2-23 | 2-23 |
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De regering heeft in haar regeerakkoord beloofd om zes maanden na haar aantreden een evaluatienota over het drugsbeleid op te stellen die aan het Parlement zal worden voorgelegd. In dit rapport zullen onder meer de gemeenschappelijke richtlijn van de voormalige minister van Justitie met betrekking tot het vervolgingsbeleid inzake bezit en detailhandel van illegale verdovende middelen, het rapport van de parlementaire werkgroep belast met het bestuderen van de drugsproblematiek en de ervaringen uit andere landen onder de loep worden genomen. In het regeerakkoord staat ook dat de regering op basis van dit rapport in samenspraak met het Parlement een coherent drugsbeleid zal uitwerken.
Normaliter had de regering dit rapport op 12 januari aan het Parlement moeten voorleggen. Dit had de minister van Justitie trouwens ook in de Kamercommissie aan een aantal parlementsleden van meerderheid en oppositie beloofd. Tot op heden is dit verslag nog niet voorgelegd. Ik hoop dat dit niet wijst op verdeeldheid of onenigheid in de regering en dat de minister in haar antwoord op mijn vraag een eerste aanduiding kan geven van het drugsbeleid van de regering.
Intussen hebben de parlementsleden niet stilgezeten; zowel in de Kamer als in de Senaat werden voorstellen klaargestoomd. In de Kamer hebben de heer De Crem van de CVP en mevrouw Douifi van de SP vragen gesteld over de omzendbrief van de minister van Justitie. Ook in de Senaat hebben collega's van de PS en de CVP wetsvoorstellen ingediend met betrekking tot de methadon-problematiek. Blijkbaar leeft dit thema bij de parlementsleden en minder bij de regering. Ik ben er echter zeker van dat de minister mij het tegendeel zal bewijzen.
De consensusconferentie van 8 oktober 1994 onder auspiciën van toenmalig minister Santkin, is een mijlpaal in de behandeling van drugsverslaafden en meer bepaald inzake de substitutie met methadon. Dit is een krachtig geneesmiddel dat valt onder de drugswet van 24 februari 1921. De consensusconferentie oordeelde dat het een doeltreffende behandeling kan zijn voor heroïnegebruikers. Een langdurige en adequate behandeling met methadon is vanuit medisch standpunt veilig gebleken voor een welomschreven groep verslaafden.
Gelet op het gebrek aan en de kostprijs van gespecialiseerde behandelingsplaatsen, achtte de consensusconferentie het aangewezen dat de hulpverleners van de eerste lijn, dit zijn huisartsen, psychiaters, apothekers en gezondheidscentra, hun taak bij de behandeling van drugsverslaafden op zich nemen teneinde de toegang tot de behandeling te verruimen en de risico's van onbehandelde drugsverslaving te verminderen. De eerste lijn zal, in de geest van de echelonnering, pas een beroep doen op de deskundigheid en de mogelijkheden van de tweede en de derde lijn als ze wordt geconfronteerd met situaties die niet eenvoudig kunnen worden beheerst.
Psycho-sociale benadering en -ondersteuning zijn essentieel voor een optimaal resultaat van een substitutiebehandeling met methadon. De ondersteuning moet worden aangepast aan de individuele noden van de patiënt.
Tot daar de ruime consensus. Toch schort er een en ander.
Een van de belangrijke bepalingen van de consensusconferentie, deze met betrekking tot de registratie, werd tot op heden nog niet uitgevoerd. Hieraan proberen de wetsvoorstellen van CVP en PS tegemoet te komen.
In het rapport van de jury van de conferentie van 12 oktober 1994 lees ik: "Teneinde een overzichtelijke situering en een permanente evaluatie te bewerkstelligen en meervoudig gebruik te ondervangen of te voorkomen, dienen alle methadonbehandelingen te worden geregistreerd bij een daartoe geëigende instantie, mits inachtname van het medisch geheim en van de wet ter bescherming van de privacy. Ten behoeve hiervan dient een gepast coderingssysteem te worden uitgewerkt."
De praktijk is anders. Het is een raadsel hoe de Nederlandstalige Provinciale Geneeskundige Commissie van Brabant op eigen houtje, zonder enig politiek debat en zonder slag of stoot vanwege artsen- en patiëntenverenigingen, erin slaagt een registratieformulier goed te keuren en op te leggen dat Vlaamse artsen ertoe dwingt de identiteit van behandelde drugsverslaafden systematisch bekend te maken aan een staatsorgaan.
