2-11

2-11

Sénat de Belgique

Annales parlementaires

MERCREDI 10 NOVEMBRE 1999 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Vincent Van Quickenborne au ministre des Télécommunications et des Entreprises et Participations publiques sur «la crise à La Poste» (n° 2-17)

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Het is jammer dat alle collega's reeds zijn vertrokken. Het autonoom overheidsbedrijf De Post krijgt te weinig aandacht van pers, publiek en politiek. Nochtans zijn er problemen waarover ik de bevoegde minister vragen wil stellen.

In de eerste plaats zijn er de jarenlange verwaarlozing, de vele politieke benoemingen en het gedemotiveerd personeel. Het jaarverslag 1998 van de onafhankelijke ombudsdienst bij De Post geeft een duidelijke analyse van de problemen en schuift een aantal remedies naar voren.

De kwaliteit van de dienstverlening laat volgens dit verslag te wensen over. Van gewone zendingen wordt nergens aantekening gehouden. Ze kunnen dus niet over de hele lijn van verwerking - verzending, sortering, doorzending, uitreiking - worden gevolgd. Hierdoor rijst het gevaar dat dergelijke zendingen stiefmoederlijk worden behandeld. De specifieke procedure met betrekking tot de aangetekende zendingen, met name het schrijven van het kaartje 227a of 227bis en de inschrijving in het register van aangetekende zendingen, wordt niet strikt opgevolgd met als gevolg dat er vaak klachten binnenlopen. De kwaliteit van de dienstverlening is dus een eerste probleem.

Ten tweede is De Post een op en top politiek benoemd bastion waar de socialisten de kaarten netjes verdelen, met de voorzitter van het directiecomité en de voorzitter van de Raad van Bestuur op kop. De subtop van De Post, in casu de directeurs, voelt zich compleet gepasseerd. De voorzitter van het directiecomité gedraagt zich volgens uitlatingen van het personeel als een generaal aan het hoofd van een leger.

Ten derde, volgens goed ingelichte bronnen is er ook sprake van een complete onderbemanning bij de postbodes. De minister heeft zich reeds over dit probleem gebogen. Vakantiedagen kunnen niet worden opgenomen. De uitreiking van elke dag, een aspect van de universele dienstverlening, kan in bepaalde gebieden niet meer worden gegarandeerd. Bovendien dreigt er een staking met de kerstperiode.

Het vierde probleem is eerder juridisch van aard, maar niet onbelangrijk vanwege de mogelijke financiële implicaties. In het koninklijk besluit van 9 juni 1999, dat vanwege de verkiezingen niet echt veel aandacht heeft gekregen in de pers, staan drie bepalingen die heel wat gevolgen hebben voor de werking van De Post.

Artikel 25 van het koninklijk besluit heft artikel 23 van de postwet van 1956 op. Hierdoor wordt de niet-aansprakelijkheid voor het verloren gaan en het beschadigen van stukken en het niet respecteren van de transporttermijn vervangen door een onbeperkte aansprakelijkheid. In het bijzonder moet sinds 18 augustus jongstleden de indirecte schade worden vergoed. Wij denken hierbij aan de derving van inkomsten en het verlies van winst, marktaandeel en intresten. Als voorbeeld geef ik een gemiste kandidatuur voor een aanbesteding van 2 miljard Belgische frank door het verloren gaan van een brief. Een fundamenteel bijkomend probleem is dat noch de leden van de Raad van Bestuur, noch de postmeesters op de hoogte zijn van deze belangrijke wijziging. Men kan zich voorstellen wat de gevolgen zijn als zulk een feit zich voordoet in een privé-bedrijf. Er is in het koninklijk besluit ook sprake van de oprichting van een Compensatiefonds voor de universele postdienst waarbij de houders van een individuele vergunning een belasting moeten betalen. Volgens de Raad van State gaat de uitvoering per koninklijk besluit verder dan bij wet is toegelaten.

