudrais souligner votre courage, car vous êtes vraiment dans de vilains draps. Votre réponse était courageuse, mais elle ne m'a rien apporté.

M. Moureaux qui a répondu pour le gouvernement et pour défendre la COREE, COSTA, CIIRI qu'il préside, nous en a appris un peu plus.

M. Hugo Vandenberghe (CVP). - Il se doutait probablement que le gouvernement n'allait pas répondre à nos questions.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Vous me prenez les mots de la bouche, cher collègue.

M. Philippe Moureaux (PS). - Comme vous vous entendez bien en pensant chacun le contraire

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Vous n'allez tout de même pas nous faire la même réponse que M. Demotte lors du débat sur les accords de la Saint-Eloi !

M. Philippe Moureaux (PS). - Et pourquoi pas?

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Parce que c'est un peu petit, monsieur Moureaux.

M. Philippe Moureaux (PS). - On a chacun sa taille...

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Monsieur Moureaux, l'ironie sans arrêt est un aveu de faiblesse.

Je voudrais simplement dire à Mme la ministre que j'ai entendu sa réponse avec beaucoup d'attention. J'en ai retenu que tout est décidé dans le principe, mais que pour le reste tout est encore, comme beaucoup de ce qu'annonce le gouvernement, flou, flou, flou.

Ainsi, un changement réel aurait lieu, mais il ne serait pas spectaculaire. Avec ça, je ne suis pas sûre de voir très clairement l'avenir de nos institutions.

Sur le point qui m'intéresse particulièrement, à savoir la révision de la loi de financement, vous avez dit qu'une révision structurelle serait envisagée. J'ai compris, compte tenu de ce que veulent nos amis du Nord, que nous sommes en marche pour l'autonomie fiscale.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Het antwoord van minister Aelvoet was wat we hadden verwacht. Toch brengt het ook een zekere verduidelijking, behalve dan wat het onderdeel landbouw betreft. Haar antwoord op de vraag waarom de standpunten van de gewesten in de Europese Unie door een federale staatssecretaris moeten worden vertolkt, was immers allesbehalve duidelijk. De argumentatie die de regering hiervoor ontwikkelt, kan even goed gelden voor andere gewest- en gemeenschapsmateries.

Inzake het departement Buitenlandse Handel bevestigt de minister dat er niet zoveel verandert aan de huidige toestand. De Bijzondere Wet van 8 augustus 1980, die ik hier bij me heb, legt in drie punten kort de federale bevoegdheden voor Buitenlandse Handel vast: waarborgen verstrekken tegen export-, import- en investeringsrisico's; een beleid van coördinatie en samenwerking voeren; een beleid van bevordering voeren in overleg met de gewesten met het oog op een maximale efficiëntie, bij voorkeur via samenwerkingsakkoorden met een of meer gewesten.

Als ik dat vergelijk met de tekst van het akkoord en met de uitleg van de minister, dan moet ik wel concluderen dat de bevoegdheden niet veranderen. Het gaat alleen om een naamsverandering. De BDBH wordt een federaal agentschap.

Dat staat mijlenver van wat de door de heer Vankrunkelsven zo bejubelde commissie voor de Institutionele Aangelegenheden tijdens de vorige legislatuur daarover zei: "Exportpromotiebeleid moet de exclusieve bevoegdheid worden van de gewesten. Dit impliceert de afschaffing van de BDBH. De federale bevoegdheid om een beleid van coördinatie en samenwerking te voeren, dient uit de bijzonder wet te worden geschrapt. Wat betreft de Nationale Delcrederedienst en het Comité voor financiële steun aan de export moeten de gewesten een autonoom beslissingsrecht verwerven voor de bedrijven uit het eigen gewest. De leningen van staat tot staat moeten door de gewesten worden beslist. De federale middelen moeten daartoe overgedragen worden naar de gewesten. De subsidieregeling voor de Kamers van Koophandel in het buitenland moet worden overgeheveld naar de gewesten."