Deze regeling wordt de Vlaamse artsen in Brussel opgelegd bij middel van een omzendbrief. Overigens doe ik opmerken dat bepaalde artsen die brief niet hebben ontvangen, noch weten waar ze hem kunnen raadplegen.
Een aantal artsen worstelen met gewetensvragen als zij elke behandelde drugsverslaafde moeten vragen een document te ondertekenen, waarmee de gebruiker zich als dusdanig aan de overheid bekendmaakt, terwijl de overheid het drugsgebruik vogelvrij heeft verklaard, in de betekenis van verboden en uitgesloten. Het is mogelijk dat een aantal van deze patiënten het aan de stok heeft met andere instanties van de overheid en dan ligt machtsmisbruik voor de hand. Het grootste bezwaar tegen deze praktijk is evenwel de eventuele inbreuk op de rechten van behandelde patiënten.
Onduidelijkheid is troef. Het is niet bekend hoe en op welke wijze de commissie de inkomende gegevens zal behandelen en gebruiken. Tevens is het onduidelijk op welke wijze en in welke mate ze overweegt dienstverlening te geven aan de artsen en drugsverslaafden en welke maatregelen ze heeft genomen om de wet inzake de privacy toe te passen en onrechtmatig gebruik van de gegevens in elk denkbaar geval tegen te gaan.
Evenmin is bekend in hoever de gevraagde gegevens de toekomst van arts en patiënt kunnen bezwaren en in welke mate ze door derden kunnen worden opgevorderd in het kader van juridische procedures. Het is ook niet duidelijk op welke manier gegevens weer kunnen worden weggehaald, bijvoorbeeld op het einde van de behandeling of omdat de gebruiker de behandeling wenst stop te zetten. Hoe is trouwens het inzagerecht geregeld?
Al evenmin is duidelijk wie drugsgebruiker is en wie niet. Gaat het om gebruikers of verslaafden, om een onderhoudsbehandeling of om afkicken? Waar ligt de grens tussen beide? Welk soort behandeling moet worden gemeld, vanaf welke dosering en na hoeveel tijd?
Sta me toe enkele concrete vragen op een rijtje te zetten.
Ten eerste, is de praktijk van de Provinciale Commissie wettelijk? Zo ja, regelt ze haar werkzaamheden conform de wetenschappelijke consensusconferentie van 8 oktober 1994?
Heeft deze consensusconferentie in de ogen van de minister gezag? Zo ja, acht de minister het aanvaardbaar dat er een verschillende medische praktijk ontstaat in de diverse provincies; geen enkele Franstalige commissie in Brussel of Wallonië verplicht haar leden gegevens van dergelijke aard door te spelen.
Denkt de minister er eventueel aan om de praktijk die door de Nederlandstalige Provinciale Geneeskundige Commissie is opgelegd, tot het gehele land uit te breiden? Komt er eventueel een wettelijke regeling?
Wat is de mening van haar departement over de wijze waarop deze commissie haar wettelijke taak om te controleren en eventueel sancties uit te werken, moet opvatten? Welke sancties komen in aanmerking? Kan ze eigen tuchtmaatregelen nemen of verwijst ze stelselmatig door naar het gerecht? Welke verweermiddelen heeft de weerspannige?
Ik verwijs hier specifiek naar Brussel omdat het opvalt dat deze maatregel wordt opgelegd aan de Nederlandstalige, maar niet aan de Franstalige artsen in Brussel. Is deze situatie niet discriminerend? Het gevolg is immers heel duidelijk. Nederlandstalige patiënten blijven van hulp verstoken omdat zij niet naar een Nederlandstalige arts durven te gaan of worden in de armen van Franstalige artsen gedreven, die -gelukkig - meer en meer Nederlands spreken.
Is het invoeren van dit formulier dan ook niet voorbarig? Het formulier, de procedure en de beveiligingsmaatregelen zijn immers nog niet rond en er bestaat nog geen wettelijke basis. Bovendien wordt er van alle artsen in Brussel niet hetzelfde gevraagd. Aan welke initiatieven denkt de minister?
De heer Jacques Devolder (VLD). - De heer Van Quickenborne verwees naar de consensusconferentie van 1994 waar de toenmalige minister van Volksgezondheid, de heer Santkin, uitstekend werk heeft geleverd.