In Artikel 24 van datzelfde koninklijk besluit wordt ook gewag gemaakt van het verstrekken van postdiensten die geen deel uitmaken van de universele diensten. Het gaat dus om de liberalisering van De Post. In paragraaf 2 van dat artikel staat dat een verstrekker van deze diensten uiterlijk 3 maanden na publicatie van het koninklijk besluit, in casu 18 november aanstaande, een aangifte moet doen. Nu blijkt dat daartoe nog geen formulier ter beschikking werd gesteld.

Een vijfde probleem is de stiefmoederlijke behandeling van de ombudsdienst bij De Post. Het jaarverslag van 1998 bevat een aantal interessante conclusies en aanbevelingen. Voor zover bekend heeft de directie van De Post nauwelijks contact met de ombudsdienst. Eigenlijk lacht ze die dienst weg. Men hoeft maar naar de huisvesting van de dienst te kijken om te zien hoe erover wordt gedacht. Nochtans heeft hij een zeer belangrijke taak, namelijk de universele dienstverlening van De Post verbeteren. De burgers hebben mijns inziens recht op een degelijke controle van De Post.

Men probeert de bevoegdheden van de dienst uit te hollen, onder meer door deze toe te wijzen aan een privé- en niet-wettelijk ombudsman, namelijk de ombudsman van de Vereniging van de Belgische Banken.

Een laatste probleem dat ik wil opwerpen gaat over de naleving van het beheerscontract. Volgens het jaarverslag van de ombudsdienst worden een heel aantal reglementeringen niet gerespecteerd. Ik denk concreet aan de klachtencijfers voor de registratie waarvan geen uniforme procedure bestaat. Mondelinge of telefonische klachten worden zelfs niet geregistreerd. Bovendien blijkt het aantal klachten bij de ombudsdienst niet overeen te stemmen met wat De Post vermeldt. In de pers heeft De Post het immers over 900 klachten, terwijl het volgens het jaarverslag van de ombudsdienst om 4.500 dossiers gaat.

De minister heeft me gevraagd concrete vragen te stellen, teneinde hem toe te laten concrete antwoorden te verstrekken. Een aantal zijn van politiek algemene aard.

De eerste vraag gaat over De Post in het algemeen. De minister heeft een aantal uitspraken gedaan met betrekking tot Belgacom. Voorts wijs ik op de verscherpte aandacht van de regering voor de NMBS. Hoe zal de minister de aandacht voor en de controle op De Post aanscherpen? De bestaande situatie kan immers niet blijven duren.

De tweede vraag gaat over de politieke benoemingen. Met de eerste minister beschikt de regering weliswaar over een pleitbezorger van de nieuwe politieke cultuur die politieke benoemingen wil tegengaan, maar zelfs een blinde kan merken dat het bij De Post nog steeds om politieke benoemingen gaat. De voorzitter van zowel het directiecomité als de Raad van Bestuur bijvoorbeeld zijn van socialistische signatuur. Wil een overheidsbedrijf performant zijn, is een politieke kaart toch wel het laatste wat men vraagt.

Dringt de minister aan op de vervanging van de voorzitter van het directiecomité, in het verlengde van de gebeurtenissen bij de NMBS? Is de minister op zoek naar een degelijke manager?

Hoe zullen de benoemingen van het topkader in de toekomst verlopen?

De derde vraag gaat over het personeel. Wat denkt de minister te doen aan de problematiek van de onderbemanning en de demotivatie bij de postbodes? Is het juist dat er voor de kerstperiode een stakingsaanzegging dreigt? Heeft de minister een idee van de problemen omtrent de dagelijkse uitreiking van stukken in bepaalde, vooral landelijke gebieden? Hoe denkt hij dit probleem te verhelpen?

De vierde vraag betreft de wettelijke basis van de wijzigingen die aan de postwet werden aangebracht met het fameus koninklijk besluit dat door de vorige regering in de verkiezingsperiode werd uitgevaardigd. Wijzigingen aanbrengen bij koninklijk besluit in plaats van bij wet is overigens een systeem dat de huidige regering ook veelvuldig probeert te gebruiken.

