2-249/1

2-249/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

22 DECEMBER 1999


Wetsvoorstel strekkende om het recht op palliatieve zorg voor eenieder te garanderen en om het kader voor het verlenen van de palliatieve zorg vast te stellen

(Ingediend door mevrouw Clotilde Nyssens c.s.)


TOELICHTING


Palliatieve zorgverlening heeft tot doel de mensen die in de eindfase van hun leven zijn aanbeland, geheel te verzorgen door ze medisch en persoonlijk te begeleiden, hun lichamelijke en geestelijke pijn te verlichten en daarbij speciale aandacht te besteden aan hun familie.

Aan de oorsprong van deze vorm van zorgverlening ligt de aanvaarding van het feit dat de dood onvermijdelijk naderbij komt. De familie en het medisch personeel dienen zich bewust te zijn van het lichamelijke en/of geestelijke lijden van de ongeneeslijk zieke patiënt. Zij moeten ook de wil hebben om dat lijden in al zijn vormen zoveel mogelijk te voorkomen en in de hand te houden, waarbij naar de patiënt wordt geluisterd en hijzelf en zijn familie voortdurend aandacht krijgen.

De palliatieve aanpak moet interdisciplinair en met overleg gebeuren. In de medische praktijk dient een overlegcultuur te worden gecreëerd waarin de patiënt een centrale rol speelt en het medische gezag op een democratische manier wordt uitgeoefend. In het drama van het levenseinde spelen immers niet alleen de patiënt en zijn arts een rol, maar ook de familie en de hulpverleners.

De dialoog, waarbij ook de familie en het verzorgingsteam betrokken zijn ­ die indien nodig bijgestaan worden door een cel die adviseert bij het nemen van ethische beslissingen ­, moet plaatshebben in een interdisciplinaire, open context, waardoor de patiënt kan ontsnappen aan de subjectiviteit van één enkele invalshoek en waarbij hij daadwerkelijk zijn autonomie bewaart. Daarnaast is het verzorgend personeel met deze manier van werken in staat om een medisch en ethisch standpunt in te nemen dat gevormd is na overleg en met zin voor verantwoordelijkheid.

Het centrale element van deze palliatieve aanpak is het integreren van de zorg en de begeleiding in een alomvattende, ononderbroken behandeling die de patiënt respecteert als individu en hem verzorging biedt op zijn eigen ritme.

Intensieve palliatieve zorgverlening houdt ook in dat er op medisch vlak geen brutale overgang is tussen de curatieve behandeling en de palliatieve behandeling, die bestemd is voor terminale patiënten. Het is de bedoeling al zeer vroeg en geleidelijk palliatieve aspecten op te nemen in de curatieve behandeling van een ernstige ziekte, zodat er een voortdurende zorgverlening wordt opgebouwd.

Die voortdurende zorg maakt een soepele therapeutische aanpak mogelijk met een inter- en pluridisciplinaire behandeling, die wordt aangepast aan de medische zowel als de geestelijke ontwikkeling van de patiënt en dit tot het einde van zijn leven.

Hoewel een optimaal aanbod van palliatieve zorg niet alle verzoeken om euthanasie kan opvangen, dient dit toch het uitgangspunt te vormen van alle medische beslissingen in verband met de laatste levensfase. Uit de praktijk van de palliatieve zorgverlening blijkt immers hoe belangrijk het is aandachtig te luisteren om een euthanasieverzoek dat door de patiënt wordt geformuleerd, te kunnen ontcijferen. Vaak komt dat verzoek voort uit eenzaamheid en morele wanhoop van de patiënt. Het is ontoelaatbaar dat situaties ontstaan waarin de arts euthanasie voorstelt of waarin de patiënt of zijn familie erom vraagt, wanneer goede voortdurende zorg die op de patiënt is afgestemd, eigenlijk zou volstaan.

Is het immers niet de taak van de hulpverleners om, vóór zij de terminale patiënt helpen om te sterven, alles in het werk stellen om hem moed in te spreken en te steunen, meer bepaald door zijn lijden zo goed mogelijk te verlichten ?

Men dient nadrukkelijk en duidelijk te blijven verkondigen dat mogelijke euthanasie uitzonderlijk moet blijven. Bij euthanasie wordt namelijk een fundamenteel verbod overtreden, met reusachtige symbolische gevolgen voor de samenleving.

Een pleidooi houden voor palliatieve zorgverlening staat gelijk met verzet aantekenen tegen de banalisering van euthanasie. Het betekent dat men de onschatbare waarde van ieder individueel leven bevestigt, dat men de meest kwetsbare mensen beschermt tegen de gevolgen van economische, sociale of zelfs familiale druk op henzelf en op het medische gezag. Daarnaast betekent het ook dat men de patiënten het recht toekent uiting te geven aan hun enorme lijden en aan de ambivalentie van hun moeilijke positie, zonder dat dit tot onmiddellijk handelen hoeft te leiden. Deze benadering houdt tevens rekening met de gevolgen van levensbeëindigend handelen voor de nabestaanden, de familie en de hulpverleners.

Omdat deze benadering niet voor de hand ligt en wel degelijk verbonden is met een politieke keuze, moet er bij wet worden vastgelegd dat iedere patiënt recht heeft op palliatieve zorg wanneer zijn gezondheidstoestand dat vereist en moeten de principes worden bepaald volgens welke de palliatieve zorg in ons land wordt verleend.

Oorspronkelijk werden de projecten van palliatieve zorg forfaitair gefinancierd.

De financiële tegemoetkoming was eerst experimenteel en beperkt in de tijd. Zij was niet rechtstreeks bedoeld voor de patiënten die palliatief werden verzorgd maar voor de teams die de zorg verleenden, zowel binnen als buiten het ziekenhuis.

Die financieringsexperimenten waren geregeld door het koninklijk besluit van 19 augustus 1991 (Belgisch Staatsblad van 4 oktober 1991) en zijn regelmatig verlengd. De laatste verlenging eindigde op 31 december 1997 (koninklijk besluit van 19 juni 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 augustus 1991, Belgisch Staatsblad van 28 juni 1997).

Sedert 1997 zijn belangrijke hervormingen doorgevoerd waardoor verdere stappen zijn gezet naar de organisatie en de uitbreiding van de palliatieve zorgverlening.

Deze hervormingen betreffen de organisatie van de palliatieve zorg binnen de ziekenhuizen (drie koninklijk besluiten van 15 juli 1997, Belgisch Staatsblad van 31 juli 1997), de vaststelling van de normen voor de oprichting en de erkenning van een samenwerkingsverband inzake palliatieve zorg, de vaststelling van de bedragen van de subsidie toegekend aan die samenwerkingsverbanden en de voorwaarden waaraan in dat verband moet worden voldaan (drie koninklijke besluiten van 19 juni 1997, Belgisch Staatsblad van 28 juni 1997). Ook is er een koninklijk besluit van 15 juli 1997 dat de normen bepaalt waaraan rust- en verzorgingstehuizen inzake palliatieve zorg moeten voldoen (Belgisch Staatsblad van 31 juli 1997). Er is bovendien een specifiek schema opgemaakt voor de financiering van de palliatieve thuiszorg (programmawet van 22 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 3 maart 1998). Daarin is bepaald dat het Verzekeringscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het RIZIV, op voorstel van het College van geneesheren-directeurs, de financieringsovereenkomsten opstelt met de multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve thuiszorg. De minimale criteria waaraan die overeenkomsten moeten voldoen, zijn bepaald in het koninklijk besluit van 13 oktober 1998 (Belgisch Staatsblad van 4 november 1998).