De resultaten en besluiten van deze conferentie werden nadien aan alle dokters medegedeeld.
Er rijzen vandaag inderdaad nog vragen bij de uitvoering van de regeling. Moet er een controle zijn? Is er geen overdreven controle? Ik ben van mening dat een zekere controle nodig is. Een eerste voordeel is dat de personen die van bedoelde ontwenningsmethode gebruik maken, kunnen worden opgevolgd. De controle zelf is echter al geïnstitutionaliseerd door andere wetgevingen.
Gelukkig heeft de conferentie de mogelijkheid geschapen om individuele behandelingen te laten uitvoeren door een geneesheer of apotheker. De verslaafde is dus niet langer verplicht naar een centrum te gaan. Dat had immers het nadeel dat de dealers hun cliënten in de kortste tijd opnieuw konden opsporen en bevoorraden. Wanneer de verslaafde zelf een zorgverstrekker kan kiezen, wordt dat veel moeilijker. Ook voor deze werkwijze bestaat er al een controle. Via de inspectie van de apotheken heeft men een overzicht over het voorschrijfgedrag van de arts, over de voorgeschreven dosissen en over de leveringen. In die zin begrijp ik de heer Van Quickenborne die zich afvraagt of een bijkomende administratieve controle, die zowel door de arts als door de apotheker en de patiënt negatief kunnen worden aangevoeld, wel echt nodig is. In West-Vlaanderen bestaat zo een bijkomende controle. Wanneer een drugsverslaafde aan een apotheker in West-Vlaanderen een nieuwe ontwenningstherapie vraagt, brengt die apotheker de inspecteurs hiervan schriftelijk op de hoogte.
Men kent dan ook onmiddellijk de naam van de arts die het voorschrift heeft gegeven, alsook de naam en het adres van de patiënt en de voorgeschreven dosis. Gewoontegetrouw wordt ook de inspecteur verwittigd wanneer zonder reden een bepaalde therapie plotseling wordt afgebroken. Dan zou immers het gevaar kunnen bestaan dat de betrokken patiënt zich opnieuw in het harddrugsmilieu bevindt. Als de minister toch terzake regelgevend wil optreden, kan zij zich best spiegelen aan deze methode in de plaats van overdreven en multifunctioneel te controleren. Volgens mij is het voldoende dat er één vorm van controle bestaat, als die maar goed is. Ik vraag de minister dan ook of ze denkt dat het systeem dat in West-Vlaanderen door de farmaceutische inspectie geïnstalleerd is, als voorbeeld zou kunnen gelden voor het hele land.
Ten behoeve van collega Van Quickenborne voeg ik eraan toe dat deze controle ook in Wallonië bestaat. Ook daar moeten de gegevens in een farmaceutisch register worden ingeschreven of elektronisch worden opgeslagen. Controles zijn nodig, maar ze moeten niet overdreven of multifunctioneel geschieden.
Mevrouw Ingrid van Kessel (CVP). - In de vorige legislatuur heb ik deel uitgemaakt van de drugswerkgroep in de Kamer. Met die werkgroep hebben we enkele bijzonder interessante bezoeken gebracht, onder andere aan Nederland. Ik ben het niet altijd eens met het drugsbeleid daar, maar ik was wel aangenaam verrast door de manier waarop de drugshulpverlening er is uitgewerkt, en dat heeft mij ertoe gebracht een wetsvoorstel in te dienen. Drugshulpverlening is in Nederland een wezenlijk onderdeel van een totaalaanpak. De hulpverlening is er bijvoorbeeld niet beperkt tot het geïsoleerd verstrekken van methadon. Het geneesmiddel wordt er ingepast in een hele setting. De hulp moet niet noodzakelijk in een centrum worden verstrekt. Er bestaan diverse mogelijkheden. Via zijn stap om methadon te krijgen, wordt de drugsgebruiker in contact gebracht met de hulpverlener op diverse niveaus. Methadonverstrekking kan dus gezien worden als onderdeel van de hulpverlening in een afbouwprogramma of in een onderhoudsprogramma. Bij ons bestaat er terzake jammer genoeg nog geen wettelijke regeling.