Is de minister bereid het koninklijk besluit aan te passen en eventueel te vervangen door een degelijke wet? Wat gebeurt er met de schadeclaims die tegen De Post werden ingeleid na 18 augustus jongstleden naar aanleiding van het verloren gaan van een gewoon poststuk? Kan een consument zich beroepen op dit koninklijk besluit? Is indirecte schade vergoedbaar? Hoe zit het met de interne en externe communicatie van De Post naar aanleiding van het omzetten van de niet-aansprakelijkheid in een onbeperkte aansprakelijkheid?

De vijfde vraag betreft de liberalisering van de postsector. Blijkens de Raad van State is de wijze van financiering van het compensatiefonds onwettelijk. Hierbij gaat het om het invoeren van een belasting die wordt geheven op het verstrekken van concurrerende diensten. Een belasting kan echter niet met een koninklijk besluit worden geregeld.

Ik ben jurist. Volgens het principe van No taxation without representation is een koninklijk besluit onvoldoende representatief voor wat in de samenleving gebeurt.

Wat is het standpunt van de minister in dit verband? Denkt de minister spoedig een aangifteformulier op te stellen met betrekking tot het verstrekken van concurrerende diensten?

De laatste vraag betreft de werking van de ombudsdienst, die volgens het jaarverslag 1998 een vrij genuanceerd oordeel heeft en onomwonden aangeeft wat de plus- en de minpunten zijn. Wat zijn de intenties van de minster met betrekking tot de door de ombudsdienst geformuleerde opmerkingen?

De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties. - De heer Van Quickenborne vraagt mij hoe ik de aandacht voor en de controle op De Post zal aanscherpen. Het gaat hier om twee verschillende zaken.

Wat de controle betreft, wens ik te benadrukken dat ik geen controlefreak ben. De Post is een autonoom overheidsbedrijf dat naar mijn oordeel moet evolueren naar een bedrijf tout court. In het kader van de wet van 21 maart 1991 op de overheidsbedrijven betekent dit dat er een NV van publiek recht zal moeten worden opgericht. Dat is dus het tegenovergestelde van meer controle, want dat is volgens mij niet goed. We moeten dit bedrijf op een ordentelijke manier laten functioneren. Ik heb niet de intentie zelf "postman" of "manager van De Post" te spelen. Mijn rol is aandeelhouder te zijn en ervoor te zorgen dat de waarde van mijn aandelen, zowel in maatschappelijk als in financieel opzicht, wordt geoptimaliseerd, alhoewel er vandaag nog niet echt sprake is van "aandelen" zoals in de privé-sector, omdat De Post een autonoom overheidsbedrijf is.

Mijn aandacht voor De Post is wel belangrijk. In dat opzicht heb ik al heel wat uiteenlopende initiatieven genomen, zoals het bijwonen van directiecomités en raden van bestuur, en heb ik een aantal suggesties gedaan. Binnenkort is er trouwens een seminarie over de toekomst van De Post. Ik breng ook bezoeken aan postkantoren, bijvoorbeeld 's nachts in Brussel X, om met mijn eigen ogen vast te stellen hoe een en ander functioneert en te weten te komen wat de bekommernissen van de personeelsleden zijn. Vanochtend stond ik om 5.45 uur in het postkantoor van Scherpenheuvel-Zichem om de mening van de personeelsleden over hun werkomstandigheden te kennen. Ik leg één keer per week een dergelijk bezoek af, 's morgens vroeg of 's nachts, teneinde voeling met de realiteit te blijven hebben en om mij ervan te vergewissen dat de richtlijnen die ik het management geef, in de goede richting gaan.

Het regeerakkoord voorziet op het vlak van de overheidsbedrijven wel degelijk in een aantal zaken. Zo moet er voor elk overheidsbedrijf een strategisch plan worden gemaakt in overleg met de leiding van het bedrijf en met de werknemers, dus met het management en de vakbonden. Dit moet uitmonden in een versterkte positie van het bedrijf en desgevallend in een valorisatie, of verkoop, waarvan de opbrengst van de staatsschuld wordt afgetrokken.