Het leek ons onontbeerlijk de talrijke bestaande bepalingen uit wetten en verordeningen over te nemen in een wettekst die voor de palliatieve zorgverlening een coherent kader biedt, gebaseerd op een aantal grondbeginselen. Die bepalingen worden zo nodig aangevuld of gewijzigd, zodat zij beantwoorden aan onze basisprincipes inzake palliatieve zorg. De begrippen met betrekking tot palliatieve zorg worden vooraf gedefinieerd. Ook wensen wij te vermelden dat het wetsvoorstel tot vaststelling van de normen om te worden erkend als begeleidingsteam voor palliatieve zorg dat werd ingediend door mevrouw Willame-Boonen c.s. (Stuk Senaat, nr. 1-1101/1, 1997-1998), is bijgewerkt en deel uitmaakt van dit voorstel.

Dit voorstel heeft tot doel :

1. Te bepalen dat alle patiënten palliatieve zorg moeten kunnen krijgen en de grondbeginselen vast te leggen voor het opstellen van een plan inzake palliatieve zorg, uitgaande van de behoeften van de patiënt. De grondbeginselen houden in dat alle patiënten gelijk zijn wat hun recht op palliatieve zorg betreft, dat rekening wordt gehouden met hun morele, filosofische, religieuze of ideologische overtuiging, dat alle samenwerkingsverbanden en teams voor palliatieve zorg op gelijke voet worden behandeld, dat de palliatieve zorg van een goed niveau moet zijn ­ wat betekent dat het medische en verplegende personeel alsook de paramedici hiertoe opgeleid worden ­, dat alle mensen die palliatieve zorg verlenen, zelf individueel begeleid kunnen worden, dat de samenwerkingsverbanden en de teams voor palliatieve zorg ­ zowel binnen als buiten het ziekenhuis ­ een beroep kunnen doen op een voldoende aantal vrijwilligers.

2. De bestaande wets- en verordeningsbepalingen over te nemen in een wettelijk kader dat de palliatieve zorg regelt, zowel op het niveau van de samenwerkingsverbanden inzake palliatieve zorg als op dat van de palliatieve thuiszorg, de palliatieve zorg in ziekenhuizen, rusthuizen of andere erkende verblijfsdiensten.

Toelichting bij de artikelen

Artikel 2

Dit artikel bekrachtigt het principe dat elke zieke wiens toestand het vereist, recht heeft op palliatieve zorg.

Artikel 3

Dit artikel wil bepaalde concepten in verband met de palliatieve kwestie verduidelijken aan de hand van een aantal definities, met name de concepten palliatieve zorg, palliatief verzorgde patiënt, samenwerkingsverband inzake palliatieve zorg, begeleidingsteam, verleners van eerstelijnszorg, mobiel ziekenhuisteam en residentiële eenheid voor palliatieve zorg.

Artikel 4

Dit artikel verplicht de federale Staat een palliatief plan uit te werken, afgestemd op de behoeften van de patiënt en gebaseerd op een aantal beginselen, te weten :

­ eerbied voor de keuzevrijheid van de patiënt, en dus financiële gelijkstelling van de patiënten wat de toegang tot de palliatieve zorg betreft;

­ eerbied voor de levensbeschouwelijke, morele, religieuze of ideologische overtuiging van de patiënt;

­ het recht van alle personen en organisaties die dezelfde diensten inzake palliatieve zorg aanbieden, om financieel op voet van gelijkheid te worden behandeld;

­ het recht van elke patiënt op kwalitatief hoogstaande palliatieve zorg, wat betekent dat voor de medische, paramedische en verpleegkundige beroepen specifieke opleidingen moeten worden uitgewerkt inzake palliatieve zorg en pijnbestrijdende behandelingen;

­ het recht op een individuele begeleiding van alle personen die betrokken zijn bij palliatieve zorg, waardoor ze de confrontatie met de dood beter aankunnen.

Om deze doelstellingen te bereiken, kan de federale Staat samenwerkingsakkoorden sluiten met de gemeenschappen en/of de gewesten.

De artikel 5 tot 8 gaan over de samenwerkingsverbanden inzake palliatieve zorg.

Artikel 5

Dit artikel verwijst naar de geldende regelgeving, die de voorwaarden vaststelt voor de erkenning van deze samenwerkingsverbanden (koninklijk besluit van 19 juni 1997 houdende vaststelling van de normen waaraan een samenwerkingsverband inzake palliatieve zorg moet voldoen om te worden erkend).

Artikel 6

Om de bestaande normen te verduidelijken, stelt dit artikel ­ nauwkeuriger dan het genoemde koninklijk besluit ­ de voornaamste taken van de samenwerkingsverbanden vast. De samenwerkingsverbanden moeten uitsluitend bestaan uit mensen die in de praktijk met palliatieve zorg bezig zijn. Binnen een geografisch gebied vormen de samenwerkingsverbanden voor de partners die er deel van uitmaken een ontmoetingsplaats, waar de horizontale en vrijwillige coördinatie gebeurt van hun palliatieve activiteiten. Deze samenwerkingsverbanden zijn de bevoorrechte gesprekspartners van de overheden en vertegenwoordigen ook de partners waaruit zij zijn samengesteld. De samenwerkingsverbanden zorgen ervoor dat het medisch, verpleegkundig en paramedisch personeel een opleiding krijgt over palliatieve zorg.

Artikel 7

De gewesten hebben aangedrongen op de oprichting van deze samenwerkingsverbanden en staan in voor de erkenning ervan. Nu is het zaak te zorgen voor een evaluatie van hun werk.

Soms ontbreekt het deze samenwerkingsverbanden aan financiële middelen. De federale Staat moet de gewesten aanmoedigen om hun financiële hulp aan de samenwerkingsverbanden voort te zetten en zelfs uit te breiden.

Artikel 8

Dit artikel strekt ertoe de bepalingen met betrekking tot de federale subsidie en de samenwerkingsverbanden te wijzigen teneinde de financiering te verbeteren. De subsidie wordt op jaarbasis als volgt vastgesteld : 1 250 000 frank per samenwerkingsverband dat een gebied van 300 000 inwoners bestrijkt of per samenwerkingsverband dat als enig samenwerkingverband van een provincie of van een gemeenschap is opgericht. Indien het samenwerkingsverband een gebied bestrijkt van meer dan 300 000 inwoners, wordt dat bedrag vermeerderd met 1 250 000 frank per bijkomende schijf van 300 000 inwoners. Indien een samenwerkingsverband een gebied bestrijkt van minder dan 300 000 inwoners of niet het enige samenwerkingsverband van de provincie of van de gemeenschap is, is het bedrag variabel maar op dezelfde manier vastgesteld als voor de samenwerkingsverbanden die een gebied van 300 000 inwoners bestrijken.

