2-24 | 2-24 |
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In het Nederlandse Visserijblad verscheen op 3 december jongstleden een artikel waarin staat dat de Nederlandse visserijsector de juridische procedure tegen de Belgische overheid stopzet omwille van het koninklijk besluit dat de tongvisserij binnen de driemijlszone voor grotere eurokotters verbiedt. Blijkbaar gaat de Nederlandse Vissersbond ervan uit dat het visverbod per 1 juni 2000 door de Belgische overheid toch wordt opgeheven, aangezien de Belgische Rederscentrale de Nederlandse Visserij-organisaties heeft laten weten hetzelfde standpunt te huldigen. Dit verwondert me ten zeerste, omdat de voorzitter van de Rederscentrale vorig jaar nog in het nummer IV van zijn blad schreef, ik citeer : "Economisch betekent de kustvisserij uiteraard niet zoveel. Slechts een goede 5% in functie van de vlootomzet. Toch is ze van een niet te onderschatten waarde. De toeristische meerwaarde die ze geeft aan de kustregio valt niet te ontkennen. Tevens creëert ze, in verhouding althans, meer arbeidsplaatsen per ingezette energie-eenheid. Reden genoeg om al het mogelijke te blijven doen om dit uniek stukje visserij te behouden, om nieuwe toekomstmogelijkheden te zoeken waar mogelijk. Die toekomstmogelijkheden zijn er." Dit is meer dan duidelijk.
De Nederlanders mogen doen waar ze zin in hebben, maar dat onze eigen Rederscentrale de Nederlanders heeft laten weten dat dit koninklijk besluit niet zal worden verlengd, doet bij mij de vraag rijzen of deze mening niet wordt gestaafd door informatie vanuit de diensten van de minister. Dit zou er kunnen op wijzen dat het departement Landbouw de kustvisserij niet meer steunt, wat mij zou verwonderen. In dat verband wil ik de minister er toch op wijzen dat de Belgische Rederscentrale het prefix "Belgisch" nog nauwelijks waard is. Ze is niet alleen geïnfiltreerd door de krachtige Nederlandse reders die onder Belgische vlag varen, maar ze heeft in maart vorig jaar samen met de Nederlandse reders het koninklijk besluit aangevochten dat de vorige minister van Landbouw uitvaardigde om de economische band te verzekeren tussen de Belgische vloot en onze eigen vissershavens. Ik citeer uit het artikel: "Belgische Rederscentrale vecht samen met Nederlandse reders koninklijk besluit aan."
De vraag is of de minister, om het Belgisch karakter te kunnen waarborgen, geen initiatief moet nemen rond de erkenning van die monopoliserende productorganisatie in de visserij. Als dit niet gebeurt, evolueren we naar een situatie waarbij de kustvloot alleen nog als een toeristische attractie, een soort Bokrijk aan zee blijft bestaan, terwijl de grote bokkers, inclusief de Rederscentrale, een economisch instrument worden in de handen van de Nederlandse visserij. Als de minister dit niet wenst, moet hij dringend initiatieven nemen. De stelling dat de kustvisserij hopeloos verouderd zou zijn, is immers totaal achterhaald. Dat wordt overigens bewezen door de tientallen FIVA-renovatiedossiers die de jongste weken door de handen van Vlaams minister Dua zijn gepasseerd en door de honderden Europese miljoenen die klaar liggen om de volgende jaren de kustvisserij te renoveren. Het koninklijk besluit uit 1998, waarnaar de Nederlanders verwijzen, had weliswaar een tijdelijk karakter, maar werd door de vorige minister van Landbouw en Middenstand reeds met een jaar verlengd. Het ligt trouwens in de lijn van de hele renovatie-operatie en de EU-verordening 3760/92, die bepaalt dat vaartuigen die vissen tussen de 3 en de 12 mijl niet meer dan 24 meter lang mogen zijn en een vermogen van minder dan 300 pk moeten hebben.
Daaruit volgt dan ook dat de driemijlszone volgens de EU-reglementering eigenlijk volledig voorbehouden moet worden voor de kustvissers. Ook de Nederlanders kunnen er volgens het Benelux-akkoord komen vissen, als hun schepen maar klein genoeg zijn. En daar wringt het schoentje. Onze noorderburen die de voorbije jaren nota bene met Belgisch kapitaal een 30-tal vissersschepen hebben opgekocht, bekijken dit eventjes anders! Het Visserijblad van 5 juni 1998 legde daarvan duidelijk de pijnpunten bloot in een artikel met als titel Belgisch-Nederlandse overlegcommissie opgericht.