Als de heer Vankrunkelsven dat vergelijkt met de tekst van de Ministerraad en met de toch niet mis te verstane uitleg van de minister, zal hij moeten erkennen dat hij genoegen neemt met een dode mus.

De regering had met dit akkoord maar één doel: ze wilde koste wat het kost vóór Pasen met een politiek akkoord voor de dag komen, ongeacht of het nu een lege of een volle doos was. Een commentator noemt dat vandaag in een krant terecht niets meer dan... een communautair schaamlapje.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Het antwoord van de minister was niet alleen moedig, maar ook correct. Zij heeft het akkoord dat op basis van teksten van de Costa tot stand is gekomen, op een evenwichtige manier naar voren gebracht.

De heer Caluwé vergelijkt het akkoord met een leeg ei of een windei. Het houdt alleszins meer in dan de holle slogans die de CVP gedurende vier jaar in het Vlaams Parlement heeft verkondigd. In vier jaar tijd werd er geen enkele vooruitgang geboekt op het vlak van de staatshervorming. Vandaag wordt hiertoe een belangrijke stap gezet zonder dat ervoor moest worden betaald.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - De heer Vankrunkelsven vergeet de Grondwetsherziening van 1993! Bovendien valt hij mij persoonlijk aan.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik heb niet de heer Vandenberghe, maar de CVP aangevallen.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - In 1993-1994 werd het Sint-Michielsakkoord goedgekeurd, ook door de Volksunie. Dit akkoord werd in de daaropvolgende regeerperiode, gerealiseerd. Het is in een reflectiekamer niet misplaatst na te denken. Wanneer er nieuwe instellingen worden gecreëerd, die in juli 1995 pas beginnen te functioneren, is het waanzin deze op 1 september 1995 reeds te hervormen. Er is een reflectieperiode nodig om de werking van die instellingen te evalueren. Dit heeft niets te maken met immobilisme, maar met een juiste inschatting van de werking van de instellingen in ons land. (Applaus bij de CVP)

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Op het vlak van de Landbouw en de Buitenlandse Handel was er helemaal geen nood aan een stabilisatie van de instellingen. Men had onmiddellijk werk kunnen maken van de defederalisering. De vorige regering is hierin niet geslaagd.

Ik begrijp de heer Caluwé helemaal niet wanneer hij het heeft over efficiëntie. Tot op heden bestonden er inderdaad twee loketten voor Landbouw: een federaal en een gewestelijk. Thans wordt Landbouw volledig gedefederaliseerd, behalve voor aangelegenheden die de voedselveiligheid betreffen. Zowel in Vlaanderen als in Wallonië is er een ruime consensus om de controle over de voedselveiligheid aan een centrale instelling toe te vertrouwen. Het zou vanuit maatschappelijk oogpunt onaanvaardbaar zijn dat deze bevoegdheid op twee niveaus wordt uitgeoefend. Ik ben het volkomen eens met de overheveling van deze bevoegdheid naar Volksgezondheid.

De vertegenwoordiging op Europees niveau is een gevoelig punt. De gewezen CVP-ministers van Landbouw waren het niet eens met het organiseren van een beurtrol, waardoor de belangen van ons land om de zes maanden afwisselend door een Vlaamse en een Waalse minister zouden worden verdedigd. Zij hebben mij aangeraden een andere oplossing te zoeken. De regeling die op dit vlak werd uitgewerkt, kan zeker bevredigend worden genoemd. Ze doet geen afbreuk aan het principe van de regionalisering aangezien gewestelijke ambtenaren de staatssecretaris zullen adviseren. Ze zullen ook de Raad van ministers voorbereiden.