De subsidie is aangepast aan de omvang van de geografische gebieden die de verschillende samenwerkingsverbanden bestrijken. Toch volstaan deze bedragen nog altijd niet om de kosten van het personeel en de werking te dekken.

De artikelen 9 tot 18 gaan over palliatieve thuiszorg.

Palliatieve zorg moet zoveel mogelijk thuis verstrekt worden aangezien de meeste mensen thuis willen sterven.

De regelgeving op dit vlak is zeer ingewikkeld.

Artikel 9 bepaalt dat de begeleidingsteams, dat wil zeggen de multidisciplinaire teams voor palliatieve thuiszorg, gefinancierd kunnen worden door een overeenkomst te sluiten met het Verzekeringscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het RIZIV. Deze overeenkomst moet voldoen aan de minimale criteria opgesomd in de artikelen 10 tot 16 van het voorstel.

Deze criteria waren heel beknopt opgesomd in het koninklijk besluit van 13 oktober 1998 (Belgisch Staatsblad van 4 november 1998). De belangrijkste voorwaarden waaraan de begeleidingsequipes moesten voldoen, stonden in de overeenkomsten die elke equipe sloot met het Verzekeringscomité.

Het voorstel schaft dit koninklijk besluit af. De voornaamste criteria waaraan de overeenkomsten moeten beantwoorden, worden opnieuw opgesomd, soms ook aangepast.

Deze overeenkomsten regelen de financiering van de huidige begeleidingsteams. Momenteel bedraagt de door deze overeenkomsten vastgestelde forfaitaire tegemoetkoming van het RIZIV 58 077 frank per patiënt per jaar voor 100 patiënten per jaar. Als dit cijfer wordt overschreden, wordt een verlaagd forfaitair bedrag van 5 000 frank per patiënt per jaar toegekend voor 50 patiënten.

De forfaitaire tegemoetkoming is te laag. Artikel 9 stelt een forfaitaire tegemoetkoming vast voor 150 patiënten per jaar en een verlaagd bedrag als dat aantal wordt overschreden.

De RIZIV-overeenkomsten worden weliswaar gesloten voor onbepaalde duur maar kunnen momenteel om om het even welke reden bij aangetekende brief door een van de partijen worden verbroken, op voorwaarde dat een opzeggingstermijn van drie maanden in acht is genomen. Opdat de begeleidingsteams zeker kunnen zijn van de financiering, bepaalt artikel 9 dat de overeenkomst niet beëindigd kan worden, tenzij een van de partijen zijn verbintenissen niet nakomt of het begeleidingsteam zijn activiteiten stopzet.

Artikel 10 stelt twee specifieke voorwaarden vast met betrekking tot de erkenning en de financiering van de begeleidingsteams :

­ de multidisciplinaire teams voor palliatieve zorg moeten werken als begeleidingsteam van een erkend samenwerkingsverband;

­ het team moet gedurende een bepaalde periode vóór het sluiten van de overeenkomst met het RIZIV actief zijn geweest en een minimumaantal patiënten hebben verzorgd tijdens deze periode.

Artikel 11 stelt de taken van het begeleidingsteam in detail vast. Momenteel worden die taken alleen in de RIZIV-overeenkomsten in detail opgesomd. Het was nodig de krachtlijnen ervan in een wet op te nemen.

Er wordt uitdrukkelijk vermeld dat de begeleidingsteams zich niet met de eigenlijke zorg bezighouden. De bedoeling is de begeleidingsactiviteiten die tot de opdracht van de « zuivere » tweedelijnsteams behoren, duidelijk te onderscheiden van de zorgactiviteiten waarmee de eerstelijnsteams belast zijn.

Het is met name de taak van het begeleidingsteam om in overleg met en met de instemming van de huisarts en de verleners van eerstelijnszorg aan de ziekenfondsen voor te stellen om iemand de status van palliatief verzorgde patiënt te verlenen. Het gaat dus om een gezamenlijke beslissing. Door de toekenning van deze status geniet de patiënt de specifieke financiële tegemoetkoming voor palliatieve thuiszorg (zie artikel 17).

Het begeleidingsteam biedt de patiënt, zijn familie en de verleners van eerstelijnszorg psychologische en morele steun. Het zorgt voor de omkadering en de coördinatie van de activiteiten, de opleiding en de informatie van de verleners van eerstelijnszorg. In overleg met en met de instemming van de huisarts en het eerstelijnsteam, en eventueel van de mobiele ziekenhuisteams zorgt het begeleidingsteam ervoor dat de hulp en de zorg niet worden onderbroken wanneer de patiënt zijn woning verlaat om opgenomen te worden in het ziekenhuis of in een erkende verblijfsdienst, of omgekeerd.

Het is belangrijk dat beslissingen omtrent de palliatief verzorgde patiënt de goedkeuring hebben in de eerste plaats van de patiënt zelf, van de huisarts en van de verleners van eerstelijnszorg. Als hij dat wil, moet de palliatief verzorgde patiënt ook contact kunnen houden met al deze hulpverleners wanneer hij in het ziekenhuis wordt opgenomen of wanneer hij het ziekenhuis verlaat om naar huis terug te keren.

Er wordt uitdrukkelijk bepaald dat de begeleidingsteams niet werken in het ziekenhuis zelf. Bij een kort verblijf in het ziekenhuis wordt de samenwerking en het overleg met de palliatieve ziekenhuisfunctie evenwel aangemoedigd. Het begeleidingsteam wordt zonder enige beperking toegelaten tot de bejaardentehuizen, de rust- en verzorgingshuizen en tot alle andere erkende verblijfsdiensten.

Artikel 12 bepaalt de minimale samenstelling van het begeleidingsteam. Vroeger was die samenstelling vastgesteld bij het koninklijk besluit van 13 oktober 1998. Ze is hier aanzienlijk gewijzigd om beter tegemoet te komen aan de behoeften van de patiënten. De huisarts moet voortaan zes uur per week aanwezig zijn en er wordt ook een psycholoog en een kinesitherapeut aan het team toegevoegd a rato van vier uur per week.

Daarnaast moet het team een beroep kunnen doen op een maatschappelijk assistent, een levensbeschouwelijke of geestelijke raadsman en op de betrokken specialisten.

De nadruk wordt gelegd op de samenwerking tussen het begeleidingsteam, de huisarts en de verleners van eerstelijnshulp.

Artikel 13

Het begeleidingsteam moet dag en nacht bereikbaar zijn.

Artikel 14

Dit artikel verplicht de leden van het begeleidingsteam tot het volgen van een permanente opleiding.

Artikel 15

De bedoeling van dit artikel is dat het begeleidingsteam zijn actie kan coördineren en verbeteren.

Artikel 16

Dit artikel verduidelijkt de organisatorische en administratieve verplichtingen van het begeleidingsteam. De verzorging door de verleners van eerstelijnshulp moet worden geëvalueerd in samenspraak met het begeleidingsteam.

Het begeleidingsteam moet een gedetailleerd jaarverslag opstellen voor het Verzekeringscomité van het RIZIV.