Krachtens artikel 6 van de Benelux-nabuurschapsregeling van 3 februari 1958 hebben de Nederlandse eurokotters in onze kustzone gevist tot de EU-reglementering 3760/92 er kwam. De bijzondere rechten van het Benelux-akkoord primeren volgens de verklaring van de toenmalige minister van Landbouw in de Senaat op 12 maart 1998 nochtans niet op de Europese regelgeving. De Nederlandse visserijsector bleek dit echter niet te willen beseffen en viste gewoon door. Ze hebben het wel vaker moeilijk met de Europese regelgeving. Onze kustvissers deden dan hun beklag bij onze Rederscentrale, maar vonden er geen gehoor, omdat ook daar het grotere vlootsegment, Nederlandse eurokotters onder Belgische vlag incluis, meer gewicht in de schaal bleek te leggen. En toen was het hek van de dam. Op maandag 9 maart 1998 werd de Oostendse haven geblokkeerd door 15 kleine vissersvaartuigen van de vissersvloot, geleid door de Vlaamse Vissersbond, een splintergroep van de officiële en monopoliserende Rederscentrale. Het ging hier duidelijk om een wanhoopsdaad van de kleinere kustvissers tegen de ongelijke concurrentie van de veel zwaardere eurokotters, die tegen de Europese regelgeving in dag en nacht het hele tongbestand voor onze kust wegvisten, zodat er voor de kustvissers nog weinig te vissen viel. De kustvissers eisten daarom de exclusiviteit voor de kustvaartuigen tot 70 brutoton in de kustzone. Dat moest, zo dacht men aanvankelijk op het kabinet van de minister, leiden tot een wijziging van alinea 6 van het Benelux-akkoord van 3 februari van 1958. Maar deze wijziging was enkel mogelijk bij wederzijds akkoord op regeringsniveau. Of dit inderdaad zo is, werd nog altijd niet bewezen. De dag daarop, 10 maart, pleegde het departement van Landbouw overleg met de Rederscentrale, een delegatie van de kustvissers en van de eurokotters. Daarop werd op 31 maart -zonder er nochtans de kustvissers nog langer bij te betrekken, omdat die nooit als afzonderlijke productorganisatie werden erkend en Europees ook niet konden worden erkend, een overlegvergadering met de Nederlanders gehouden op de dienst voor de Zeevisserij te Oostende, in verband met de bewuste bepaling van het Benelux-akkoord. De Nederlanders blokten de beperking van de tongvisserij echter resoluut af en wezen zelfs op het achteropgebleven Belgisch investeringsbeleid inzake de kustvisserij, wat overigens niet onder de bevoegdheid van de minister van Landbouw valt.
Helemaal ongelijk hadden de Nederlanders natuurlijk niet, maar ondertussen is de situatie door het FIVA-decreet van de Vlaamse overheid en de nieuwe Europese steun grondig veranderd, maar dat konden zij natuurlijk moeilijk voorzien. Het overleg met de Nederlanders werd op 18 mei afgerond en tot op vandaag is het bij die ene overlegronde gebleven. Van een Belgisch-Nederlands overlegcommissie voor visserijzaken, waar de toenmalige minister van Landbouw twee dagen later in de Kamer naar verwees, is niets in huis gekomen. Ook voor de kabeljauw en de garnaalvisserij in de driemijlszone is er voor de kustvissers nog steeds geen beschermende maatregel, maar de tijd dringt. Twaalf overlegvergaderingen brachten geen oplossing. De minister moest destijds dus wel zelf ingrijpen. Hij heeft na de blokkade dan ook zijn verantwoordelijkheid op zich genomen om de kustvissers binnen de driemijlszone te beschermen, en ondertekende op 26 mei 1998 een koninklijk besluit, waarbij de tongvisserij in de driemijlszone tot en met 31 maart 1999 voorbehouden werd voor kleine vissersvaartuigen tot 70 brutoton, een maatregel die vorig jaar met een jaar werd verlengd.
De minister had trouwens bij herhaling duidelijk beklemtoond dat dit een tijdelijke maatregel zou zijn en dat dit een eerste stap was in een duurzaam visserijoverleg dat in de toekomst moest leiden tot een blijvende structurele bescherming van de kustvisserij. Dit overleg is er nochtans nooit gekomen. Hij had ook duidelijk beloofd dat deze maatregel zou worden verlengd indien het niet tot een duurzame oplossing kwam. Aangezien er geen sprake is van een duurzame oplossing en de EU-regelgeving terzake duidelijk is, belet niets de huidige minister om het koninklijk besluit te verlengen.
