(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
In zijn schriftelijke vraag nr. 197 d.d. 6 december 1996 (cf. Vragen en Antwoorden , Senaat, nr. 1-44 d.d. 29 april 1997, blz. 2179 e.v.) vroeg de heer Olivier aan uw voorganger uitleg in verband met deze procedure.
Immers overeenkomstig artikel 10 van de (nieuwe) gemeentewet kan (ook door derden) de vervallenverklaring aangevraagd worden van iemand zijn mandaat als gemeenteraadslid (bijvoorbeeld indien deze niet langer voldoet aan de vereiste van woonplaats). In de voorlaatste alinea van dit artikel is echter bepaald dat deze tegen deze beslissing in beroep kan gaan bij de Raad van State.
In luik 2 van zijn antwoord deelde uw voorganger hem mee dat het beroep bij de Raad van State schorsend is, en dat hieruit volgt dat in tussentijd de plaatsvervanger op geen enkele wijze mag opgeroepen worden om zijn eed af te leggen en te komen zetelen. Indien een gemeenteraadslid vervallen verklaard wordt door de bestendige deputatie wegens overtreding van de wet van 7 juli 1994 inzake beperking en controle van de verkiezingsuitgaven (cf. artikelen 29 en 31) dan wordt in artikel 5, alinea 1, van het koninklijk besluit van 15 juli 1956 tot rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State bepaald dat de hoofdgriffier van dit hoge rechtscollege de burgemeester moet inlichten dat er beroep (hetgeen niet schorsend is) is ingesteld (cf. antwoord luiken 1 tot en met 3 van de schriftelijke vraag nr. 551 d.d. 3 maart 1997 van de heer Moors Vragen en Antwoorden , Kamer, nr. 79 d.d. 28 april 1997, blz. 10817 e.v.)
Minder duidelijk is echter hoe het schepencollege precies moet vernemen dat het vervallenverklaard raadslid (overeenkomstig artikel 10 van de nieuwe gemeentewet) hiertegen beroep instelde.
In artikel 3bis van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State is bepaald dat, op hetzelfde ogenblik als zij haar verzoekschrift indient, de verzoekende partij een kopie daarvan ter informatie aan de tegenpartij (dit is de bezwaarindiener) stuurt (cf. artikel 1 van het koninklijk besluit d.d. 7 januari 1991, Belgisch Staatsblad van 16 januari 1991). In het (oorspronkelijk) artikel 52 van voornoemd regentbesluit, werd in de slotalinea gesteld : « De auditeur-generaal kan het verzoekschrift meedelen aan eenieder wiens belangen bij de zaak betrokken zijn »; hij kon dus onmiddellijk het schepencollege aanschrijven (waardoor het dan ook kennis kreeg van het beroep), om te vragen of deze als tussenkomende partij in het geschil wilde optreden. Door artikel 21 van de wet van 17 oktober 1990 (Belgisch Staatsblad van 13 november 1990) werd dit artikel opgeheven; in de inhoud van artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 januari 1991 (Belgisch Staatsblad van 16 januari 1991) die thans de inhoud bepaalt van het (nieuwe) artikel 52, is dit niet meer vermeld.
Graag had ik de geachte minister volgende vragen gesteld :
1. Is hij bereid om artikel 10 van de nieuwe gemeentewet aan te vullen door hierin uitdrukkelijk te bepalen dat het beroep dat wordt ingesteld bij de Raad van State wel schorsend is (cf. ook artikel 21 van de OCMW-wet d.d. 8 juli 1976), hoe het schepencollege dient kennis te krijgen van dit beroep, en ook duidelijk te omschrijven wanneer de opvolger (eventueel) pas mag opgeroepen worden ?
2. Doet volgens hem het vervallenverklaard raadslid er goed aan van zelf dadelijk per aangetekend schrijven het schepencollege een kopie te sturen van zijn beroepschrift bij dit hoge rechtscollege en het te verzoeken van zijn opvolger voorlopig niet op te roepen ? Of moet volgens zijns inziens het schepencollege zelf bij het vervallenverklaard raadslid informeren of het beroep instelde, en moet het schepencollege dan wachten met de opvolger te laten oproepen ?