Artikel 17

Om palliatieve zorg voor alle patiënten even toegankelijk te maken en de invloed van financiële overwegingen in de keuze tussen verzorging thuis of in het ziekenhuis uit te schakelen, moet de financiële bijdrage worden beperkt die de patiënt betaalt voor eerstelijnsverzorging thuis en voor de geneesmiddelen en apparatuur die een palliatief verzorgde patiënt thuis nodig heeft.

De programmawet van 22 februari 1998 gaf een eerste aanzet door vast te stellen dat de patiënt geen remgeld betaalt voor de prestaties van de multidisciplinaire begeleidingsteams voor palliatieve thuisverzorging.

Met betrekking tot de geneeskundige verstrekkingen die worden verleend aan rechthebbenden die palliatieve verzorging behoeven, bepaalt § 16ter , ingevoegd door dezelfde programmawet in artikel 37 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, dat de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het persoonlijke aandeel van de patiënt geheel of gedeeltelijk kan afschaffen.

Deze mogelijkheid wordt in artikel 17 van dit voorstel concreet toegepast : er wordt bepaald dat de bezoeken en de raadplegingen van huisartsen en specialisten bij de palliatief verzorgde patiënt thuis, alsook de verleende thuiszorg door verpleegkundigen en kinesistherapeuten 100 % ten laste van de ziekteverzekering komt.

Anderzijds wordt in de wet het principe ingevoegd van de betaling van een forfaitaire uitkering aan de patiënt die thuis palliatieve zorg krijgt, als bijkomende tegemoetkoming voor zijn medische onkosten (betaling van bepaalde geneesmiddelen of huren van bepaalde apparatuur bijvoorbeeld). De termijn gedurende welke dit forfaitair bedrag wordt toegekend, is vastgesteld overeenkomstig onze definitie van de palliatief verzorgde patiënt (vier maanden in totaal).

Artikel 18

Artikel 23, § 3bis , van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen is ingevoegd door de programmawet van 22 februari 1998. Dit artikel vormt de wettelijke basis voor de financiering van de begeleidingsteams. Deze teams worden gefinancierd op basis van overeenkomsten die ze op voorstel van het College van geneesheren-directeurs hebben gesloten met het Verzekeringscomité. Het koninklijk besluit van 13 oktober 1998 tot bepaling van de minimale criteria waaraan de overeenkomsten tussen de multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve verzorging en het Verzekeringscomité ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering moeten voldoen, is genomen ter uitvoering van het tweede lid van artikel 23, § 3bis . Dat tweede lid wordt aangepast zodat duidelijk wordt dat de minimale criteria voortaan in de wet zijn vastgesteld (dit wetsvoorstel).

De artikelen 19 tot 22 gaan over de eenheden voor palliatieve zorg in de ziekenhuizen. Er moeten niet te veel van deze eenheden komen, aangezien het juist de bedoeling is dat de hele gezondheidssector doordrongen wordt van de palliatieve zorgcultuur en dat die niet beperkt blijft tot specifieke ziekenhuisprogramma's.

De specifieke normen waaraan deze diensten moeten voldoen, zijn vastgesteld bij het koninklijk besluit van 23 oktober 1964, dat sindsdien verschillende malen is gewijzigd en dan vooral bij het koninklijk besluit van 15 juli 1997.

De artikelen 20 tot 22 hebben tot doel deze normen aan te passen aan de noden van de praktijk.

Artikel 20

Dit artikel regelt de toekenning van een forfaitair loon voor de arts die de medische leiding heeft over de eenheid a rato van een voltijds equivalent per zes bedden. De diensten voor palliatieve zorg krijgen een forfaitair budget a rato van 80 % bezettingsgraad, ongeacht de werkelijke bezettingsgraad van de dienst.

Aan de hoofdgeneesheer van de dienst moet een forfaitair bedrag betaald worden, zoals dat gebeurt voor de hoofdgeneesheer, de verpleegkundige en de geneesheer-ziekenhuishygiënist (onderdeel B4 van het ziekenhuisbudget, artikel 12ter van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 houdende bepaling van de voorwaarden en regelen voor de vaststelling van de verpleegdagprijs, van het budget en de onderscheidene bestanddelen ervan, alsmede van de regelen voor de vergelijking van de kosten en voor de vaststelling van het quotum van verpleegdagen voor de ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten). De hoofdgeneesheer oefent immers niet alleen een zorgfunctie uit, hij staat ook in voor de leiding, de omkadering, de steun en de opleiding van een team.

Artikel 21

Dit artikel wijzigt een specifieke regel over de opleiding van de arts die de leiding heeft over de dienst voor palliatieve zorg. Er is immers gebleken dat zowel huisartsen als specialisten deze taak met succes kunnen volbrengen op voorwaarde dat zij een specifieke opleiding of ervaring hebben inzake palliatieve zorg.

Artikel 22

Artikel 22 wijzigt de bepalingen inzake de samenstelling van de dienst voor palliatieve zorg. Momenteel moet de dienst per erkend bed over 1,25 verpleegkundigen beschikken, bijgestaan door voldoende verzorgend personeel en het verpleegkundig kader moet voor minstens twee derden uit gegradueerde verpleegkundigen bestaan. Minstens 66 % van de gegradueerde verpleegkundigen moet houder zijn van de bijzondere beroepsbekwaming van verpleger of verpleegster in de palliatieve zorg. Artikel 22 bepaalt dat de dienst per erkend bed moet beschikken over twee geneesheren-specialist in de palliatieve zorg a rato van een voltijds equivalent per zes bedden, over 0,50 verpleegkundigen, zonder onderscheid van graad, bijgestaan door voldoende verzorgend personeel en over 1 voltijds equivalent paramedicus per zes bedden. Alle leden van de dienst moeten een bijzondere ervaring of opleiding in de palliatieve zorg hebben.

De artikelen 23 en 24 gaan over de ziekenhuisfunctie van palliatieve zorg en over de mobiele ziekenhuisdienst.

Uit verschillende kringen is de vraag gekomen om het concept palliatieve functie te verduidelijken, zodat die echt kan werken als een mobiel team binnen het ziekenhuis, wat wel een aanzienlijke verhoging van de financiering impliceert. Momenteel wordt de ziekenhuisfunctie van palliatieve zorg in alle ziekenhuizen gefinancierd ten belope van 450 000 frank of 750 000 frank.

Artikel 23

Artikel 23 bepaalt uitdrukkelijk dat de ziekenhuisfunctie van palliatieve zorg volwaardig deel uitmaakt van een beleid van voortdurende zorg en wordt verleend door een pluridisciplinair mobiel ziekenhuisteam, waarvan de samenstelling en de taken zijn vastgesteld bij koninklijk besluit van 15 juli 1997 en de erkenningsvoorwaarden bij een ander koninklijk besluit van dezelfde datum.

Er wordt uitdrukkelijk vastgesteld dat de uitbouw van zo'n functie verplicht is.

Het koninklijk besluit van 15 juli 1997 waarbij sommige bepalingen van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, toepasselijk worden verklaard op de functie van palliatieve zorg zegt niets over de minimale samenstelling van het team. Door hierover een bepaling toe te voegen, kan een specifieke financiering worden vastgesteld.

