(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
De tekst van deze vraag is dezelfde als van vraag nr. 91 aan de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, die hiervoor werd gepubliceerd (blz. 90).
Antwoord : 1. Op 16 januari 1999 heeft de vorige regering geopteerd voor een definitieve oplossing of een oplossing die definitief kan worden voor het beheer op lange termijn van het laagradioactief en kortlevend afval (afval van de categorie A). De regering heeft echter geen keuze gemaakt tussen de oppervlakteberging en de geologische berging.
Teneinde deze keuze zo spoedig mogelijk te kunnen maken, werd NIRAS er mee belast de bergingsconcepten van het afval van de categorie A uit te diepen. Hierbij diende zij zich te concentreren op de bestaande nucleaire zones of elke andere zone waar de lokale overheid belangstelling zou vertonen. De terreinverkenningsactiviteiten die voor de uitwerking van de concepten nodig zijn, dienden zich tot deze zones te beperken. Alle acties van NIRAS met betrekking tot de berging van het afval van de categorie A moeten gebeuren in een geest van overleg en partnerschap met de lokale overheid.
In haar oprichtingsverklaring heeft de huidige regering benadrukt dat het nucleair afval bij voorrang zal geplaatst worden in de reeds gebruikte sites.
Ik kan het geachte lid verzekeren dat er voldoende plaats beschikbaar is voor de berging van het afval van de categorie A in de bestaande nucleaire zones. Buiten een oppervlakte- of geologische berging in een van deze zones voorziet de regering geen alternatieven.
2. In verband met de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen en de afbouw van de sector van kernenergie herinner ik het geachte lid eraan dat reeds een groep van experten werkzaam is in de schoot van de commissie AMPERE die door mijn voorganger werd opgericht. De leden van deze commissie zijn eminente vertegenwoordigers uit de academische wereld en uit onderzoeksinstellingen op het gebied van energie. Overigens zijn de meeste wetenschappelijke instellingen die in dat domein actief zijn er vertegenwoordigd. Deze structuur bestaat dus en binnen mijn administratie is daarvoor een specifieke financiering voorzien. Ik zie derhalve geen enkele reden om daarvan geen gebruik te maken.
Ik bereid momenteel een koninklijk besluit voor tot wijziging van dat van 19 april 1999 tot inrichting van een commissie voor de Analyse van de middelen voor productie van elektriciteit en de reevaluatie van de energievectoren (AMPERE). Bedoeling daarvan is de opdracht van de commissie te herformuleren in de lijn van het huidige regeringsprogramma. De leden van de commissie verrichten hun werkzaamheden reeds in die geest.
3. Wat de uitwerking betreft van een plan om energiebesparing aan te moedigen zou ik het geachte lid er eerst en vooral willen aan herinneren dat het rationeel energieverbruik sedert 1989 een regionale bevoegdheid is. De bevoegdheid van de federale overheid is strikt beperkt tot het overleg dat voorzien is in het samenwerkingsakkoord van 18 december 1991 tussen de Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest betreffende de coördinatie van activiteiten die betrekking hebben op energie (en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 februari 1992). De vaste werkgroep die de ENOVER-groep heet (overleggroep Staat-gewesten voor de energie) en die bij artikel 1 van dat samenwerkingsakkoord is opgericht in het raam van de interministeriële conferentie economie en energie, vormt de krijtlijnen waarbinnen deze werkzaamheden plaatsvinden.
Vandaag de dag beschikt elk gewest over programma's inzake rationeel energieverbruik die meestal gekoppeld zijn aan een programma ter vermindering van de CO2 -emissies; energieverbruik is inderdaad de voornaamste bron van de uitstoot. De soorten maatregelen die deel uitmaken van de programma's voor rationeel energieverbruik zijn welbekend en werden reeds grondig bestudeerd binnen internationale organisaties als daar zijn de Europese Unie en het Internationaal Energie Agentschap. Een goed geconcipieerd en doeltreffend programma moet zowel betrekking hebben op de residentiële en tertiaire sector, als op de industriesector, de transportsector en zelfs de energieproducerende sector.
Het feit dat de gewesten bevoegd zijn voor het REG belet echter niet dat de federale overheid in het kader van de uitoefening van haar eigen bevoegdheden inzake energiebeleid, zoals de tarieven, de fiscaliteit, het milieubeleid (bijvoorbeeld de productnormen), het wetenschapsbeleid en het vervoer, maatregelen neemt die gericht zijn op het bevorderen van energiebesparing. Federale maatregelen ter onderstemming en aanvulling van het gewestelijk REG-beleid zijn immers noodzakelijk om de doelstellingen inzake beperking van de uitstoot van broeikasgassen te bereiken.
De instrumenten, waarvan het beleid voor rationeel energieverbruik gebruik maakt, kunnen in verschillende categorieën worden ingedeeld :
a) voorlichting en sensibilisering van het publiek;
b) financiële stimuli (premies, fiscale voordelen, leningen tegen lage rentevoet, enz.);
c) bindende maatregelen (verplichte reglementeringen, bijvoorbeeld op het vlak van warmte-isolatie van nieuwe gebouwen);
d) maatregelen op het vlak van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie van nieuwe producten en procédés;
e) opleiding van de betrokken economische, administratieve en sociale actoren;
f) maatregelen van institutionele aard (oprichting van instanties, onder meer agentschappen voor energiebeheer zoals VIREG in Vlaanderen of de energieloketten in het Waals Gewest);
g) alternatieve financieringen (zoals de financiering door derden van energiebesparende investeringen waarbij de energiebesparing wordt aangewend om de investering terug te betalen);
h) evaluatie van het beleid (opiniepeilingen, statistieken, economische studies, ...).
Al deze categorieën vindt men terug in de huidige programma's. Het eigenlijke probleem zijn de schaarse middelen die beschikbaar zijn voor de toepassing van deze maatregelen. Wat dit laatste punt betreft, dienen nog ernstige inspanningen te worden geleverd. Samen met mijn bevoegde collega's van de gewesten zal ik niet nalaten mij daarvoor in te zetten.