2-29 | 2-29 |
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Seksueel geweld tegen en misbruik van kinderen bestrijken een zeer breed terrein en hebben vele facetten. Het gaat om ernstige schendingen van de rechten van het kind en van de mens. Sedert de jaren '80 is de aandacht voor seksueel misbruik van kinderen en geweld tegen kinderen toegenomen, mede dankzij de niet aflatende inspanningen van niet-gouvernementele organisaties en wetenschappelijke publicaties die de aard en de omvang van de problematiek aan het licht brachten.
In augustus 1996 vond te Stockholm het eerste Wereldcongres plaats over commerciële seksuele uitbuiting van kinderen. Dat congres kende een enorme mediabelangstelling en een sterke dynamiek, onder meer door het samenvallen met de dramatische gebeurtenissen in België van augustus 1996. Mede daardoor speelde ons land tijdens deze Conferentie een vooraanstaande rol. De prangende actualiteit maakte duidelijk dat het probleem van de seksuele uitbuiting van kinderen mondiaal moet worden gesitueerd. De oude mythe dat kinderrechten hoofdzakelijk een probleem van derdewereldlanden zijn, werd daar grondig afgebroken. In heel Europa kwam men tot het besef dat we ook op eigen bodem prioriteit moesten geven aan de bescherming van de kinderrechten.
Met unanimiteit keurden de 122 aanwezige landen op het Congres een Agenda voor Actie goed voor de bestrijding van kinderprostitutie, kinderpornografie en de handel in kinderen. Die Agenda is een soort checklist, een geheel van richtlijnen dat is opgebouwd rond vijf assen: de coördinatie en de samenwerking, de preventie, de bescherming, het herstel en de reïntegratie en de participatie van kinderen. De Agenda voor Actie roept de staten op om uiterlijk in het jaar 2000 een nationaal actieplan op te stellen. Bedoeling van zo een nationaal actieplan is het coördineren en identificeren van maatregelen en acties die in een land dienen te worden genomen ter bestrijding van kinderhandel en seksuele uitbuiting.
De bekende internationale organisatie ECPAT, of End Child Prostitution, child pornography And Trafficking in children for sexual purposes, International, heeft de taak op zich genomen om de op het Congres gemaakte afspraken op te volgen en de gedane inspanningen in kaart te brengen. Op 20 september 1999 bracht ECPAT-International haar derde opvolgingsrapport uit, getiteld A step forward.
Daaruit blijkt dat heel wat landen op dat ogenblik nog geen nationaal actieplan hadden opgesteld. Wat België betreft, maakt het rapport wel melding van de specifieke wetgeving van april 1995 betreffende de seksuele uitbuiting van kinderen, de wet betreffende de reclame voor het aanbod van diensten van seksuele aard, de wet op de bestrijding van de mensenhandel en de kinderpornografie, de wet betreffende het seksueel misbruik van minderjarigen en het ontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, dat nog altijd op de agenda van de Senaat staat.
België heeft echter, voorzover ik weet, nog steeds geen nationaal actieplan opgesteld. Het is natuurlijk wel verheugend dat er een reeks specifieke wetten is gekomen en dat de minister van Justitie het wetsontwerp op de seksuele bescherming van minderjarigen van de vorige regering via de caduciteitswet heeft overgenomen. Er zijn ook andere lovens- en vermeldenswaardige initiatieven geweest, zoals Child Focus of de nationale commissie tegen seksuele uitbuiting. Wat echter blijft ontbreken is een algemeen samenhangend actieplan. We hebben het daarover op 20 november van vorig jaar al gehad tijdens het kinderrechtendebat in deze Senaat. Ook toen wezen meerdere fracties op het belang van een dergelijk algemeen plan, dat het gehele spectrum beslaat van de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen en misbruik van kinderen en dat dus niet alleen betrekking heeft op bescherming, maar ook op preventie en op de participatie van kinderen. Een actieplan dat concrete doelstellingen vooropstelt, strategieën uitwerkt en zichzelf een bepaalde timing oplegt. Een actieplan dat wordt opgemaakt in samenwerking en overleg met alle betrokken instanties, zowel van de overheid als van andere deskundigen.