In de aanbevelingen van de drugswerksgroep werd duidelijk beklemtoond dat methadon maar mag worden verstrekt als aan een aantal duidelijk afgebakende randvoorwaarden is voldaan. Zo stelden we dat het medicament in een ruimere behandeling moet passen. De positieve resultaten worden immers niet alleen bereikt door de werking van methadon, maar ook door de psycho-sociale begeleiding. Bovendien moet de ondersteuning aangepast zijn aan de individuele noden van de patiënt. Volgens ons wetsvoorstel kan de methadonbehandeling gevolgd worden in een multidisciplinair centrum of bij een huisarts of specialist. Hierbij moeten twee opmerkingen worden gemaakt. Het is heel belangrijk dat een arts, die een methadonbehandeling voorschrijft, de noodzakelijke voortgezette opleiding heeft gevolgd of kan volgen. Die behandeling moet dus in het accrediteringsprogramma worden opgenomen.
Anderzijds is het ook belangrijk dat de arts een functionele relatie heeft met een gespecialiseerd centrum of netwerk voor de medische hulpverlening aan toxicomanen.
Tot slot wil ik erop aandringen snel werk te maken van een wettelijke regeling. Registratie vormde voor de heer Van Quickenborne de aanleiding om zijn vraag om uitleg te stellen. Het is inderdaad een heel belangrijk aspect.
De heer Jacques Devolder (VLD). - Er bestaat al een regeling.
Mevrouw Ingrid van Kessel (CVP). - Die bestaat niet. Ja, misschien in een door de privé zelf georganiseerd systeem, maar dat is geen wettelijke regeling, dat is een privé-initiatief.
De heer Jacques Devolder (VLD). - Het is een onderdeel van een algemene regeling. Ik heb de indruk dat u niet goed geluisterd hebt naar mijn uiteenzetting.
Mevrouw Ingrid van Kessel (CVP). - Registratie is inderdaad één aspect. Ik geloof in substitutie met methadon bij voorkeur in een afbouwprogramma voor heroïneverslaafden en desnoods in een onderhoudsbehandeling. Uiteraard moet abstinentie het na te streven doel zijn, maar dat is niet altijd haalbaar. Ik pleit dus voor een wettelijke regelgeving die naast registratie ook een hulpverleningsprogramma omvat. Methadonverstrekking moet een onderdeel van een groter geheel zijn.De huisarts kan worden ingeschakeld, maar dan in een functionele relatie met een centrum. Hij moet ook incentives krijgen om zich op dit terrein bij te scholen. Die beide aspecten, registratie en hulpverlening, vinden we nergens in een regelgeving terug. We hebben daarover dan ook een wetsvoorstel ingediend. Graag vernam ik van de minister hoe zij de methadonhulpverlening wil organiseren en wat zij daarvoor denkt te kunnen ondernemen.
M. Jacques Santkin (PS). - Je n'avais pas prévu d'intervenir dans cette discussion, mais j'ai changé d'avis, puisque M. Devolder a bien voulu, très gentiment d'ailleurs, rappeler le travail important réalisé en 1994 à travers cette conférence de consensus qui visait à la mise en place d'un « code de bonnes pratiques » en matière de traitement par la méthadone.
Je suis d'accord avec Mme van Kessel pour dire qu'à l'époque déjà, un grand nombre de médecins traitants de première ligne avaient une longue expérience et respectaient la déontologie en la matière. Cependant - et c'était là l'aspect le plus important -, le but poursuivi n'était pas uniquement la reconnaissance du traitement par la méthadone, avec tous les problèmes qu'une telle pratique entraînait sur le plan judiciaire. Nous avions eu en effet un dialogue très constructif avec les autorités judiciaires de manière que les médecins recourant à ce type de traitement ne soient pas poursuivis.
À travers ce code de bonne pratique, il s'agissait surtout de prévoir la mise en place de l'encadrement, de l'accompagnement auquel vous avez fait référence, madame van Kessel. En effet - la ministre de la Santé publique évoquera certainement cet aspect - limiter la reconnaissance au simple fait d'autoriser les médecins à utiliser le produit en question, eut été insuffisant. L'accompagnement visé par Mme van Kessel est repris textuellement dans les conclusions du jury constitué à l'époque pour rédiger ce code de bonnes pratiques.
Je tenais à apporter cet élément d'information, même si quelques années se sont écoulées depuis lors.