Deze laatste bepaling uit het regeerakkoord zal volgens mij niet onmiddellijk, waarschijnlijk zelfs niet tijdens deze regeerperiode, van toepassing zijn op De Post, maar daarover kan ik geen uitsluitsel geven. De Post is een bedrijf dat op de geliberaliseerde markt zal terechtkomen. De markt moet immers volgens de Europese richtlijn ten laatste in 2003 geliberaliseerd zijn. De Post moet daarvoor klaar zijn. De heer Van Quickenborne heeft gelijk wanneer hij stelt dat De Post nog niet is aangepast aan die te verwachten geliberaliseerde markt. We hebben intern reeds een proces opgestart. McKinsey, iedereen welbekend, bereidt een strategisch plan voor. Het is mijn bedoeling om rond 15 december klaarheid te hebben over de richting die we moeten uitgaan. Dit lijkt een zeer ingewikkelde procedure, maar het is wel de enig mogelijke. Ik moet McKinsey met het management laten samenwerken. Ik moet de actoren in De Post bij elkaar brengen, zonder al te controlerend op te treden, en tegen het einde van het jaar een strategisch plan laten zien.

In die context kadert de vraag over het management. Terzake werk ik resultaatgericht. Het is mijn aanvoelen dat het absoluut zinloos is om nu in het management te gaan rommelen. Het proces voor de uitwerking van het strategisch plan is immers gaande. We hebben Bain, een ander consultantbedrijf, ingeschakeld, want er moeten eventueel middelen van de federale participatiemaatschappij in De Post worden geïnvesteerd. Op de vraag of ik van plan ben om in de huidige stand van zaken bepaalde managers hun functies te ontnemen of te vervangen, moet ik dus antwoorden dat ik dat in het licht van het strategisch plan, dat hopelijk over een maand klaar zal zijn, niet opportuun acht.

Het strategisch plan is immers voorbereid met de mensen die vandaag in De Post werken. Zodra het strategisch plan is uitgewerkt en in de praktijk wordt gebracht, zal alles, raad van bestuur, management, directiecomité, benoemingen, enzovoort, wel herbekeken worden.

Natuurlijk is het mijn vaste wil geen politieke benoemingen meer te doen. Dat is evident. Als het bedrijf na 2003 moet functioneren in de geliberaliseerde markt, dan is er geen plaats meer voor inefficiënte benoemingen. Dat weet iedereen en ook bij De Post zijn ze daarvan overtuigd. De problemen van management, raad van bestuur en directiecomité komen ongetwijfeld opnieuw ter tafel vanaf het ogenblik dat het strategisch plan wordt uitgevoerd. Dan zullen al deze heren en dames de revue passeren. Wie goed is, blijft, wie niet goed is, heeft een probleem.

Ik kom nu tot de onderbemanning en de demotivatie bij de postbodes. Ik wil daar een algemene bedenking bij maken. De Post is een bedrijf met 40 000 werknemers en een omzet van zo'n 75 miljard. Bepaalde onderdelen van het bedrijf zijn onderbemand, maar andere overbemand. Laten we heel concreet even de postbodes bekijken. Er zijn iets meer dan 12 000 rondes, waarvoor zo'n 15 000 mensen nodig zijn, eenvoudigweg omdat rekening moet worden gehouden met vakantie, ziekte en zo meer. Dat betekent dat er daarnaast nog 25 000 medewerkers overblijven. Mijns inziens is er vandaag geen probleem van statutaire benoemingen of personeelsformaties, maar wel van beschikbaarheid van mensen. De Post kampt met een vrij grote afwezigheid onder de postbodes. Op papier zou de personeelsformatie moeten volstaan, maar in de praktijk is dat niet het geval. In bepaalde streken, vooral in Vlaanderen, is er dus inderdaad een probleem. In Vlaanderen heeft De Post problemen om mensen te vinden die postbode willen worden. Het loon, de werkomstandigheden en dergelijke meer hebben daar een negatieve invloed op. Vijftienduizend mensen voor de uitreiking is voldoende als iedereen functioneert, maar vijfentwintigduizend voor de rest is toch te veel. Eén conclusie is dan ook onvermijdelijk: bij het maken van een strategisch plan moeten de volledige personeelsformatie en de organisatie van De Post opnieuw worden bekeken.

