2-81/1

2-81/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 1999

27 SEPTEMBER 1999


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld (1)

(Ingediend door de heren Carl Decaluwe en Ludwig Caluwé)


TOELICHTING


Onlangs werden de controles op de naleving van de wet betreffende het kijk- en luistergeld verstrengd.

Zo is er alleszins een doorgedreven controle uitgevoerd naar TV's in kampeerwagens op kampeerterreinen. Volgens de controlediensten kan bijvoorbeeld een caravan op een camping als een tweede verblijf worden aangemerkt, zodat het kijk- en luistergeld verschuldigd is. Dit moet immers worden geïnd per verblijf, ongeacht het aantal toestellen. Een tweede verblijf wordt in principe niet anders behandeld dan een eerste verblijf (cf. artikel 3 van de wet van 13 juli 1987).

Deze doorgedreven controles dreigen de toeristische sector aanzienlijke schade te berokkenen. De kampeerterreinuitbaters hebben dan ook hevig geprotesteerd tegen deze wetsinterpretatie en de controles die daarvan het gevolg zijn.

De invordering van kijk- en luistergeld betekent in vergelijking met jaarlijkse standplaatsvergoedingen tussen 20 000 en 40 000 frank, een prijsstijging van 20 à 40 %. Gelet op het hoofdzakelijk sociaal karakter van het toerisme op kampeerterreinen lijkt dit op zichzelf om sociale redenen betreurenswaardig. Bovendien zal deze indirecte prijsstijging onrechtstreeks een economische aderlating voor het Belgische kampeertoerisme tot gevolg hebben.

Bovendien wordt erop gewezen dat buitenlanders die op de Belgische campings verblijven, vrijgesteld zijn van kijk- en luistergeld indien ze jaarlijks minder dan drie maanden in België verblijven (zie artikel 5 en artikel 20, 5º, van de wet van 13 juli 1987).

Het moge duidelijk zijn dat de gevolgde interpretatie van de wet van 13 juli 1987 ten opzichte van de personen die over een TV-toestel beschikken in een caravan op een camping, waar zij minder dan drie maanden per jaar verblijven, en die wél een hoofdverblijf in België hebben, onrechtvaardig is.

Er is geen enkele goede verantwoording waarom deze personen, die per slot van rekening voor hun hoofdverblijf wél kijk- en luistergeld betalen, in tegenstelling tot de buitenlandse verblijfhouders, nog een tweede keer zouden moeten betalen voor hun TV-toestel in de caravan.

Naar wetsinterpretatie toe, luidt de vraag trouwens of een caravan op een kampeerterrein zomaar gelijkgesteld kan worden met een tweede verblijf. Volgens de controlerende ambtenaren klaarblijkelijk wel.

Nochtans zou volgens de gangbare, gebruikelijke betekenis van de woordgroep « tweede verblijf » kunnen worden geargumenteerd dat een verblijf op een kampeerterrein, uiteraard met toeristische doeleinden, niet als een tweede verblijf kan worden aangemerkt, aangezien met een tweede verblijf wordt gedoeld op meer permanente woongelegenheden, zoals villa's dienstig als buitenverblijf, dito chalets, appartementen, studio's, enz., en dus in elk geval op stabielere bouwwerken dan caravans die zich op een kampeerterrein bevinden.

Het feit dat er bijgevolg twee interpretaties van de term « tweede verblijf » blijken mogelijk te zijn , naargelang de interpretator, leidt uiteraard tot rechtsonzekerheid.

Volgens de indieners van het voorstel verdient het de voorkeur om een onderscheid te maken tussen een daadwerkelijk « tweede verblijf » stricto sensu en een toeristisch en in de tijd beperkt verblijf op een kampeerterrein.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

De voorgestelde wijziging van artikel 1, 6º, heeft tot doel het begrip « tweede verblijf » duidelijker te definiëren.

In plaats van de huidige weinig zeggende definitie « elk verblijf dat niet het hoofdverblijf is », geven de indieners er de voorkeur aan om het begrip « tweede verblijf » nauwkeuriger te definiëren als « elke verblijfplaats, die niet gelegen is op een terrein voor openluchtrecreatieve verblijven, die minstens twee weken per jaar wordt betrokken en die niet het hoofdverblijf uitmaakt, met uitsluiting van een tent, caravan, stacaravan, kampeerauto of iedere andere verblijfsvorm die niet ontworpen is om als vaste woonplaats te dienen ».

Deze omschrijving, die grotendeels verwijst naar een reeds bestaande wetgeving (cf. het eerste gedeelte van de definitie van het openluchtrecreatief verblijf zoals gedefinieerd in het decreet van de Vlaamse Raad van 3 maart 1993 houdende het statuut van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven), is duidelijker.

Als tweede verblijf wordt slechts beschouwd : iedere verblijfplaats die ­ uiteraard ­ niet het hoofdverblijf uitmaakt en aan de volgende kenmerken voldoet :

1. De betrokken verblijfplaats moet minstens twee weken per jaar worden betrokken. Dit lijkt een absoluut minimum opdat niet elk toevallig verblijf van enkele dagen op een plaats zou leiden tot de kwalificatie als tweede verblijf.

2. De verblijven gelegen op terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven worden niet als « tweede verblijf » aangemerkt.

3. Verblijven in de vorm van een tent, caravan, stacaravan, kampeerauto of iedere andere verblijfsvorm die niet ontworpen is om als vaste woonplaats te dienen, worden uitdrukkelijk uitgesloten.

Carl DECALUWE.
Ludwig CALUWÉ.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 1, 6º, van de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld wordt vervangen als volgt :

« 6º. Tweede verblijf : elke verblijfplaats, die niet gelegen is op een terrein voor openluchtrecreatieve verblijven, die minstens twee weken per jaar wordt betrokken en die niet het hoofdverblijf uitmaakt, met uitsluiting van een tent, caravan, stacaravan, kampeerauto of iedere andere verblijfsvorm die niet ontworpen is om als vaste woonplaats te dienen. »

Carl DECALUWE.
Ludwig CALUWÉ.

(1) Dit wetsvoorstel werd reeds in de Senaat ingediend op 2 juli 1998, onder het nummer 1-1042/1 - 1997/1998.