2-124/1

2-124/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

25 OKTOBER 1999


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 52 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen

(Ingediend door de heer Ludwig Caluwé)


TOELICHTING


Tijdens de vorige zittingsperiode diende mevrouw Trees Pieters op 8 november 1996 in de Kamer een wetsvoorstel in om de handelscheque in te voeren (Stuk Kamer, nr. 761/1 - 96/97). Het kende vier doelstellingen :

­ aanmoedigen van het verbruik;

­ creëren van tewerkstelling;

­ bestrijden van zwartwerk;

­ kanaliseren van werklozen naar reguliere arbeidscircuits.

Tijdens de bespreking in de commissie Sociale Zaken op 27 mei 1997, verklaarde de minister van Tewerkstelling en Arbeid dat het voorstel, na een grondige analyse door onder meer het Planbureau, een uitvoering zou krijgen in de begroting 1998.

Na veel discussies werkte de vorige regering de idee van dit wetsvoorstel, bij wijze van experiment, uiteindelijk uit in de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (afdeling VIII ­ Dienstencheques, artikelen 50 tot 54).

De handelscheque werd omgedoopt tot dienstencheque en is enkel van toepassing op binnenhuiswerken van schilderen en behangen in de hoofdverblijfplaats van de gebruiker, waarvoor een beroep gedaan wordt op een geregistreerde onderneming. De maximumvergoeding bedraagt 40 000 frank.

Het experiment, waartoe 200 miljoen frank, uitgetrokken, is van start gegaan op 1 april 1999. Al snel werd dit budget verdubbeld wegens het succes van de maatregel. In augustus 1999 werd duidelijk dat zelfs deze verdubbeling niet volstond.

Ons land telt zo'n 3 708 schildersbedrijven die zich hebben laten registreren. Thans hebben 18 283 gebruikers een toetredingsvergoeding betaald en dienstencheques besteld. 15 574 gegadigden werden ingeschreven en 13 783 cheques uitgegeven. 8 358 schilders hebben inmiddels, via dit systeem, gezamenlijk een totaal bedrag van 328 443 427 frank ontvangen (situatie medio augustus 1999).

De vorige regering stelde dat zij dit experiment in september 1999 zou evalueren, voornamelijk in het licht van de verschuivingen van zwart- naar witwerk en de toenemende tewerkstelling.

Ondertussen werden al verscheidene onderzoeken naar de effecten van de dienstencheques verricht. De schilders en hun klanten staan positief tegenover de dienstencheque. Meer dan 80 % van de bedrijven pleiten voor het behoud van het systeem. Het grote succes bewijst dat het stelsel doeltreffend is in de strijd tegen het zwartwerk.

De schilders klagen echter ook over een aantal negatieve aspecten :

· het systeem is vrij ingewikkeld, vooral voor de kleinste bedrijven;

· een aantal PWA-kantoren is niet altijd goed geïnformeerd;

· de termijn om cheques uit te betalen (15 werkdagen) wordt niet altijd nageleefd.

Ondanks deze euvels, die vaak opduiken wanneer een nieuwe maatregel van kracht wordt, hebben heel veel bedrijven, vooral die welke personeel tewerkstellen, zich ingeschreven. Het aantal orders van de helft van de ingeschreven bedrijven nam toe en meer dan de helft van de bedrijven had behoefte aan minstens 1 bijkomende werkkracht.

Het is echter nog te vroeg om te spreken van een duurzame toename van de tewerkstelling, omdat de periode te kort is, en werkgevers wel willen aanwerven maar niet durven, omwille van de onzekerheid omtrent het voortbestaan van de maatregel. Cijfers van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling vermelden toch een belangrijke toename van het aantal arbeidsplaatsen in de sector (van maart tot juli steeg het aantal ingevulde vacatures met 45 %).

Volgens berekeningen zou een verlenging van de maatregel, gedurende een lange periode, 1 000 bijkomende jobs opleveren.

Tevens rijst de vraag of het systeem niet uitgebreid kan worden naar andere arbeidsintensieve diensten. De wet van 26 maart 1999 verleent in dit verband aan de Koning de bevoegdheid om het toepassingsgebied van de maatregel te verruimen tot andere categorieën van binnenwerken aan de hoofdverblijfplaats.

Dit wetsvoorstel sluit dan ook nauw aan bij hoofdstuk 6, « De actieve welvaartsstaat », van het regeerakkoord, waarin een pleidooi wordt gehouden voor meer werkgelegenheid en het witten van zwartwerk.

Ludwig CALUWÉ.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 52 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt vervangen als volgt :

« Art. 52. ­ De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na evaluatie, het toepassingsgebied verruimen tot andere categorieën van binnenwerken aan de hoofdverblijfplaats, met uitsluiting van de plaatsen voor professioneel gebruik, en overeenstemmende categorieën van aannemers. »

Ludwig CALUWÉ.