Dat de Nederlanders de procedure meteen zullen heropstarten die ze met de steun van de Belgische Rederscentrale hebben afgeblazen, kan enkel in het voordeel van de kustvissers zijn en zal uiteindelijk zijn beslag moeten krijgen in het Europees Hof. Daarmee is het kustvisserijprobleem nochtans niet meteen opgelost. Er is immers nog altijd geen aanvang gemaakt met het duurzaam overleg ter bescherming van de kustvisserij. Indien het koninklijk besluit niet opnieuw wordt verlengd en er geen nieuw overleg op gang komt, blijft de kustvisserij ondanks zijn grote renoveringsinspanningen via het FIVA en de honderden Europese miljoenen die nog liggen te wachten, met uitsterven bedreigd. Het koninklijk besluit moet zeker nog worden gehandhaafd tot er een definitieve oplossing is en moet zelfs nog worden uitgebreid voor de garnaal- en kabeljauwvangsten in dezelfde zone en voor dezelfde schepen.
(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)
Graag had ik van de minister vernomen of en binnen welke termijn hij bereid is opnieuw met de Nederlanders in overleg te treden.
Wenst hij het beleid van zijn voorganger ter bescherming van de kustvisserij voort te zetten en op welke wijze denkt hij dit te doen?
Is hij bereid het betreffende koninklijk besluit jaarlijks te verlengen tot er een definitieve en duurzame oplossing is voor de kustvisserij?
Is hij bereid deze zaak te laten beslechten door het Europees Hof?
Is hij bereid na te gaan of de zogenaamde Belgische eurokotters die in deze zaak dwars liggen, niet gewoon Nederlandse eurokotters zijn die onder Belgische vlag varen?
Ik begrijp dat de Costa-voorstellen, waarin wordt gepleit voor een volledige defederalisering van de visserij, geen echte stimulans betekenen voor een federale minister om veel energie in de visserij te steken. Het zou hem echter wel sieren een visserijsector die structureel gezond is, aan het gewest te kunnen overdragen. Dat dit niet door een West-Vlaamse, maar door een Limburgse minister werd gerealiseerd, zou voor de geschiedschrijvers van de Belgische staatshervorming ongetwijfeld uniek zijn.
De heer Didier Ramoudt (VLD). - De kustvisserij is inderdaad van aanzienlijk economisch belang voor de kuststreek, ook omdat ze heel wat mogelijkheden biedt voor de toeristische sector. Bovendien zijn er voor dit segment van de vloot nog groeikansen en toekomstperspectieven. Ik verwijs in dit verband naar de talrijke innoverende projecten inzake kustvisserij die aan de Europese bevoegde instanties werden voorgelegd en die voor cofinanciering door de Vlaamse ministers zijn goedgekeurd. Vlaanderen en Europa hebben dus blijkbaar vertrouwen in de mogelijkheden van de kustvisserij. Ik deel de bezorgdheid van de heer Maertens voor deze deelsector van de zeevisserij.
Naast de verlenging van het genoemde koninklijk besluit als tijdelijke oplossing in afwachting van definitieve visafspraken met de Nederlanders, wens ik in het bijzonder de aandacht te vragen voor het voortschrijdende probleem van de massale overname van Belgische vaartuigen door Nederlandse reders, waarvoor vaak ingenieuze constructies worden uitgedacht. Ondanks de door de Vlaamse overheid ingevoerde financiële bijdrage bij vernieuwing van de vloot, is de verleiding voor de kustvisser groot om toe te geven aan het Nederlandse geld.
Voor oude en versleten schepen worden vaak sommen geboden die het dubbele bedragen van de werkelijke waarde. Met het vooruitzicht op een steeds dalende rentabiliteit van hun vaartuigen, is de keuze voor de kustvissers vlug gemaakt. Het gaat er de Nederlanders echter niet om schepen over te kopen, maar wel om pk's te verwerven. De pk is de eenheid van vermogen van de scheepsmotoren. Die pk's worden niet aangewend om nieuwe kustvaartuigen te bouwen, maar ze worden opgespaard tot er grote bokkentrailers kunnen worden gebouwd, waarmee de beperkte vangstgebieden van de Belgische kust kunnen worden afgeschuimd. Op die manier zullen de inkomsten van de kustvissers nog meer dalen.
Dit is een schoolvoorbeeld van een vicieuze cirkel. België en Vlaanderen worden hierdoor een stuk armer, niet alleen op het financieel-economische vlak, maar ook op het toeristisch-culturele.