Artikel 24 van dit voorstel bepaalt dus dat de functie van palliatieve zorg in alle ziekenhuizen gefinancierd wordt a rato van een voltijds equivalente arts, vier voltijds equivalente verplegers en twee voltijds equivalente psychologen per 500 ziekehuisbedden. Daartoe is een wijziging nodig van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 houdende bepaling van de voorwaarden en regelen voor de vaststelling van de verpleegdagprijs, van het budget en de onderscheidene bestanddelen ervan, alsmede van de regelen voor de vergelijking van de kosten en voor de vaststelling van het quotum van verpleegdagen voor de ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten.

De artikelen 25 tot 29 gaan over de functie van palliatieve zorg in bejaardentehuizen, in rust- en verzorgingstehuizen en in andere erkende verblijfsdiensten.

Het koninklijk besluit van 2 december 1982, dat verschillende wijzigingen heeft ondergaan waarvan de laatste bij koninklijk besluit van 15 juli 1997, bevat een aantal bepalingen over palliatieve zorg in rust- en verzorgingstehuizen, maar er wordt niet in enige financiering voorzien. De gewestelijke regelgeving bevat geen bepalingen over de rusthuizen.

Aangezien de wil van de patiënt doorslaggevend moet zijn en de meeste patiënten thuis willen sterven, is het van essentieel belang om ervoor te zorgen dat er zowel in beginsel als in de praktijk (financiering, financiële last voor de patiënt, ...) geen verschil bestaat tussen rusthuizen en andere erkende verblijfsdiensten enerzijds en thuiszorg anderzijds.

Artikel 26

Dit artikel stelt een wettelijke basis vast voor de financiering van de palliatieve functie in de rust- en verzorgingstehuizen in de vorm van een forfaitaire subsidie.

Artikel 27

Dit artikel bepaalt dat het begeleidingsteam advies kan geven aan de verleners van eerstelijnszorg die belast zijn met de verzorging van de patiënten die verblijven in bejaardentehuizen, in rust- en verzorgingstehuizen of in andere erkende verblijfsdiensten. In de rust- en verzorgingstehuizen kan het begeleidingsteam een efficiënte steun betekenen voor de door de inrichtende macht aangewezen geneesheer en hoofdverpleegkundige die krachtens het reeds genoemde koninlijk besluit van 2 december 1982 een palliatieve zorgcultuur moeten invoeren in de rust- en verzorgingstehuizen. Met betrekking tot de begeleidingsprestaties van het begeleidingsteam wordt de palliatief verzorgde patiënt die verblijft in een bejaardentehuis, in een rust- en verzorginstehuis of in een andere, erkende verblijfsdienst gelijkgesteld met een palliatieve patiënt die thuis wordt verzorgd : hij levert geen persoonlijke bijdrage voor deze prestaties.

Artikel 28

Dit artikel bepaalt dat de palliatief verzorgde patiënt die in een rust- en verzorgingstehuis verblijft, gelijkgesteld wordt met een palliatieve patiënt die thuis wordt verzorgd : voor de bezoeken en raadplegingen van huisartsen en specialisten wordt geen remgeld gevraagd, noch voor de verzorging door verpleegkundigen en kinesitherapeuten.

Artikel 29

Dit artikel moedigt de gewesten ertoe aan om hun regelgeving over de bejaardentehuizen aan te passen met het oog op de geleidelijke ontwikkeling van een palliatieve zorgcultuur en om in overleg met de samenwerkingsverbanden inzake palliatieve zorg de permanente vorming te subsidiëren van het personeel van de bejaardentehuizen en dan met name het minst opgeleide personeel.

Artikel 30 ­ Opheffingsbepaling

Dit artikel heft het koninklijk besluit op van 13 oktober 1998 tot bepaling van de minimale criteria waaraan de overeenkomsten tussen de multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve zorg en het Verzekeringscomité ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering moeten voldoen. Die criteria zijn immers opnieuw opgenomen en toegelicht in de artikelen 10 tot 16 van het voorstel.

Clotilde NYSSENS.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK I ­ ALGEMEEN

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Elke zieke wiens toestand dat vereist, heeft recht op palliatieve zorg.

Art. 3

In deze wet wordt verstaan onder :

a) palliatieve zorg : de actieve en voortdurende zorg die erop gericht is :

­ de zieke die geen baat meer heeft bij een curatieve behandeling, de zorg te verlenen die het lijden maximaal verzacht en het beheersen van de fysieke symptomen mogelijk maakt;

­ de zieke te begeleiden in zijn psychologisch, sociaal en familiaal lijden en zijn geestelijke en levensbeschouwelijke noden;

­ de familie ertoe aan te zetten een rol te spelen in het levenseinde van de zieke, de communicatie tussen de familie en het verplegend team te optimaliseren en de familie te begeleiden tijdens het rouwproces.

b) palliatief verzorgde patiënt : de patiënt :

­ die lijdt aan een of meer onomkeerbare aandoeningen volgens een medisch erkend ziekteverloop;

­ die ongunstig evolueert en wiens algemene fysieke en/of psychische conditie sterk achteruitgaat;

­ bij wie de therapeutische ingrepen en de revalidatie deze ongunstige evolutie niet meer beïnvloeden;

­ en bij wie de prognose voor een of meer aandoeningen negatief is en die vermoedelijk in een tijdsbestek van meer dan 24 uur en minder dan 4 maanden zal overlijden.

De status van palliatief verzorgde patiënt wordt toegekend door de adviserend geneesheer van het ziekenfonds waartoe de patiënt behoort.

c) rechthebbende die palliatieve verzorging behoeft en die thuis verblijft :

­ de palliatief verzorgde patiënt,

­ die aanzienlijke lichamelijke, psychische, sociale en geestelijke behoeften heeft die een lang en volgehouden engagement veronderstellen. Eventueel wordt een beroep gedaan op personen die een specifieke kwalificatie bezitten en op aangepast technische middelen,

­ die thuis wil sterven.

d) samenwerkingsverband inzake palliatieve zorg :

een overlegforum voor personen, instellingen en diensten die zich bezighouden met palliatieve zorg, dat vooral tot doel heeft :

­ de dienstverlening inzake palliatieve zorg te evalueren en de behoeften op dat vlak te ramen;

­ de palliatieve acties op regionaal vlak te coördineren;

­ een opleiding in de palliatieve zorg te organiseren voor artsen, verpleegkundigen en paramedici.

e) begeleidingsteam :

het multidisciplinaire begeleidingsteam voor palliatieve thuiszorg of « tweedelijnsteam », dat hulp biedt aan de verleners van eerstelijnszorg, aan patiënten die thuis willen sterven en aan hun familie.

f) verleners van eerstelijnszorg : zorgverleners die effectief aan thuiszorg doen.

g) mobiel ziekenhuisteam : het pluridisciplinaire team dat instaat voor de palliatieve zorg in een ziekenhuis en meer bepaald tot taak heeft :

­ een palliatieve zorgcultuur in het leven te roepen en al het personeel van het ziekenhuis te overtuigen van de nood daaraan;

­ aan artsen, verpleegkundigen en paramedici in het ziekenhuis adviezen te geven over palliatieve zorg, aan de ziekenhuisdirectie over het palliatieve beleid;

­ te zorgen voor de voortdurende opleiding van het ziekenhuispersoneel inzake palliatieve zorg;

­ erop toe te zien dat de zorg niet wordt onderbroken wanneer de terminale patiënt het ziekenhuis verlaat om naar huis te gaan of om opgenomen te worden in een bejaardentehuis of een rust- en verzorgingstehuis.

h) residentiële eenheid voor palliatieve zorg : bedden van de Sp-dienst palliatieve zorg van een ziekenhuis, die een architectonisch zelfstandige en herkenbare entiteit vormen, die zich buiten de vestigingsplaats van een acuut ziekenhuis kan bevinden.

