Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-4

ZITTING 1999-2000

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement
(Art. 66 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Binnenlandse Zaken

Vraag nr. 122 van mevrouw Nyssens d.d. 29 oktober 1999 (Fr.)
Belgische identiteitskaarten. ­ Vermelding « verstoten ».

Ik wil de aandacht van de geachte minister vestigen op de vernederende administratieve gevolgen van een in Marokko uitgesproken verstoting voor Marokkaanse vrouwen die in België wonen.

De algemene onderrichtingen van 7 oktober 1992 betreffende het houden van de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister en de circulaire van 2 april 1984 betreffende de afgifte van verblijfsbewijzen voor vreemdelingen bepalen dat bij ontbinding van het huwelijk door verstoting op de identiteitsdocumenten het woord « verstoting » wordt vermeld. De term wordt gebruik voor beide ex-echtgenoten.

Vrouwen die zijn geconfronteerd met deze discriminerende vorm van huwelijksontbinding ­ de meeste verspreide in Marokko en de meest onrechtvaardige voor vrouwen ­ nemen aanstoot aan deze vermelding. Meestal gaat het immers om een vorm van eenzijdige scheiding waartoe het initiatief alleen bij de man berust. Vrouwen moeten wel op de hoogte worden gebracht van de procedure, maar het is niet vereist dat zij deze bijwonen. Men kan dus moeilijk beweren dat de rechten van de verdediging in de procedure worden geëerbiedigd, terwijl dat toch een voorwaarde is voor de toelaatbaarheid van de verstoting.

Kan de geachte minister mij inlichtingen verschaffen over de volgende punten :

1. De vermelding van de burgerlijke stand is op Belgische identiteitskaarten niet verplicht. Kan hetzelfde niet gelden voor de vreemdelingen, althans wat de vermelding « verstoten » betreft ?

2. Juridisch gezien lijkt het aanbrengen van deze vermelding me niet gerechtvaardigd. Als de verstoting in de Belgische rechtsorde wordt erkend, wordt ze gelijkgesteld met een scheiding en is de vermelding « verstoten » in het Belgisch positief recht dus niet gerechtvaardigd. Als de verstoting niet wordt erkend, moet over deze vermelding zelfs niet worden gesproken. Kan de geachte minister mij zijn standpunt hierover meedelen ?

3. Zijn de in maart 1999 aangekondigde studies over de eventuele vervanging van het woord « verstoting » door een ander woord voltooid en wat zijn de resultaten ervan ?