De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Inzake de vertegenwoordiging op Europees niveau heeft men het slechtste systeem gekozen. Hoewel de gewesten niet afzonderlijk worden vertegenwoordigd, wordt hen wel een beslissingsbevoegdheid toegekend. Dat de gewesten zelf zouden optreden op het Europees niveau, ging wellicht te ver. Dat was hen niet gegund. Ze worden wel opgezadeld met het nadelige gevolg, dat wanneer de gewesten tegengestelde standpunten innemen, de Belgische vertegenwoordiger op het Europese vlak geen standpunt kan nemen. Wanneer de twee gewestelijke secondanten er een tegengestelde mening op nahouden, moet de staatssecretaris zwijgen. Hem wordt een rol van papegaai toebedeeld. Hij mag de mening van de beide gewesten uitsluitend naar voren brengen wanneer ze overeenstemt. Indien dit niet het geval is, moet hij zwijgen. Van alle mogelijke systemen met betrekking tot de Europese vertegenwoordiging is dit het slechtste.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Er zijn heel wat bevoegdheden die door de gewesten worden uitgeoefend, waarvoor in een vertegenwoordiging is voorzien op Europees vlak en waarover ook voorafgaandelijk moet worden overlegd. Het is op basis van dat overleg dat een standpunt wordt ingenomen. Op dit vlak zijn er tot op heden weinig problemen geweest. Ik zie niet in waarom dit nu wel het geval zou zijn. De delegatieleider is een federale staatssecretaris. Hij hoeft helemaal niet te zwijgen wanneer de gewesten geen eensgezind standpunt hebben. In het verleden hebben de gewesten verschillende standpunten ingenomen en heeft de vertegenwoordiger een standpunt naar voren gebracht waarbij rekening werd gehouden met de verschillende nuances aan beide zijden van de taalgrens. Waarom zou dit nu niet mogelijk zijn? De beide assessoren moeten wel aanwezig kunnen zijn op het ogenblik dat het standpunt wordt vertolkt.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - De heer Vankrunkelsven spreekt over assessoren.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Inderdaad, de twee gewestelijke ministers.

Voor Buitenlandse Handel zijn een aantal principes vooropgesteld. Daarmee wordt een stap vooruit gezet, wat schril afsteekt met de onwil om op dat terrein wat dan ook te doen.

De bevoegdheden liggen principieel wel degelijk bij de gewesten. De tekst vermeldt: "Als de huidige bijzondere wet op dat vlak onduidelijkheden bevat - en die bevat ze - dan zal ze moeten worden aangepast." Zoals de heer Moureaux heeft verklaard, zullen deze algemene principes in de volgende onderhandelingsronde in de COSTA moeten worden verfijnd. Dit zal aanleiding geven tot debat en tot discussie en in de loop van de volgende maanden zullen we zien waarop dit uitdraait. Dit is inderdaad geen afgewerkt akkoord: het zijn een aantal principes die ons de mogelijkheid bieden het debat verder te zetten.

Ik ben werkelijk tevreden met het akkoord over de financiering. In tegenstelling tot enkele maanden geleden zijn vandaag, zowel de Vlamingen - die er een opening naar meer fiscale autonomie in zien -als de Walen, gewonnen voor de herziening van de financieringswet. Dat is een goede vertrekbasis voor de COSTA om resultaten te boeken.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Dit debat heeft mij twee dingen bijgebracht.

Ten eerste, stel ik vast dat er een grote eensgezindheid bestaat bij de beide voorzitters van de COSTA en bij de regering over de invulling van beider rollen en over hun onderlinge relatie. Dat is heel belangrijk in de huidige context.

Ten tweede, verheugt het me te vernemen dat de heer Caluwé eindelijk heeft begrepen dat landbouw ook iets met volksgezondheid te maken heeft.

Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Ik heb geen enkele opmerking te maken op de replieken.

Wel wil ik een correctie of precisering aanbrengen. Toen ik de sécurité of de veiligheid heb aangehaald, als voorbeeld van het inschatten van de behoeften van de verschillende overheden in het licht van de structurele herziening van de financieringswet, bedoelde ik eigenlijk de sécurité sociale. Het federale karakter van de sociale zekerheid ligt mij immers heel na aan het hart.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - La déféderalisation de la sécurité sociale sera entamée la prochaine fois, madame la ministre.

De voorzitter. - Het verheugt me vast te stellen dat de procedure van het actualiteitendebat, die we voor de tweede keer hebben toegepast, heel efficiënt blijkt te zijn.