HOOFDSTUK II ­ PALLIATIEF ZORGPLAN

Art. 4

Op basis van de periodieke evaluaties van de samenwerkingsverbanden inzake palliatieve zorg stelt de federale Staat voor 1 april 2000 een palliatief plan op, gebaseerd op de noden van de patiënt en waarin de volgende principes worden nageleefd :

1º de keuzevrijheid van de patiënt ten aanzien van de hulpverleners, de verzorgingsinstellingen en de organisaties inzake palliatieve zorg. Om die keuzevrijheid te waarborgen, moet worden gestreefd naar financiële gelijkheid tussen de patiënten wat de toegang tot de verschillende hulpverleners en organisaties inzake palliatieve zorg betreft;

2º eerbied voor de levensbeschouwelijke, morele, religieuze of ideologische overtuigingen van de patiënt;

3º financiële gelijkheid tussen de verschillende hulpverleners en organisaties inzake palliatieve zorg die dezelfde diensten aanbieden;

4º het recht van elke patiënt op kwalitatief hoogstaande palliatieve zorg.

Het College van geneesheren-directeurs van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering stelt na raadpleging van de samenwerkingsverbanden kwaliteitscriteria inzake palliatieve zorg vast.

De federale Staat zorgt er ook voor dat de specifieke bevoegdheden inzake palliatieve zorg van het medisch, verpleegkundig en paramedisch personeel worden vastgesteld en erkend.

De federale Staat zet de gemeenschappen aan hun opleidingsprogramma's aan te passen zodat een opleiding inzake palliatieve zorg en pijnbestrijding deel uitmaakt van de opleiding en vorming van de medische, verpleegkundige en paramedische beroepen.

De federale Staat moedigt de gewesten aan hulp te bieden aan initiatieven met betrekking tot de permanente opleiding van de leden van palliatieve zorgteams, zowel binnen als buiten de ziekenhuizen.

5º het recht van alle hulpverleners of leden van organisaties inzake palliatieve zorg op een individuele begeleiding, waardoor ze de confrontatie met de dood beter aankunnen;

6º de palliatieve zorgteams binnen en buiten de ziekenhuizen moeten een beroep kunnen doen op een voldoende aantal vrijwilligers, die moeten worden geselecteerd en opgeleid en waarvan de actie gecoördineerd moet worden.

Om de hierboven genoemde doelstellingen te bereiken, kan de federale Staat samenwerkingsakkoorden sluiten met de gemeenschappen en de gewesten.

HOOFDSTUK III ­ SAMENWERKINGS- VERBANDEN INZAKE PALLIATIEVE ZORG

Art. 5

Om erkend te worden en te blijven moeten de samenwerkingsverbanden inzake palliatieve zorg beantwoorden aan de normen vastgesteld bij koninklijk besluit van 19 juni 1997 houdende vaststelling van de normen waaraan een samenwerkingsverband inzake palliatieve zorg moet voldoen om te worden erkend.

Art. 6

De samenwerkingsverbanden inzake palliatieve zorg hebben vooral tot taak :

1º adviezen te geven over het bestaande zorgaanbod en de palliatieve zorgbehoeften in de regio waar de organisaties en instellingen die er deel van uitmaken zich bevinden;

2º de diverse regionale palliatieve acties te coördineren en overleg te plegen over de taakverdeling en de complementariteit van het palliatieve zorgaanbod teneinde de behoeften van de bevolking beter op te vangen en de kwaliteit van de verleende zorg te verbeteren. Dat veronderstelt onder andere overleg over het opname- en ontslagbeleid en het overdragen van de betrokken apparatuur. In het kader van dit overleg kunnen samenwerkingsprotocollen worden gesloten tussen de verschillende partners van het samenwerkingsverband;

3º eventueel overleg te plegen met andere samenwerlingsverbanden inzake palliatieve zorg;

4º een opleiding in palliatieve zorg te bieden aan de betrokken artsen, verpleegkundigen en paramedici.

De samenwerkingsverbanden inzake palliatieve zorg zijn de bevoorrechte gesprekspartners van de overheidsorganen en vertegenwoordigen de mensen uit de praktijk die er deel van uitmaken.

Art. 7

Vóór 1 april 2000 gaat de federale Staat in samenwerking met de gewesten over tot een evaluatie van de werking van de samenwerkingsverbanden inzake palliatieve zorg en moedigt de gewesten aan hun financiële hulp aan die samenwerkingsverbanden voort te zetten en uit te breiden.

Art. 8

Artikel 1 van het koninklijk besluit van 19 juni 1997 houdende vaststelling van de subsidie toegekend aan de samenwerkingsverbanden inzake palliatieve verzorging tussen verzorgingsinstellingen en -diensten en houdende regeling van de toekenningsprocedure, wordt aangevuld met een § 3, luidende :

« § 3. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de ministers die bevoegd zijn voor Sociale Zaken en Volksgezondheid en na raadpleging van de samenwerkingsverbanden inzake palliatieve zorg, de in § 1 en § 2 bedoelde subsidies verhogen om tegemoet te komen aan de noden van deze samenwerkingsverbanden op het vlak van menselijke en technische middelen. »

HOOFDSTUK IV ­ PALLIATIEVE THUISZORG

Art. 9

Om gefinancierd te worden, moet het begeleidingsteam een overeenkomst sluiten met het Verzekeringscomité ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, overeenkomstig de artikelen 22, 6ºter , en 23, § 3bis , van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.

Die overeenkomst moet aan een aantal minimale criteria voldoen, die zijn vastgesteld in de artikelen 10 tot 16 van deze wet.

De forfaitaire tegemoetkoming vastgesteld in deze overeenkomst moet de salariskosten van het team en de werkingskosten dekken a rato van minimum 150 palliatief verzorgde patiënten per jaar.

Het begeleidingsteam dat tijdens een bepaald kalenderjaar voor meer dan 150 patiënten een essentiële bijdrage heeft geleverd aan de palliatieve thuiszorg, krijgt voor het aantal patiënten dat 150 overstijgt nog een verlaagde forfaitaire tegemoetkoming die dient om de bijkomende werkingskosten te dekken en waarvan het bedrag is vastgesteld in de in het eerste lid bedoelde overeenkomst.

De in het eerste lid bedoelde overeenkomst wordt gesloten voor onbepaalde duur. Ze kan alleen worden beëindigd als een van de partijen bij de overeenkomst zijn verbintenissen niet naleeft.

