(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Door artikel 2 van de wet van 4 mei 1999 betreffende de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van burgemeesters, schepenen en leden van de bestendige deputatie (Belgisch Staatsblad van 28 juli 1999) wordt in de nieuwe gemeentewet een artikel 271bis ingevoegd, waarin bepaald wordt dat leden van het schepencollege waartegen een vordering tot schadevergoeding wordt ingesteld voor het burgerlijk gerecht of het strafgerecht, de Staat of de gemeente in het geding kunnen betrekken, ofwel dat deze instellingen ook kunnen vragen om hierin vrijwillig tussen te komen.
In artikel 4 wordt daarom gesteld dat de gemeente een verzekering moet afsluiten (en betalen) om de burgerlijke aansprakelijkheid met inbegrip van rechtsbijstand van voornoemde personen te dekken bij de normale uitoefening van hun ambt. Tevens wordt hierin gedefinieerd dat de Koning de nadere regels vaststelt voor de uitvoering van deze wet. Het betrokken koninklijk besluit draagt dezelfde datum als deze wet, en het is met haar tezamen bekendgemaakt.
In artikel 3, tweede alinea, van de wet wordt ook nog bepaald dat een regresvordering ten aanzien van voornoemde gemeentelijke mandatarissen kan ingesteld worden, maar dat deze beperkt is tot gevallen van bedrog, zware schuld of lichte schuld die bij hen gewoonlijk voorkomt.
Graag had ik de geachte minister volgende vragen gesteld :
1. Wie dient er gaan te oordelen als tegen een lid van het schepencollege (later eventueel) een regresvordering moet ingesteld worden om voornoemde redenen (ook in geval van herhaling) ? Is dit de gemeenteraad (hierin beschikt het schepencollege echter meestal over een meerderheid en is het dan voor een groot stuk rechter en partij tezelfder tijd), of is dit uitsluitend voorbehouden aan de toeziende overhe(i)d(en), en zo ja dewelke ? Kan er ook een dergelijke eis ingesteld worden door de betrokken verzekeringmaatschappij in het kader van haar eventueel verhaalrecht, en zo ja, is deze dan gericht tegen de gemeente of de betrokken mandataris ?
2. Is deze regresvordering aan een bepaald maxium bedrag onderworpen, en zo ja, op hoeveel is dit momenteel vastgesteld ?
3. In de wet wordt niet uitdrukkelijk bepaald wanneer ze van toepassing wordt. Mag hier gesteld worden dat zij in voege is getreden vanaf 7 augustus 1999 (de 10e dag na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad ) ?
4. In deze wet is geen uitdrukkelijke overgangsregeling voorzien, zodat ik ook van u graag vernomen had of indien in het verleden ten aanzien van een voornoemd gemeentelijk mandataris een geschil ontstaan is en deze nu pas in het ongelijk werd gesteld (bijvoorbeeld door een recent arrest van de Raad van State) er thans een burgerrechtelijk geding kan worden ingeleid, als dit reeds onder deze nieuwe wet kan ondergebracht worden (vanzelfsprekend op voorwaarde dat onmiddellijk bij het in voege treden van de wet een dergelijke aansprakelijkheidsverzekering was afgesloten) of slaat dit terug op de datum waarop het oorspronkelijk feit zich reeds heeft voorgedaan (en hiervoor nog geen dekking voorzien is).
5. Hebben reeds alle gemeenten een dergelijke verzekering afgesloten ?
Antwoord : 1. Het is de gemeenteraad die de regresvordering bedoeld in artikel 271ter NGW moet instellen. De gemeenteraad is immers belast met het algemeen beleid in de gemeente. Onder de gemeentelijke organen beschikt hij over « de volheid van bevoegdheid ». Hij is bevoegd telkens de wet een bepaalde aangelegenheid van gemeentelijke aard niet aan de beslissingsmacht van een ander gemeentelijk orgaan opdraagt.
Artikel 271ter NGW handelt over de regresvordering van de gemeente. Hieruit volgt dat deze vordering niet toekomt aan de toezichthoudende overheid, noch aan de verzekeringsmaatschappij.
2. De regresvordering van de gemeente is wettelijk niet aan een bepaald maximumbedrag onderworpen. Ze dient natuurlijk wel beperkt te blijven tot de geldboete waartoe de burgemeester en/of de schepen veroordeeld is en waarvoor de gemeente burgerrechtelijk aansprakelijk gesteld is.
3. In de wet van 4 mei 1999 betreffende de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van burgemeesters, schepenen en leden van de bestendige deputatie wordt niet uitdrukkelijk bepaald wanneer ze in werking treedt. Bijgevolg is ze, in toepassing van artikel 4 van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik van talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen verbindend geworden tien dagen na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van 28 juli 1999.
4. De partijen die de verzekeringsovereenkomst aangaan, dit wil zeggen de gemeente en de verzekeringsmaatschappij, moeten in de overeenkomst bepalen vanaf welke datum de verzekering ingaat. Naargelang de wens van de partijen kan de verzekering betrekking hebben op feiten voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, maar waarvoor de burgemeester of schepen slechts achteraf veroordeeld wordt en de gemeente achteraf, na het sluiten van de overeenkomst, aansprakelijk gesteld wordt, of slechts op de feiten die zich voordoen na het sluiten van de overeenkomst.
5. Aangezien de wet de gemeenten niet oplegt het afsluiten van een dergelijke verzekering te melden aan de federale overheid, kan ik het geachte lid hierover geen precieze gegevens verstrekken.
Uit contacten met de Vereniging van steden en gemeenten blijkt echter dat reeds vele gemeenten tot het sluiten van deze verzekering zijn overgegaan.