Volgens mij moet het bedrijf structureel in business units worden onderverdeeld. Ik vertel geen geheimen als ik zeg dat dit waarschijnlijk zal uitmonden in een business unit die zich bezighoudt met de thuismarkt van de postuitreiking, een unit voor de internationale post, voor e-mail, voor pakketjes, enzovoort. Voor al deze activiteiten die in aparte units gerund worden, moet dan worden nagegaan welke middelen en mensen nodig zijn om op een concurrerende basis te werken. Want om concurrentievermogen gaat het precies. We komen immers in de vrije markt terecht. In het strategisch plan, waarover ik rond 15 december hoop te beschikken, zal dit allemaal duidelijk naar voren komen. Op dat ogenblik kunnen in overleg met het management en met de vertegenwoordigers van de werknemers, de vakbonden dus, de uitvoeringsvoorwaarden worden bekeken.

Dat zal allemaal wel even tijd vragen. Een bedrijf van 40 000 mensen dat zich jarenlang niet aan de markt heeft moeten aanpassen en niet concurrerend heeft moeten functioneren, laat zich niet in twee weken hervormen. Eerst moeten we weten waar we heen willen. Dat schreef John Humble al in zijn boeken over management by objectives. Daarna volgt het implementatieschema met zowel financiering als timing en mensen. Dit zal zeer gedetailleerd zijn, want anders komen we er in dit geval niet uit.

De heer Van Quickenborne had het over het koninklijk besluit van 9 juni, meer in het bijzonder over de schadeclaims. Ik ben geen jurist, dus als ik een juridische flater bega, dan zegt hij het mij maar. Op grond van dit koninklijk besluit geldt voor de Post de gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsregeling. Er kunnen wel uitzonderingen worden gemaakt.

De consument kan zich op dit koninklijk besluit beroepen om schadevergoeding te bekomen voor geleden verlies of winstderving door het verloren gaan van zendingen. Dat betekent natuurlijk dat we in het systeem van bewijskracht terechtkomen. De consument moet immers nog altijd kunnen aantonen dat hij schade heeft geleden en dat die schade effectief te wijten is aan de Post. De schade kan immers ook te wijten zijn aan overmacht. Fundamenteel is dat geen gebruik wordt gemaakt van de zogenaamde exoneratie-clausule. Ik heb ook niet de intentie daarvan af te wijken.

Er was ook een vraag over de financieringswijze van het compensatiefonds en één over het aangifteformulier inzake de concurrerende diensten.

Volgens een advies van de Raad van State is het invoeren van een compensatiefonds bij koniklijk besluit in strijd met het beginsel dat een belasting alleen bij wet kan worden ingevoerd. Dit beginsel heeft niets te maken met het principe van no taxation without representation. Ik sluit mij aan bij het advies van de Raad van State en stel dus vast dat er een probleem is.

Het koninklijk besluit met betrekking tot de aangifte van concurrerende postdiensten is nog niet gepubliceerd of getekend. Zolang het koninklijk besluit niet in werking is getreden, zijn de operatoren van de Post niet gehouden aangifte te doen.

Mijn voorganger stelde een koninklijk besluit op over de liberalisering van de Post ter uitvoering van de Europese richtlijn. Daarover rezen heel wat juridische problemen. Tegen het einde van het jaar wil ik terzake een wetsontwerp indienen. De liberalisering van zo een belangrijke sector is moeilijk in een koninklijk besluit te regelen en vereist een grondig parlementair debat waarin nieuwe elementen naar voren kunnen worden gebracht.

