Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-2

ZITTING 1999-2000

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken

Vraag nr. 65 van de heer Maystadt van 21 september 1999 (N.) :
Statuut van het Internationaal Strafhof.

Welk gevolg denkt de Belgische regering te geven aan het wetsontwerp houdende toetreding tot het « statuut » van het toekomstige Internationaal Strafhof, nadat ze kennis heeft genomen van het advies van de Raad van State over het ontwerp, en met name wat betreft artikel 31 § 1, c) , van het « statuut » (vrijstelling van strafrechtelijke verantwoordelijkheid)?

Antwoord : Artikel 31 van het statuut van het Internationaal Strafgerechtshof voorziet gronden voor uitsluiting van strafrechtelijke aansprakelijkheid die kunnen ingeroepen worden voor het Internationaal Strafgerechtshof.

Zo zou een persoon, ingevolge § 1, c) , van artikel 31, niet strafrechtelijk aansprakelijk zijn indien deze redelijk handelt ter verdediging van zichzelf of van een andere persoon, of, bij oorlogsmisdaden, van goederen die onontbeerlijk zijn voor het overleven van de persoon of van een andere persoon of voor de instandhouding van goederen die onontbeerlijk zijn voor het volbrengen van een militaire missie, tegen een dreigend en onwettig gebruik van geweld, op een wijze die evenredig is aan de mate van gevaar voor de persoon of voor de andere persoon of de beschermde goederen.

De definitie die is gegeven door deze beschikking omtrent wettige zelfverdediging is ruimer dan de definitie van wettige zelfverdediging zoals voorzien in het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Inderdaad kan wettige zelfverdediging worden ingeroepen, volgens artikel 31, § 1, c) , niet enkel ter verdediging van personen maar eveneens ter bescherming, op een wijze die evenredig is met de omvang van het gevaar, van goederen die onontbeerlijk zijn voor het volbrengen van een militaire missie, tegen een dreigend en onwettig gebruik van geweld.

Zelfs indien de redactie van deze beschikking het resultaat is van een compromis dat noodzakelijk was voor het aannemen van het statuut van het Internationaal Strafgerechtshof, stelt zij een probleem ten opzichte van andere instrumenten van internationaal recht.

De regering is van plan een verklaring te formuleren ter gelegenheid van de ratificatie van het statuut door het Koninkrijk België teneinde de draagwijdte van deze beschikking te beperken.

Deze verklaring zou aanduiden dat België van oordeel is dat, behalve voor de toepassing van artikel 31, § 1, c) , niet als wettige zelfverdediging kan worden beschouwd, het feit dat een persoon, in geval van oorlogsmisdaad, redelijk handelt teneinde goederen, die onontbeerlijk zijn voor het volbrengen van een militaire opdracht, te verdedigen tegen een dreigend en onwettig gebruik van geweld, op een wijze die evenredig is met het gevaar dat door de beschermde goederen wordt gelopen.