Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-6

ZITTING 1999-2000

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Binnenlandse Zaken

Vraag nr. 66 van de heer Decaluwe d.d. 21 september 1999 (N.) :
OCMW. ­ Verkiezing raadsleden. ­ Aanpassing wetgeving.

Door artikel 3 van de wet van 22 maart 1999 (Belgisch Staatsblad van 14 april 1999) werd er onder meer een wijziging aangebracht aan de organieke OCMW-wet van 8 juli 1976; meer bepaald inzake de verkiezing van deze raadsleden.

In de schriftelijke vraag nr. 647 d.d. 21 juli 1997 (cf. Vragen en Antwoorden, Kamer, nr. 96 d.d. 8 september 1997, blz. 13015) vroeg volksvertegenwoordiger Chris Moors aan uw voorganger uitleg over de weerslag van de praktische toepassing van het (nieuwe) artikel 76bis van de gemeentekieswet op de installatie van de nieuwe gemeenteraden (doorgaans begin januari 1995); de afhandeling hiervan door de Raad van State als rechter in hoogste aanleg (zelfs nog ná begin 1995 ­ tijdstip waarrond de installatie van de OCMW-raden moest plaatshebben). Hierbij aansluitend vroeg Marc Olivier over deze aangelegenheid aan uw zelfde voorganger uitleg in zijn schriftelijke vraag nr. 687 d.d. 9 december 1997 (cf. Vragen en Antwoorden, Senaat, nr. 1-68 d.d. 17 maart 1998, blz. 3519 e.v.).

Gelet op de inhoud van deze antwoorden vroeg deze laatste in zijn hoedanigheid van Vlaams volksvertegenwoordiger in zijn vraag nr. 229 d.d. 20 april 1998 (cf. Vragen en Antwoorden, Vlaams Parlement, nr. 16 d.d. 26 juni 1998, blz. 2195 e.v.) uitleg over « Samenstelling OCMW-raad ­ Vernietiging gemeenteraadsverkiezingen », om de betrokken wetgeving (artikelen 12 en 19 van de voornoemde organieke wet) te vervolledigen tegen de eerstvolgende OCMW-raadsverkiezingen, maar waarop de Vlaamse minister niet dadelijk positief wilde reageren. In zijn schriftelijke vraag nr. 852 d.d. 7 mei 1998 (cf. Vragen en Antwoorden, Kamer, nr. 144 d.d. 28 september 1998, blz. 19753) drong voornoemde volksvertegenwoordiger dan bij uw voorganger erop aan, om het (nieuwe) artikel 76bis van de gemeentekieswet in zijn oorspronkelijke toestand te herstellen, maar hierop werd hem geantwoord dat het niet in zijn bedoeling lag om hierop in te gaan, omdat de nieuwe regeling de installatie van de gemeenteraden merkelijk heeft versneld, en dat de problemen die zich kunnen stellen bij de verkiezing van OCMW-raden inderdaad niet opwegen tegen de voordelen van deze nieuwe regeling.

Graag had ik de geachte minister volgende vragen gesteld :

1. Is hij (gelet op hetgeen voorafgaat) bereid om een regeling uit te werken, opdat voortaan de leden van het OCMW rechtstreeks kunnen verkozen worden door de gemeenteraadskiezers, zoals voorzien is in artikel 17bis van de organieke OCMW-wet (ingevoegd door artikel 11 der zogenaamde pacificatiewet d.d. 9 augustus 1988 ­ cf. ook artikelen 5, § 1, 11, 20, d) , van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ­ en dat is vervangen door artikel 1 van de wet van 16 juli 1993 tot hervorming van de federale staatsstructuur), en die thans geldt voor de randgemeenten (bedoeld bij artikel 7 van de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966), en in de gemeenten Komen-Waasten en Voeren ?

2. Indien hij bereid is om deze wijziging te laten uitvoeren, zal hij dan ook ratio legis de volgende juridische stappen ondernemen :

a) om de artikelen 10, alinea 2, 11, §§ 1 en 2, 13, 14, 16 en 17 van de organieke wet op te heffen;

b) om de artikelen 11, § 4, 12, 15 (cf. artikel 57 van de gemeentekieswet), 17bis, 18, 18bis, § 1, 19, 20, 20bis, 25bis en 27bis, § 1, van deze organieke wet te laten wijzigen;

c) om in overleg met de bevoegde gemeenschapsminister(s) de inhoud te laten aanpassen van het koninklijk besluit van 26 augustus 1988 betreffende deze aangelegenheid (Belgisch Staatsblad van 31 augustus 1988);

d) idem wat betreft de inhoud van het besluit van de Vlaamse regering d.d. 13 januari 1998 (Belgisch Staatsblad van 21 maart 1998) ?

Antwoord : 1. De wet van 22 maart 1999 « tot wijziging van de gemeentekieswet, gecoördineerd op 4 augustus 1932 en van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn » vindt haar oorsprong in een arrest van de Raad van State d.d. 30 juni 1995, waarbij de raad een beslissing van het rechtsprekend college van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vernietigt. Bij deze beslissing had het college de verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn van de gemeente Schaarbeek, die plaatsvond op 23 januari 1995, ongeldig verklaard.

Niet het arrest ten gronde riep bezwaren op, maar wel de motivering ervan. De Raad van State heeft immers gesteld, dat de bestendige deputatie, wanneer ze een verkiezing ongeldig verklaart zonder dat ze gevat is door een bezwaar, niet handelt als administratief rechtscollege, maar als administratieve overheid.

Het was derhalve geboden de rechtspraak van de Raad van State te wijzigen zodanig dat geschillen inzake de geldigverklaring van de verkiezingen ­ zowel de gemeenteraadsverkiezingen als de verkiezingen van de raden voor maatschappelijk welzijn ­ in ieder geval geschillen van rechterlijke aard blijven, gelet op het echte voorwerp van deze geschillen, met name het politiek recht om in een vergadering te zetelen.

Dit is het voorwerp van de wet van 22 maart 1999 die daartoe artikel 75 van de gemeentekieswet en artikel 18 van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wijzigt, met het oog op de herbevestiging van het contentieuze karakter van de beslissing die de bestendige deputatie neemt zowel wanneer zij uitspraak doet over een bezwaar dat werd ingediend tegen de verkiezing als wanneer zij de verkiezingsuitslag rechtzet terwijl er geen bezwaar werd ingediend.

Het was niet de bedoeling van de wet van 22 maart 1999 wijzigingen aan te brengen aan de regels inzake de verkiezing van de OCMW-raadsleden. Het systeem van rechtstreekse verkiezing van de OCMW-raad, zoals die door artikel 17bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt ingesteld voor de randgemeenten, Komen-Waasten en Voeren, vindt zijn oorsprong in de specifieke toestand in de betrokken gemeenten. Het was een ad hoc-oplossing in het raam van de zogenaamde pacificatiewet van 9 augustus 1988. In uitvoering van artikel 5, § 1, II, 2º, d , van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993, in uitvoering van het Sint-Michielsakkoord, behoort het wijzigen van de organieke regels betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met inbegrip van de verkiezing van zijn leden, voor de andere gemeenten dan deze bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken en Komen-Waasten en Voeren, tot de bevoegdheid van de gemeenschappen.

De Vlaamse regering heeft trouwens van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door haar besluit van 13 januari 1998 betreffende de verkiezing van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn (Belgisch Staatsblad van 21 maart 1998).

2. Gelet op het bovenstaande is deze vraag irrelevant.