De ombudsdienst moet totaal onafhankelijk kunnen werken. Hij mag volgens mij inzake werkingsmiddelen en actiemogelijkheden niet afhankelijk zijn van een bedrijf. Ik vraag mij af of het niet beter is de ombudsdienst te verbinden aan een bepaalde dienst dan aan een bedrijf. Zo zou er bijvoorbeeld een ombudsdienst kunnen zijn voor de telecommunicatiesector, maar dan onafhankelijk van Belgacom. Nu is er geen totale onafhankelijkheid ten opzichte van het bedrijf en kan er altijd druk worden uitgeoefend.

Daarmee meen ik een precies antwoord te hebben gegeven op de concrete vragen van de heer Van Quickenborne en een iets algemener antwoord op zijn wat algemenere vragen.

Ter afronding wil ik nog beklemtonen dat het mijn vaste bedoeling is om op basis van de McKinsey-studie een duidelijk richting aan te geven voor De Post. Aan één belangrijk gegeven kan zeker niet worden voorbijgegaan: vóór 2003 zal de markt geliberaliseerd zijn, of we dat nu willen of niet. Op dat ogenblik zal De Post, een bedrijf dat vandaag nog 40 000werknemers heeft, maar morgen wellicht een stuk minder als het op die markt concurrerend wil zijn, sterk moeten staan, anders wordt het marktaandeel gewoon ingepikt door de postbedrijven van de ons omringende landen.

We hebben dus nog heel wat werk voor de boeg. Ik ben daar klaar voor en ik heb goede hoop dat zowel de vakbonden, de werknemers als wij zelf, de aandeelhouders, tot belangrijke inspanningen bereid zijn om te zorgen voor een goed management en een goede sociale begeleiding en om van De Post een concurrerend bedrijf te maken dat zich in de geliberaliseerde markt van de toekomst kan handhaven.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik dank de minister voor zijn zeer uitvoerige en accurate antwoorden. Ik wil hem nog enkele bijkomende vragen stellen.

Het verheugt me dat er een aanzet tot verandering in het vooruitzicht wordt gesteld op basis van het rapport van McKinsey, dat voor 15 december al wordt aangekondigd. Voor de iets verdere toekomst goochelt de minister wel wat met de termijnen. Ik begrijp best dat hij bijvoorbeeld inzake de evaluatie van het management vandaag de enkele senatoren die nog aanwezig zijn, niet kan meedelen welke kaderleden eventueel ontslag zullen krijgen, maar toch hoop ik dat hij niet tot het einde van de regeringsperiode zal wachten om tot conclusies te komen. Ik hoop dat de maatregelen er zullen komen op middellange termijn en niet op lange termijn.

Ik apprecieer de moed waarmee de minister durft te poneren dat De Post te veel personeelsleden telt en dat het bedrijf, om concurrerend te functioneren, een grondige studie van zijn doelstellingen moet maken en op basis daarvan zijn personeelsformatie moet vastleggen. Ik hoop dat de collega's van de minister daar net zo over denken. Soms horen we vanuit die hoek heel andere geluiden, zij het over andere overheidsbedrijven. De VU-ID-fractie zegt de minister alleszins haar steun toe om dit standpunt te blijven volhouden.

De minister zegt terecht dat de aansprakelijkheidsregeling vereist dat het bewijs wordt geleverd van het verband tussen schade, fout en oorzaak. Maar de minister ging niet in op mijn opmerking dat noch het personeel van De Post noch de cliënten op de hoogte zijn van deze regeling. Nochtans hebben de cliënten van De Post het recht te weten dat ze vanaf 18 augustus 1999 schadevergoeding kunnen vragen, niet alleen voor schade aan poststukken, maar ook voor vertragingen bij de uitreiking. Die fameuze postwet bepaalt immers dat 95% van de stukken binnen één dag moet worden uitgereikt en dat de cliënten voor de rechtbank schadevergoeding kunnen eisen voor vertragingen. De bepalingen van die wet moeten bekendgemaakt worden, al was het maar om de cliënten in de mogelijkheid te stellen bewijzen in te zamelen voor het verband tussen fout, oorzaak en schade.