Ondanks de recente minimale verbetering van de plaatselijke werkgelegenheidscijfers, blijft de werkloosheid in het kustgebied hoog. Elke werkplaats die in de sector verloren gaat, is er één te veel, vooral als er geen vervangende werkplaatsen zijn met een laagdrempelige toegang voor laaggeschoolden. De kustvisserij biedt een uitkomst voor de laaggeschoolden.
In de Costa bestaat de intentie om de bevoegdheid over de visserij naar het Vlaams Gewest over te hevelen. Misschien werd er zelfs al een beslissing genomen. De meeste Waalse collega's hier aanwezig zullen het op dat stuk wel met ons eens zijn, maar ik zou het betreuren mocht door de te verwachten overheveling van de visserij naar Vlaanderen hun aandacht voor de sector in deze overgangsperiode verslappen. Er dreigt onomkeerbare schade te worden toegebracht aan dit zeer kwetsbare marktsegment.
Collega Maertens had het reeds over de monopoliserende en zelfs aanmatigende houding van would-be woordvoerder van de Belgische overheid die de Rederscentrale zich aanmeet. Ze werpt zich terzelfder tijd ook op als de verdediger van de hele sector. Ondanks mijn opmerkingen over de overname van Belgische kustvaartuigen door Nederlandse reders, publiceert het blad van de Rederscentrale steeds meer advertenties om de overname door Nederlandse firma's te stimuleren of te vergemakkelijken.
Hoe zal de minister de massale opkoop van Belgische kustvaartuigen door buitenlandse en vooral Nederlandse reders trachten te beperken en de Belgische vloot en inzonderheid de kustvloot stimuleren om te blijven kiezen voor een Belgische of Vlaamse verankering? Welke stappen zal de minister doen om de rol van de Rederscentrale ten aanzien van Nederland in het reine te trekken? Op welke bevoegdheden kan deze beroepsvereniging in de visserijsector eigenlijk aanspraak maken? Welke maatregelen zal de minister nemen om de kustvisserij een volwaardige stem te geven in de overlegstructuren van de visserijsector?
De heer Jaak Gabriëls, minister van Landbouw en Middenstand. - De heren Maertens en Ramoudt hebben een belangrijke problematiek aangesneden. Ondanks zijn gelocaliseerd karakter blijft de sector immers van nationaal belang.
Alvorens in te gaan op de vragen, wil ik vooral aan de heer Maertens kwijt dat de Belgisch-Nederlandse Overlegcommissie Kustvisserij wel degelijk werd opgericht. Tijdens haar vergaderingen van oktober 1998 en februari 1999 is het koninklijk besluit van 18 maart 1999 tot stand gekomen.
Dan kom ik nu tot de zeer concrete vragen van de heer Maertens. Hij vroeg of ik bereid was opnieuw met de Nederlanders te overleggen. In het kader van de Belgisch-Nederlandse Overlegcommissie Kustvisserij zal het punt van de verlenging van het koninklijk besluit van 18 maart 1999 zeker ter sprake worden gebracht. Aangezien het huidige koninklijk besluit van kracht is tot 31 mei 2000 moet het overleg vóór deze datum zijn afgerond. Belangrijk is ook dat de voorzitter van deze vergadering, de heer Carmeliet, een directeur-generaal van DG 2 is. Ik heb hem reeds de opdracht gegeven om ervoor te zorgen dat die regeling minstens met een jaar wordt verlengd. De heer Carmeliet had trouwens zelf al initiatieven in die zin genomen. Dat staat dus op de agenda van de eerstvolgende vergadering.
De heer Maertens vroeg mij ook of ik bereid ben het beleid van mijn voorganger ter bescherming van de kustvisserij en van het juveniele tongbestand voort te zetten en zo ja, op welke wijze. Natuurlijk ben ik hiertoe bereid. Uit een wetenschappelijke studie die werd opgesteld door een gezamenlijke werkgroep van Belgische en Nederlandse experts, komt het zeer grote belang van de driemijlszone voor onze kust, met name voor het tongbestand, duidelijk tot uiting. Een verlenging van het koninklijk besluit is dan ook noodzakelijk voor de bijkomende bescherming van het tongbestand in de Noordzee.
Ten derde vroeg de heer Maertens of ik bereid was deze regeling jaarlijks te verlengen. Ik wil deze toestand inderdaad jaarlijks evalueren en de nodige conclusies trekken.
Dan kom ik bij de vraag over de beslechting bij het Europese Hof. Ik heb dit probleem aan mijn diensten voorgelegd en zij menen dat het koninklijk besluit juridisch niet aanvechtbaar is, noch op Europees vlak, noch in het kader van het Benelux-akkoord. Juridisch staan we dus sterk.
