2-200/1

2-200/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

25 NOVEMBER 1999


Wetsvoorstel strekkende om abortus opnieuw strafbaar te stellen

(Ingediend door de heer Wim Verreycken c.s.)


TOELICHTING


Door de wet van 3 april 1990 zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 5 april 1990, werd (zo men aanvaardt dat dit rechtsgeldig is gebeurd) de opzettelijke zwangerschapsafbreking uit het strafwetboek gehaald.

Voortaan beslissen de geneesheer en de moeder autonoom over een dergelijke aanslag op het leven. De samenleving en de rechter hebben geen recht van controle meer ter zake, tenzij ten aanzien van de (hygiėnische) omstandigheden waarin de beėindiging van het ontluikend leven plaatsheeft.

Hiermee werd een belangrijk principieel standpunt ingenomen. Het menselijk leven geniet niet meer een even grote maatschappelijke bescherming als voorheen. Waar de bescherming van onmondig want ongeboren mensenleven principieel absoluut was, is dat nu niet meer het geval.

In verscheidene Europese landen waar eveneens ­ weze het niet zo radicaal ­ abortus werd vrijgegeven, werden voorstellen ingediend om opnieuw een verstrenging in te voeren.

Zulks is de bedoeling van onderhavig wetsvoorstel.

Het is duidelijk dat de voornoemde wet Lallemand/Herman-Michielsens een triomf was van een principiėle drukkingsgroep die de ethiek wil loskoppelen van iedere maatschappelijke toets en deze exclusief wil onderbrengen in het domein van de persoonlijke beoordeling.

Daardoor is het ongeboren kind afhankelijk van een toevallige morele ingesteldheid van de individuele vrouw, of zelfs van toevallige psychologische omstandigheden waarin deze vrouw verkeert of (onder druk) werd gebracht.

Een dergelijke regeling wordt door mijn partij verworpen.

Bijzonder ergerlijk in de huidige situatie is de bepaling aangaande gehandicapte kinderen. Zowel de Koning als de commissie voor medische ethiek van de faculteit geneeskunde van de Katholieke Universiteit Leuven (KUL) hebben daar expliciet op gewezen.

Dit wetsvoorstel zal eerlang vergezeld gaan van een aantal andere voorstellen die concrete sociale en psychologische noodsituaties verhelpen en die meer algemeen een maatschappelijke aanmoediging van het gezin willen invoeren.

Nu is het echter gepast eerst opnieuw de principiėle norm in te voeren.

Bij de formulering van dit wetsvoorstel wordt minder gedacht aan de juridische actualiteitswaarde dan aan het principieel teken dat door een loutere herinvoering van de oude wet wordt gesteld.

Dit wetsvoorstel wil door zijn eenvoud op dat vlak, de principiėle heropening van het debat eisen en een teken van tegenspraak zijn.

Wim VERREYCKEN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 348 van het Strafwetboek, vervangen bij de wet van 3 april 1990, wordt vervangen als volgt :

« Art. 348. ­ Hij die door spijzen, dranken, artsenijen, door geweld of door enig ander middel opzettelijk vruchtafdrijving veroorzaakt bij een vrouw die daarin niet heeft toegestemd, wordt gestraft met opsluiting.

Indien de gebruikte middelen hun uitwerking hebben gemist, vindt artikel 52 toepassing. »

Art. 3

Artikel 350 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij dezelfde wet, wordt vervangen als volgt :

« Art. 350. ­ Hij die door spijzen, dranken, artsenijen of door enig ander middel de vruchtafdrijving veroorzaakt bij een vrouw die daarin heeft toegestemd, wordt veroordeeld tot gevangenisstraf van twee jaar tot vijf jaar en tot geldboete van honderd frank tot vijfhonderd frank. »

Art. 4

Artikel 351 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij dezelfde wet, wordt vervangen als volgt :

« Art. 351. ­ De vrouw die opzettelijk de afdrijving van haar vrucht veroorzaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van twee tot vijf jaar en met geldboete van honderd frank tot vijfhonderd frank. »

Art. 5

Artikel 352 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij dezelfde wet, wordt vervangen als volgt :

« Art. 352. ­ Wanneer de middelen, gebruikt met het oogmerk om vruchtafdrijving te verwekken, de dood ten gevolge hebben, wordt hij die ze met dat oogmerk heeft aangewend of aangewezen, veroordeeld tot opsluiting indien de vrouw in de afdrijving heeft toegestemd, en tot dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar indien zij daarin niet heeft toegestemd. »

Art. 6

Artikel 353 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij dezelfde wet, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :

« Art. 353. ­ Indien de schuldige, in de gevallen van de artikelen 348, 350 en 352, een geneesheer, heelkundige, verloskundige, vroedvrouw, officier van gezondheid of apotheker is, worden de bij die artikelen onderscheidenlijk bepaalde straffen vervangen door opsluiting, dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar, of van vijftien jaar tot twintig jaar, naar gelang het gevangenisstraf, opsluiting of dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar betreft. »

Wim VERREYCKEN.
Roeland RAES.
Gerda STAVEAUX-VAN STEENBERGE.