Het verheugt me ook dat de minister de liberalisering van De Post in een wetsontwerp wil voorbereiden. Mogen we daaruit afleiden dat hij zijn koninklijk besluit zal vervangen? Dat zou alleszins een situatie van illegaliteit voor het compensatiefonds vermijden.

Blijft wel het probleem van de concurrerende diensten. Achttien november is daar zowat de hakbijl. Vóór die datum moeten de verstrekkers van zulke diensten een aangifte doen, nadien kunnen ze zich nog steeds beroepen op het huidige koninklijk besluit. Vindt de minister dit niet in tegenspraak met zijn ambitie om dit koninklijk besluit te vervangen door een wet? Worden die diensten dan niet aangeboden op een manier die strijdig is met de wet?

Heeft dit geen noemenswaardige gevolgen? Ziet de minister hier geen problemen?

Ik deel de mening van de minister inzake de koppeling van de ombudsdienst aan een dienst en niet aan een bedrijf. Met het oog op de liberalisering is deze oplossing te verkiezen boven een bedrijfsgerichte werking.

De heer Rik Daems, minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties. - De heer Van Quickenborne heeft het over ontslagen. Ik heb het over het hervormen van een bedrijf, waarbij het idee van ontslagen irrelevant wordt. Bij de hervorming van een bedrijf wordt de hele manier van management hervormd en hebben we dus niet te maken met ontslagen, maar met een nieuw management. We gaan na welke goede krachten we hebben en welke minder goede. Op basis daarvan nemen we beslissingen. Ik ben niet van plan daar een hele zaak van te maken, die dan trouwens een overbodige symbolische waarde krijgt. Ik streef naar resultaten. Dit houdt in dat we, wat mij betreft, niet eens over een middellange termijn spreken. De datum van 15 december voor de afronding van het plan en een uitvoering ervan binnen een termijn van enkele maanden, is niet ver af.

In sommige afdelingen van De Post werkt, naar mijn aanvoelen, te veel personeel, terwijl er in andere afdelingen te weinig werkt. Niemand kan ontkennen dat het totale aantal personeelsleden te hoog is. We moeten per business unit nagaan wat de mogelijkheden zijn en ons steeds afvragen hoe we dit bedrijf, ook al is het krachtens de wet van 1991 nog altijd een overheidsbedrijf, een goede concurrentiepositie kunnen bezorgen op de geliberaliseerde markt. Natuurlijk moeten we rekening houden met bepaalde elementen zoals de universele dienstverlening. Dit geeft een extra dimensie aan het personeelbestand en zorgt ervoor dat het bedrijf meer taken heeft dan een normaal bedrijf in die geliberaliseerde markt.

Wat de interne en externe communicatie betreft, ben ik bereid de leiding van De Post te verzoeken ruchtbaarheid te geven aan het koninklijk besluit van 9 juli 1999, zodat zowel het publiek als het personeel op de hoogte is van deze regeling. Dit kan alleen maar motiverend werken met het oog op de verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening.

Ten slotte kom ik bij de aangifte van concurrerende postdiensten en de hakbijl van 18 november. Eerlijk gezegd kan ik niet met zekerheid zeggen dat het koninklijk besluit reeds ver genoeg is gevorderd om nog vóór die datum iets te kunnen doen. Ik zal dit nog even nakijken en tevens de voorzitter van de Senaat hierover informeren. Hij moet dan oordelen of hij deze informatie alleen aan het geachte lid doorgeeft of ook aan andere leden.

- L'incident est clos.

M. le président. - L'ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

Les prochaines séances auront lieu le jeudi 18 novembre à 10 h 30 et à 15 h.

(La séance est levée à 18 h 05.)