En conclusion, je me réjouis de constater que nous avons eu raison de procéder de la sorte ; les faits ont montré qu'il fallait, au travers de cette conférence de consensus, officialiser cette pratique, étant donné les résultats concluants qu'elle a produits. Nous sommes au moins d'accord sur ce point, madame van Kessel : malgré les critiques formulées par une partie du corps scientifique, le traitement par la méthadone répond véritablement au besoin exprimé par un certain nombre de toxicomanes.
Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Ik zal eerst ingaan op de vragen die mij vooraf werden bezorgd. Op de vragen en opmerkingen die hier vandaag werden geformuleerd, zal ik zo volledig mogelijk trachten te antwoorden, maar op enkele nieuwe elementen die hier werden aangebracht, kan ik niet meteen ingaan.
Allereerst is er de vraag of de Nederlandstalige Provinciale Geneeskundige Commissie van Brabant wel een correcte werkwijze heeft gevolgd. Het klopt dat de omzendbrief van de Franstalige Geneeskundige Commissie van Brabant in 1995 door de Raad van State werd vernietigd, omdat tegen die omzendbrief een klacht werd ingediend. Logischerwijze zou men daaruit kunnen concluderen dat andere, gelijkaardige initiatieven ook vernietigd moeten worden, maar zolang daartegen geen klacht is ingediend, komt er geen uitspraak. Uit de uiteenzettingen van daarnet blijkt dat er in verschillende provincies, niet alleen in Vlaams Brabant, maar ook in West-Vlaanderen en in Luik, effectief omzendbrieven met dezelfde teneur bestaan. Ik trekt daaruit vooral de bijzonder duidelijke conclusie dat er een lacune bestaat tussen enerzijds de reglementaire bepalingen inzake verdovende middelen die misbruik bij het voorschrijven beteugelen en de arts verplichten het gebruik van overdreven dosissen verdovende middelen te verantwoorden, en anderzijds de toegang tot de methadonbehandeling zoals die vooropgesteld werd door de consensusconferentie van 8 oktober 1994. Die consensus heeft uiteraard een zeer grote maatschappelijke betekenis, maar ze heeft geen rechtskracht. De omzendbrief van de Franstalige Raad van de Orde van Geneesheren van Brabant over de behandeling van drugsverslaafde patiënten is om dezelfde redenen door de Raad van State vernietigd.
Uit dit alles concludeer ik dus dat de Provinciale Geneeskundige Commissie haar bevoegdheid overschrijdt als ze reglementerende omzendbrieven rondstuurt. Vandaag is enkel de registratie van voorschriften voor verdovende middelen door de Farmaceutische Inspectie in overeenstemming met de wet.
De wetenschappelijke consensusconferentie van 1994 heeft weliswaar geen rechtskracht, maar haar conclusies zijn wel een "expertdocument" waarin rechters voor de toepassing van de wet inspiratie kunnen vinden. De jurisprudentie toont overigens aan dat de rechters op een soortgelijk expertadvies steunen om een oordeel te vellen. Ik wil in dit verband toch ook verwijzen naar de opmerking die de heer Santkin heeft gemaakt bij de kritiek van mevrouw Van Kessel, namelijk dat op die consensusconferentie wel degelijk een aantal andere principes besproken en bekrachtigd werden.
Op de vraag betreffende de Franstalige Provinciale Geneeskundige Commissies, kan ik antwoorden dat ook de Provinciale Geneeskundige Commissie van Luik via huisartsen gegevens registreert over patiënten die een methadon substitutietherapie volgen. Blijkbaar beschikt de heer Van Quickenborne nog niet over die informatie.