Art. 10

§ 1. Om in aanmerking te komen voor het sluiten van de in artikel 9 bedoelde overeenkomst, moet elk multidisciplinair team voor palliatieve zorg deel uitmaken van een samenwerkingsverband inzake palliatieve zorg dat is erkend op basis van het koninklijk besluit van 19 juni 1997 houdende vaststelling van de normen waaraan een samenwerkingsverband inzake palliatieve zorgen moet voldoen om te worden erkend en optreden als begeleidingsteam van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 11 van dat koninklijk besluit.

Per erkend samenwerkingsverband komt slechts één begeleidingsteam in aanmerking voor het sluiten van deze overeenkomst. Als het erkend samenwerkingsverband een gebied van meer dan 600 000 of 900 000 inwoners bestrijkt, komen respectievelijk twee of drie door een samenwerkingsverband erkende teams in aanmerking voor het sluiten van deze overeenkomst. Als het samenwerkingsverband in dat geval kiest voor één begeleidingsteam in plaats van meerdere, kan de in artikel 12 genoemde samenstelling van een team verdubbeld of verdrievoudigd worden naar gelang van het aantal inwoners (meer dan 600 000 of meer dan 900 000), op voorwaarde dat het aantal patiënten aan wier palliatieve verzorging het team een reële bijdrage moet leveren, eveneens proportioneel toeneemt.

§ 2. Vóór het sluiten van de in artikel 9 bedoelde overeenkomst moet het begeleidingsteam bovendien minimum drie maanden hebben gewerkt als multidisciplinaire team voor palliatieve zorg en een essentiële bijdrage hebben geleverd aan de palliatieve verzorging van ten minste 25 patiënten. Als het team al langer dan drie maanden heeft gewerkt, moet het gemiddeld 25 patiënten per trimester hebben begeleid. Eventueel kunnen op geografische basis gerechtvaardigde afwijkingen worden toegestaan.

Art. 11

Het begeleidingsteam houdt zich niet bezig met de eigenlijke behandeling en zorg.

Het team heeft onder andere de volgende taken :

1º samen met de huisarts en de verleners van eerstelijnszorg aan de adviserend geneesheer van het betrokken ziekenfonds voorstellen dat de patiënt waarvoor het team bemiddelt, de status van palliatief verzorgde patiënt krijgt, behalve wanneer die status reeds is voorgesteld door het ziekenhuis;

2º overleg plegen met de verleners van eerstelijnszorg, hen raad geven over alle aspecten van de palliatieve zorg en voor informatie en opleiding zorgen;

3º zorgen voor een goede organisatie en coördinatie van de palliatieve thuiszorg;

4º psychologische en morele steun bieden aan de patiënt, zijn familie en de verleners van eerstelijnszorg;

5º in overleg met en met de instemming van de huisarts, het eerstelijnsteam, en eventueel van de mobiele ziekenhuisteams, ervoor zorgen dat de hulp en de zorg niet worden onderbroken wanneer de patiënt zijn woning verlaat om te worden opgenomen in een ziekenhuis, een residentiële eenheid voor palliatieve zorg, een bejaardentehuis of een rust- en verzorgingstehuis, een psychiatrisch verzorgingstehuis, een initiatief van beschut wonen of een andere erkende verblijfdienst, of wanneer hij het ziekenhuis, de residentiële eenheid voor palliatieve zorg, het bejaardentehuis, het rust- en verzorgingstehuis, het psychiatrische verzorgingstehuis, het initiatief voor beschut wonen of een andere erkende verblijfdienst verlaat om naar huis terug te keren.

De acties van het begeleidingsteam zijn niet gericht op patiënten die hun laatste levensfase in het ziekenhuis doorbrengen. Toch kan het begeleidingsteam overleg plegen met de geneesheren-specialisten en de paramedische hulpverleners van het ziekenhuis als een palliatief verzorgde patiënt het ziekenhuis zal verlaten of als hij om een welbepaalde reden voor korte tijd in het ziekenhuis moet worden opgenomen. In zulke gevallen kan het begeleidingsteam, in samenwerking met de palliatieve ziekenhuisfunctie, de patiënt in het ziekenhuis morele en psychologische steun bieden.

Het begeleidingsteam kan ook advies over palliatieve zorg geven aan de verleners van eerstelijnszorg die belast zijn met de verzorging van patiënten die verblijven in een bejaardentehuis, een rust- en verzorgingstehuis, een psychiatrisch verzorgingstehuis, een initiatief voor beschut wonen of een andere erkende verblijfsdienst.

Het begeleidingsteam kan ook de praktische opleiding en de begeleiding op zich nemen van de vrijwilligers die bepaalde palliatieve zorgtaken uitvoeren.

Art. 12

Het begeleidingsteam is minimaal samengesteld als volgt :

­ twee voltijdse verpleegkundigen, of het equivalent daarvan, met ervaring of een opleiding in palliatieve zorg;

­ 6 uur per week een huisarts met ervaring of een opleiding in palliatieve zorg;

­ een halftijds administratief bediende, of het equivalent daarvan;

­ 4 uur per week een psycholoog met ervaring of een opleiding in palliatieve zorg;

­ 4 uur per week een kinesitherapeut met ervaring of een opleiding in palliatieve zorg.

Het begeleidingsteam werkt samen met de door de patiënt gekozen huisarts en de verleners van eerstelijnszorg.

Het begeleidingsteam moet te allen tijde een beroep kunnen doen op een maatschappelijk werker, een geestelijk of levensbeschouwelijk raadsman en op de betrokken artsen-specialisten.

Het moet ook een beroep kunnen doen op een voldoende aantal vrijwilligers.

Art. 13

Het begeleidingsteam moet zo georganiseerd zijn dat het 24 uur op 24, 7 dagen op 7, bereikbaar is.

Art. 14

Minstens een week per jaar moeten alle leden van het begeleidingsteam een permanente vorming voor palliatieve zorg volgen.

In deze vorming moeten onder andere de volgende elementen aan bod komen :

­ het beheersen van de symptomen en van het lijden;

­ het gebruik van gespecialiseerde apparatuur;

­ morele en psychologische begeleiding van de palliatief verzorgde patiënt en zijn omgeving;

­ het optimaliseren van de communicatie met de patiënt en zijn omgeving;

­ de omgeving voorbereiden op het rouwproces en haar daarin begeleiden.

Alle leden van het begeleidingsteam moeten, indien nodig, een adequate begeleiding krijgen om de confrontatie met de dood beter te kunnen verwerken.

Art. 15

Het begeleidingsteam moet elke week een interdisciplinaire vergadering houden.

Het moet over minstens twee lokalen beschikken, één voor de vergaderingen en de ontvangst en één voor de administratie.

Art. 16

Het begeleidingsteam moet :

1º deel uitmaken van of samenwerken met het samenwerkingsverband inzake palliatieve zorg dat de geografische zone in kwestie bestrijkt;

2º een functionele band hebben met een of meer ziekenhuizen die deel uitmaken van het samenwerkingsverband bedoeld in het 1º;

3º ervoor zorgen dat de eigenlijke zorg geregeld geëvalueerd wordt in samenspraak met de verleners van eerstelijnszorg, door middel van de registratie van de medische, medisch-technische en verpleegkundige handelingen die worden verricht; uit deze registratie moet blijken hoelang de behandeling duurt en dat de verrichte technische handelingen gerechtvaardigd zijn;

4º vóór 30 juni van het volgende jaar ten behoeve van het Verzekeringscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging van de Rijksdienst voor ziekte- en invaliditeitsverzekering een jaarrapport opstellen dat de elementen bevat die worden genoemd in de overeenkomsten, bedoeld in de artikelen 22, 6ºter , en 23, § 3bis , van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.