Wat de laatste vraag betreft, meen ik dat de felste tegenkanting tegen de huidige maatregel komt van de Nederlandse vissers die met vaartuigen met een vermogen van 221 kilowatt en een tonnage van 130 bruto ton onder Nederlandse vlag binnen de Belgische driemijlszone op tong vissen. We hoeven ons wat dat betreft geen zorgen maken, we zijn ons aan het herpakken.
Visserij kan niet langer worden beschouwd als een louter Belgische bevoegdheid; het is een Europese aangelegenheid. Ik heb aan twee Visserijraden deelgenomen over de verdeling van de visquota. Ik heb gezien hoe de Franse minister woedend is weggelopen. Uiteindelijk heeft België daar een goed resultaat behaald. De wetenschappelijke studie over de biologische criteria zal ook in de toekomst bepalend zijn voor de visbestanden. Zowel voor de quota's als voor de wijze waarop wordt gevist, zullen we ons beleid voor een groot deel op deze studie afstemmen.
Voor alle duidelijkheid, zelfs Limburg heeft er baat bij dat onze vissers morgen op een voortvarende manier hun praktijk kunnen voortzetten! Vroeger, heel lang geleden, kwam de zee tot in Limburg. De visserij is voor België een zeer belangrijke industrietak die onze bekommernis verdient.
De heer Ramoudt verzeker ik dat we de wetgeving in verband met de economische band, de uitvlagging, nauwgezet zullen toepassen. We zullen geen verdere aderlatingen toestaan. Op 31 januari zal ik met een delegatie van mijn kabinet te gast zijn in Oostende waar ik het visserijbeleid vanuit Belgisch perspectief zal bespreken.
Het is mijn intentie een soort van partnership tussen de overheid en de privé-sector tot stand te brengen om de uitdagingen structureel aan te kunnen. Of dit nu een Belgische bevoegdheid betreft die later al dan niet wordt overgenomen door de gewesten, laat me koud. We moeten niet wachten tot morgen, maar vandaag al stappen doen om structurele maatregelen te nemen. Voor dat partnership heb ik overigens reeds contact gezocht met universitaire centra, met de bedoeling een goede en permanente begeleiding op te zetten. Het initiatief mag zich zeker niet beperken tot een studie die uitmondt in een lijvig dossier dat niemand leest, maar moet onze visserij via permanente begeleiding levenskrachtig houden in het millennium dat we hebben ingezet.
Dat we de jongste onderhandelingen over de vernieuwing van de vloot en de visquota niet slecht hebben afgerond, blijkt uit de felicitaties die de voorzitter van de Rederscentrale heeft uitgesproken namens alle aangesloten leden. Op Europees vlak zijn we er inderdaad telkens goed uitgekomen. In het Nederlandse Visserijblad hebben de Nederlandse vissers de Nederlandse regering er zelfs van beschuldigd zich door de Belgen te hebben laten doen. In de onderlinge en bilaterale onderhandelingen hebben we in verband met de verhandeling van tong naar haring een goede deal gesloten, die alleen in ons voordeel lucratief is. Soms zijn we slimmer dan de Nederlanders. Laten we hopen dat we dat blijven en dat zulks de stijl zal zijn van de nieuwe PPF, die naar mijn oordeel noodzakelijk is, onder welke bevoegdheid hij ook valt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik dank en feliciteer de minister voor wat hij op de Visserijraden gepresteerd heeft, wat inderdaad niet ongemerkt voorbijgegaan is.
Ik herhaal dat de volgende jaren een echt duurzaam visserijbeheer zal moeten worden uitgebouwd. Daarom stemt het me tevreden dat de minister antwoordt dat de wetenschappelijke studies in verband met de visbestanden de doorslag zullen geven, wat in het verleden meestal niet het geval was.
Dat de heer Ramoudt aandacht heeft gevraagd voor de overnamepolitiek stemt me eveneens tevreden, want dit is een moeilijke Europese problematiek, waarbij geen concurrentievervalsing mag optreden.
Heel wat elementen wijzen er inderdaad op dat de visserij zich aan het herpakken is. Ik verzoek de minister tijdens zijn aanwezigheid in Oostende op 31 januari evenwel een gesprek te voeren met de Rederscentrale over de invloed van de Nederlanders op deze productorganisatie, want op dat vlak doen zich toch wel problemen voor.
Om te besluiten wijs ik erop dat wij weten dat de zee lang geleden tot in Limburg kwam en het dan ook jammer vinden dat de Limburgse duinen niet zo goed beschermd zijn als de duinen aan onze kust.
- L'incident est clos.