Het kan mijn inziens niet zo moeilijk zijn om ook in België tot zo een actieplan te komen. Ik verwijs naar de werkzaamheden van de nationale commissie tegen seksuele uitbuiting van kinderen en naar het eindresultaat dat die commissie bij het parlement heeft ingediend. Dat omvatte een 35-tal voorstellen die wellicht het stramien kunnen uitmaken van een algemeen actieplan.
Graag had ik van de minister vernomen hoever het staat met de voorbereiding van een dergelijk actieplan. Ik weet dat er allerlei goede initiatieven werden genomen en ik herinner me ook zeer levendig zijn toespraak in de Senaat in november van vorig jaar, waar hij het belang van de problematiek heel goed bleek in te schatten. Ik wil nu meer precies weten of dat actieplan al in een redactiefase is, of er al over onderhandeld wordt, welke timing de minister zich oplegt en welke middelen hij ervoor uittrekt. Hoe zullen we dat plan nationaal en internationaal lanceren, zodat België zijn locomotieffunctie in die problematiek kan blijven spelen?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. -Een wereldtop gaat bijna altijd gepaard met een politieke verklaring en een actieplan. Dat was ook zo op de Conferentie te Stockholm. België heeft vrijwel onmiddellijk initiatieven genomen op het Europese niveau, maar ook binnen de internationale organisaties, namelijk in het kader van de Verenigde Naties en van de Raad van Europa. Bovendien werden er ook in eigen land initiatieven genomen.
In het kader van de Europese Unie heeft ons land op de informele Raad van ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie te Dublin in september 1996 vier gemeenschappelijke acties voorgesteld die werden aanvaard. Die gemeenschappelijke acties zijn: de uitbreiding van het mandaat van de drugseenheid van Interpol tot de mensenhandel en de seksuele uitbuiting van kinderen met commerciële doeleinden; de installatie van een aanmoedigings- en uitwisselingsprogramma voor de verantwoordelijken van de actie tegen mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen, die meestal een internationale dimensie heeft aangezien het om een vorm van georganiseerde misdadigheid gaat; de oprichting en de verwezenlijking van een repertorium van de kennis en de gespecialiseerde expertise op het gebied van de strijd tegen de internationale georganiseerde misdadigheid teneinde de politionele samenwerking tussen de lidstaten te vergemakkelijken. Dat is een algemene actie in de strijd tegen de georganiseerde misdadigheid, die een specifieke connotatie krijgt inzake de seksuele uitbuiting van kinderen. Ten slotte vermeld ik nog de actie tegen de mensenhandel en de seksuele uitbuiting van kinderen, die de gemakkelijkste slachtoffers zijn.
Wat de initiatieven binnen de internationale organisaties betreft, hebben wij in het kader van de Verenigde Naties zeer actief bijgedragen tot het dynamiseren van de werkgroep die een facultatief protocol bij de VN-Conventie over de rechten van het kind moest opstellen betreffende de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en pornografie waarin kinderen voorkomen. Door zijn voortdurende actie binnen deze werkgroep heeft België er mee voor gezorgd dat de aanbevelingen van de Stockholm-Conferentie in het protocol werden verwerkt. Wij kunnen er ons vandaag over verheugen dat het protocol ad referendum werd aangenomen na de jongste zitting van deze werkgroep in het begin van deze maand. Wij nemen de opvolging van het dossier dus nog steeds waar.
Wij kunnen hier eveneens vermelden dat België in de Commissie Mensenrechten te Genève en voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te New York tegenover de internationale gemeenschap steeds zijn prioriteiten kenbaar heeft gemaakt op het vlak van de strijd tegen de uitbuiting van kinderen.