Art. 17

Artikel 37, § 16ter , van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij wet van 22 februari 1998, wordt vervangen als volgt :

« § 16ter. Voor de in artikel 34, 1º, a) , b) en c) , bedoelde verstrekkingen die worden verleend aan rechthebbenden die palliatieve verzorging behoeven en die thuis verblijven, wordt de verzekeringstegemoetkoming vastgesteld op 100 % van de overeenkomstenhonoraria zoals ze zijn vastgesteld in artikel 44, §§ 1 en 2, van de honoraria die zijn bepaald in de in artikel 50 bedoelde akkoorden of van de honoraria die door de Koning zijn bepaald ter uitvoering van artikel 52 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel of ter uitvoering van artikel 49, § 5, tweede lid, of van artikel 50, § 11, eerste lid.

Een forfaitaire uitkering wordt toegekend aan de rechthebbenden die palliatieve verzorging behoeven en die thuis verblijven als verhoogde tegemoetkoming voor hun medische uitgaven.

Het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van deze uitkering worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. De forfaitaire uitkering kan drie keer worden vernieuwd. »

Art. 18

Het tweede lid van artikel 23, § 3bis , van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« De minimale criteria waaraan deze overeenkomsten moeten voldoen, zijn vastgesteld in de artikelen 10 tot 16 van de wet van ... strekkende om het recht op palliatieve zorg voor eenieder te garanderen en om het kader voor het verlenen van de palliatieve zorg vast te stellen. »

HOOFDSTUK V ­ SP-DIENST (PALLIATIEVE ZORG) IN HET ZIEKENHUIS

Art. 19

De specifieke normen waaraan de SP-diensten (palliatieve zorg) moeten voldoen zijn vastgesteld bij koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd.

Art. 20

De arts die de medische leiding heeft over de SP-dienst (palliatieve zorg) krijgt een forfaitair ereloon dat zijn bezoldiging dekt a rato van een voltijds equivalent per zes bedden.

De toekenningsvoorwaarden en het bedrag van dit ereloon worden bij ministerieel besluit vastgesteld.

Art. 21

Punt B. Specifieke normen voor de SP-dienst (palliatieve verzorging), 14, van artikel 1 van het genoemde koninklijk besluit van 23 oktober 1964 wordt vervangen als volgt :

« 14. De medische leiding van de dienst berust bij een arts met een specifieke opleiding of ervaring in de palliatieve zorg.

De dienst moet steeds een beroep kunnen doen op geneesheren-specialist in de oncologie, de anesthesiologie en de geriatrie. Deze artsen moeten een bijzondere ervaring in de palliatieve zorg hebben. »

Art. 22

Punt B. Specifieke normen voor de SP-dienst (palliatieve verzorging), 15, van artikel 1 van hetzelfde koninklijk besluit van 23 oktober 1964 wordt vervangen als volgt :

« 15. Per erkend bed dient de dienst te beschikken over twee geneesheren-specialist in palliatieve zorg, a rato van één voltijds equivalent per zes bedden, over 1,50 verpleegkundigen, met inbegrip van de hoofdverpleegkundige, bijgestaan door voldoende verzorgend personeel en over één voltijds equivalent paramedicus per zes bedden.

Alle leden van de dienst moeten een bijzondere ervaring of opleiding in de palliatieve verzorging hebben. »

HOOFDSTUK VI ­ ZIEKENHUISFUNCTIE VAN PALLIATIEVE ZORG EN MOBIEL ZIEKENHUISTEAM

Art. 23

De palliatieve zorg wordt beschouwd als een ziekenhuisfunctie.

De palliatieve zorg moet als ziekenhuisfunctie deel uitmaken van een beleid van voortdurende zorg, verleend door een pluridisciplinair mobiel ziekenhuisteam, waarvan de samenstelling en de taken zijn vastgesteld bij koninklijk besluit van 15 juli 1997 waarbij sommige bepalingen van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, toepasselijk worden verklaard op de functie van palliatieve zorg.

Om te worden erkend moet de ziekenhuisfunctie voldoen aan de normen vastgesteld bij koninklijk besluit van 15 juli 1997 houdende vaststelling van de normen waaraan een ziekenhuisfunctie van palliatieve zorg moet voldoen om te worden erkend.

Alle ziekenhuizen moeten voorzien in een ziekenhuisfunctie van palliatieve zorg.

Art. 24

De ziekenhuisfunctie van palliatieve zorg wordt in elk ziekenhuis gefinancierd a rato van één voltijds equivalent arts, vier voltijds equivalente verpleegkundigen en één halftijds equivalent psycholoog per 500 ziekenhuisbedden.

De voorwaarden voor deze financiering worden bij ministerieel besluit vastgesteld.

HOOFDSTUK VII ­ PALLIATIEVE ZORG IN
BEJAARDENTEHUIZEN, IN RUST- EN
VERZORGINGSTEHUIZEN EN IN ANDERE
ERKENDE VERBLIJFSDIENSTEN

Art. 25

De palliatieve zorgfunctie in de rust- en verzorgingstehuizen wordt uitgebouwd overeenkomstig het koninklijk besluit van 2 december 1982 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning van rust- en verzorgingstehuizen.

Art. 26

De Koning stelt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de ministers die bevoegd zijn voor Sociale Zaken en Volksgezondheid, een forfaitaire subsidie vast die de kosten dekt van de palliatieve zorgfunctie in de rust- en verzorgingstehuizen.

Art. 27

Het begeleidingsteam kan adviezen geven aan de verleners van eerstelijnszorg die belast zijn met het verzorgen van patiënten die verblijven in een bejaardentehuis, in een rust- en verzorgingstehuis, in een psychiatrisch verzorgingstehuis, in een initiatief voor beschut wonen of in een andere erkende verblijfsdienst.

In dat geval is artikel 37, § 14quater , van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 20 december 1995, van toepassing.

Art. 28

Artikel 17 van deze wet is van toepassing op de palliatief verzorgde patiënt die in een rust- en verzorgingstehuis verblijft.

Art. 29

De federale Staat zet de gewesten aan om hun regelgeving met betrekking tot bejaardentehuizen aan te passen zodat de palliatieve zorg die daar verleend wordt geleidelijk op hetzelfde niveau komt als de palliatieve thuiszorg.

De federale Staat moedigt de gewesten bovendien aan om in overleg met de samenwerkingsverbanden inzake palliatieve zorg subsidie te verlenen aan initiatieven inzake permanente vorming die zich richten tot het personeel van de bejaardentehuizen en meer bepaald tot het minder opgeleide personeel.

Art. 30 ­ Opheffingsbepaling

Het koninklijk besluit van 13 oktober 1998 tot bepaling van de minimale criteria waaraan de overeenkomsten tussen de multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve verzorging en het Verzekeringscomité ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering moeten voldoen, wordt opgeheven.

Clotilde NYSSENS.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.