Over de mogelijke uitbreiding van de registratie over het gehele land, wil ik citeren uit de conclusies en aanbevelingen van de parlementaire werkgroep die op dit vlak in de Kamer actief was in 1996 en 1997 : "Naast de noodzaak aan een uniforme registratie binnen de diverse geledingen van de drughulpverlening is het onontbeerlijk dat specifiek in het kader van elke substitutietherapie een registratiesysteem wordt uitgewerkt. Hierbij wordt de voorkeur gegeven aan een centraal beheerd systeem waar alle behandelingen in het kader van de substitutie verzameld worden. De centralisatie laat toe dat voorschrijvende artsen kunnen nagaan of reeds vervangmedicatie aan hun patiënt voorgeschreven werd, teneinde ernstige gezondheidsrisico's te vermijden. Het is niet de bedoeling dat de registratie een additionele vorm van controle naar druggebruikers toe zou uitmaken. De registratie moet op zo een manier gebeuren dat het recht op en de eerbied voor het privé-leven van personen die een behandeling met vervangmiddelen ondergaan in geen enkel opzicht worden geschonden en het beroepsgeheim van het betrokken personeel en verzorgers wordt geëerbiedigd. Er moet met name op worden toegezien dat de gerechtelijke en politiediensten geen wettelijke toegang tot de aldus geregistreerde informatie kunnen krijgen en bijgevolg op basis van de informatie die door de registratie werd verzameld geen strafrechtelijke vervolging kunnen instellen. Zonder die garantie zou het voor de doelmatigheid van de therapeutische of hulprelatie onmisbare vertrouwen effectief onbestaande zijn. Registreren op zich brengt een meerwaarde aan in de mate dat de epidemiologische gegevens die erin verzameld worden kunnen bijdragen tot het ontwikkelen van een beleid dat steunt op actuele tendensen. Een dergelijk systeem zoals dat is uitgewerkt in Amsterdam laat toe op permanente wijze zicht te verkrijgen op het veld en laat toe pro actief te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen."
Het is in ieder geval mijn overtuiging dat de registratie van substitutiebehandelingen wettelijk moet worden geregeld. Ik wil daarvan werk maken. Een timing kan ik er op het ogenblik niet opzetten, want zoals u weet, liggen er heel wat dringende zaken te wachten. Ik zal dat in geen geval op de lange baan schuiven; daarvoor is deze materie veel te delicaat.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik dank de minister voor haar duidelijk antwoord inzake de bevoegdheidsoverschrijding door de genoemde commissie.
Onduidelijk blijft voor mij evenwel of de omzendbrief van de commissie door dit antwoord wordt ingetrokken, dan wel of er nog een klacht moet worden ingediend bij de Raad van State om de zaak te formaliseren. Het antwoord van de minister is wel een belangrijk signaal, maar heeft geen rechtskracht.
In mijn inleiding, die inderdaad niet woordelijk in de concrete vraag terugkomt, heb ik het algemene kader geschetst. Het gaat inderdaad niet alleen over de registratie, maar over de hele problematiek van methadon, of zelfs van drugs in het algemeen. Minister Verwilghen had daarover een evaluatienota beloofd tegen 12 januari. Kan de minister mij vandaag, 20 januari, enig idee geven hoe lang die evaluatie nog op zich zal laten wachten? Het lijkt me alleszins belangrijk dat we het standpunt van de regering over het drugsbeleid kennen. De PS-fractie pleit inzake soft drugs voor een gedoogbeleid en uit goede bron verneem ik dat ook minister Aelvoet inzake drugs een nota voorbereidt. Verschillende ministers zijn dus wel duidelijk met de kwestie bezig. Toch wil ik de minister nog vragen of de hele regering nog altijd de ambitie heeft het regeerakkoord uit te voeren en binnen zes maanden een evaluatie zal afwerken.
Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - De wettelijke situatie is inderdaad onduidelijk. Er bestaan verschillende omzendbrieven. Als de Raad van State deze vernietigt, zijn ze ook echt vernietigd. Als niemand een klacht indient, blijven de omzendbrieven natuurlijk wel van kracht. Of mensen nu ja dan neen een klacht moeten indienen, laat ik aan ieders wijsheid over. Mijn antwoord ten gronde is dat er hoe dan ook een wettelijke regeling moet komen. Daar zal ik vrij snel werk van maken, zodat de onduidelijke wettelijke situatie meteen uit de wereld wordt geholpen.
Wat het drugsbeleid betreft, kan mijn antwoord kort zijn: het is niet omdat we de voorbije zes maanden niet alles hebben kunnen doen, dat ook de ambitie weg is. Mijn kabinet bereidt inderdaad een document voor en ook op andere plaatsen wordt aan een evaluatie van het drugsbeleid gewerkt. Binnen de regering is daarover echter nog geen overleg gevoerd. Er is inderdaad een kleine vertraging. Toch wil ik erop wijzen dat er in het ontwerp van veiligheidsplan van minister Verwilghen enkele punten over het drugsbeleid zijn opgenomen. Dat is nog geen werk van de regering als geheel, maar de heer Van Quickenborne mag er gerust in zijn: geen enkele minister is gekant tegen een snelle aanpak van dit dossier.
- L'incident est clos.