Voorts heeft ons land in het kader van de Verenigde Naties het bezoek gekregen van mevrouw Calertes Santos, bijzonder verslaggever van de Verenigde Naties betreffende kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie. Zij heeft nadien voor de VN-Commissie voor de Mensenrechten een zeer positief verslag over dit bezoek uitgebracht. Dat toont nogmaals aan dat ons land tot elke vorm van samenwerking bereid blijft.
In het kader van de Raad van Europa heeft België het initiatief genomen om via de oprichting van een werkgroep, afhangend van het Comité voor het crimineel beleid, ervoor te zorgen dat maatregelen betreffende seksuele uitbuiting van kinderen worden opgenomen in een aanbeveling van deze Europese organisatie.
België heeft in mei 1999 aan de Verenigde Naties zijn tweede nationaal verslag overhandigd dat werd opgemaakt op basis van zijn internationale verplichtingen voortvloeiende uit de ratificatie van de VN-Conventie betreffende de rechten van het kind. Dat nationaal verslag telt meer dan honderd bladzijden en is voor een deel gewijd aan de maatregelen die ons land heeft genomen inzake de uitwerking van de conclusies en de aanbevelingen van de Conferentie van Stockholm. Die besluiten hebben ook aanleiding gegeven, mede door de gebeurtenissen van 1996, tot een bewustmaking van de politieke overheden en van de publieke opinie in het land inzake misdaden die te maken hebben met de uitbuiting van kinderen. Dat besef is tevens op het structurele vlak tot uiting gekomen door de oprichting op federaal niveau van de Nationale Commissie voor de rechten van het kind ingevolge de beslissing van de Ministerraad van 13 september 1996.
Dat was het gevolg van een gemeenschappelijk initiatief van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie. Die commissie is belast zowel op het federale, het regionale als het lokale vlak met de opvolging van de uitvoering van alle internationale verplichtingen die ons land op zich heeft genomen met betrekking tot kinderen, inclusief deze materie.
Als reactie op de gebeurtenissen in België, meer bepaald op de zaak-Dutroux, en na de Conferentie van Stockholm heeft ons land het initiatief genomen voor een studie naar de internationale aanpak van de problematiek rond minderjarige slachtoffers van seksueel en fysiek geweld. De studie werd op initiatief van België ingeleid door een gemeenschappelijk optreden van 29 november 1996 van de Europese Raad tot vaststelling van een stimulerings- en uitwisselingsprogramma voor personen verantwoordelijk voor acties tegen mensenhandel en seksuele uitbuiting. Het gaat hier om het zogenaamde STOP-programma. Met die studie werd begonnen in 1996 en ze werd vanaf 1998 gefinancierd door het STOP-programma. Het is een internationale haalbaarheids- en opportuniteitsstudie over het systematisch verzamelen en beheren van gegevens betreffende vermiste minderjarigen en minderjarigen die het slachtoffer zijn van seksuele exploitatie en van mensenhandel, en betreffende daders en verdachten van seksuele misdrijven specifiek ten aanzien van minderjarigen. Concreet werd nagegaan of het mogelijk en wenselijk is om een of meerdere internationale gegevensbestanden met informatie over bovengenoemde categorieën van personen te creëren en de bevindingen van die studie vormden de basis voor de oprichting van de werkgroep-STOP. Die werkgroep had op zijn beurt tot taak de resultaten van die studie te concretiseren. Hiertoe kwamen experts van de politie, de magistratuur, niet-gouvernementele organisaties en de wetenschappelijke wereld op geregelde tijdstippen samen.
De groep van experts is opgericht om de praktische haalbaarheid te bestuderen van het opstellen van gegevensbestanden met betrekking tot de volgende gegevens: ten eerste, een internationale databank voor vermiste minderjarigen, ten tweede, een internationale databank voor slachtoffers van pedopornografisch materiaal, ten derde, een internationale databank voor slachtoffers en verdachten van seksuele delicten.
Ten slotte zijn er ook op het nationaal vlak nog specifieke inspanningen geleverd. Ten eerste is er de COL/1299, een belangrijke omzendbrief van het college van procureurs-generaal, die de ministeriële richtlijn bevat betreffende de opsporingen en de vervolgingen inzake mensenhandel en de kinderpornografie. Momenteel wordt er aan een veiligheidsplan gewerkt. Een van de negen prioriteiten van het federale veiligheidsplan betreft de seksuele uitbuiting en mensenhandel, inclusief de commerciële exploitatie van kinderen. Een reeks aanbevelingen liggen momenteel ter studie bij de betrokken departementen op alle bestuursniveaus, dus ook van de gemeenschappen en gewesten.
Tenslotte kan ik ook meedelen dat een vijftiental gespecialiseerde diensten, waaronder het college van procureurs-generaal en de algemene rijkspolitie, de drie politiediensten, het Vast Secretariaat voor de Preventie hun opmerkingen te kennen geven, zodat er een geïntegreerd beleid kan worden uitgewerkt en gevoerd. Einde maart of begin april kan hierover uitsluitsel worden verwacht.
Op die manier werd aan het actieplan en de politieke verklaring van het Wereldcongres te Stockholm een concrete invulling gegeven.
Ons land heeft zich op dat vlak dan ook weinig te verwijten. Wij zullen er ongetwijfeld in slagen om de doelstellingen van het ECPAT-rapport te realiseren.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Het is goed om te horen dat de minister deze materie op de voet volgt. Hij heeft verwezen naar alle initiatieven die sinds 1996 werden genomen.
Heb ik goed begrepen dat we bij de bespreking van de negen prioriteiten van het veiligheidsplan dieper op de concrete invulling kunnen ingaan? De minister kan het dan ook hebben over de opdracht die hij aan een vijftiental diensten heeft gegeven om na te gaan hoe zij op een concrete en gecoördineerde manier kunnen werken. Zal dit in een nota of een actieplan worden gegoten en zal dit in het veiligheidsplan worden ingepast? In dat geval zouden we eind maart, begin april een beter zicht kunnen krijgen op de timing en de geraamde kosten voor de uitvoering van de maatregelen.
Is dit het nationale deel dat aansluit bij de internationale initiatieven waarover de minister het zo uitvoerig had? Ik meen dat het nationale beleid nog in een planningsfase zit. De opdrachten zijn gegeven en het is nu wachten op de reactie van de vijftien diensten en de wijze waarop de minister de richtsnoeren van het veiligheidsplan concreet zal invullen.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Op nationaal vlak beschikken we reeds over de richtlijn betreffende het opsporings- en het vervolgingsbeleid met betrekking tot kinderpornografie en seksuele exploitatie van minderjarigen. Dit is echter niet voldoende. Voor een van de negen prioriteiten van het veiligheidsplan hebben we voor een andere denkoefening gekozen. We passen de veiligheidsketen toe: we zullen nagaan welke maatregelen kunnen worden genomen ter voorkoming van het probleem. We willen eerst preventief optreden en pas in een tweede fase repressief. Als tot een repressief optreden moet worden overgegaan, moet ook de derde schakel, de nazorg, worden ingevuld. Die is in de eerste plaats gericht op de slachtoffers, maar ook op de maatschappij en de daders.
Dit laatste bevindt zich momenteel in een planningsfase omdat ik als minister van Justitie in deze materie niet over exclusieve bevoegdheden beschik. Zeker de preventieve fase moet in vele gevallen worden toevertrouwd aan de gemeenschappen. Om die reden heb ik het plan ook aan hen voorgelegd met de vraag of ze voor 31 maart eventuele opmerkingen meedelen. Pas daarna zal een definitieve beslissing worden genomen. Op basis van deze definitieve beslissing zal de kostprijs kunnen worden berekend van de initiatieven in de preventieve, de repressieve en de nazorgfase.
- Het incident is gesloten.