Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 1-96

ZITTING 1998-1999

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen (Kleine en Middelgrote Ondernemingen)

Vraag nr. 1622 van de heer Caluwé d.d. 26 februari 1999 (N.) :
Sociaal statuut der zelfstandigen. ­ Vrijstelling van bijdragen.

Volgens artikel 48 van het algemeen reglement van het sociaal statuut der zelfstandigen kan het Rijksinstituut verhogingen kwijtschelden, wanneer de zogenaamde schuldenaar, terwille van de speciale aard van de uitgeoefende bezegheid zich te goeder trouw kan beschouwen als niet behorend tot het sociaal statuut der zelfstandigen.

Een studente wiens vakantiewerk erin bestaat het manuele inschrijvingswerk te doen van onroerende transacties, bij een hypotheekbewaarder kan te goeder trouw beschouwen dat dit niets met het statuut van zelfstandigen te maken heeft.

Waarom kan zij geen recht doen gelden op vrijstelling, niet alleen van die zogenaamde verhogingen op de bijdragen, maar op de bijdragen zelf?

Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid hierbij mee te delen dat personen die zich bezighouden met het overschrijven van akten bij een hypotheekbewaarder, zonder daarbij verbonden te zijn door een arbeidsovereenkomst of statuut, overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, als zelfstandige worden aangemerkt en derhalve principieel verzekeringsplichtig zijn in het sociaal statuut der zelfstandigen.

In voorliggend geval kon betrokkene, die deze arbeid uitoefende als studente tijdens de vakantiemaanden, te goeder trouw van mening zijn ­ evenwel ten onrechte ­ dat zij geen verplichtingen had ten aanzien van het sociaal statuut der zelfstandigen. Voor een dergelijk geval voorziet artikel 48 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van genoemd koninklijk besluit nr. 38 in de mogelijkheid voor het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen (RSVZ) om aan de betaling van de verhogingen wegens laattijdige betaling te verzaken. Deze bevoegdheid werd aldus toegekend aan het RSVZ, dat voor elk geval afzonderlijk discretionair beslit over het al dan niet verzaken aan de betaling van de verhogingen.

Wat de bijdragen zelf betreft bestaat vooreerst, net als voor alle andere zelfstandigen in hoofdberoep, de mogelijkheid om volledige of gedeeltelijke vrijstelling te vragen van de verschuldigde bijdragen wanneer men meent zich in staat van behoefte of in een toestand die de staat van behoefte benadert te bevinden. Om ontvankelijk te zijn dient een dergelijke aanvraag binnen de twaalf maanden te worden gedaan, waarbij deze termijn begint te lopen vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarop de door de aanvraag beoogde bijdrage betrekking heeft.

Tenslotte wordt, specifiek voor studenten, in artikel 37, § 1, van genoemd koninklijk besluit van 19 december 1967 voorzien in de mogelijkheid om te vragen gelijkgesteld te worden met de zelfstandigen die onderworpen zijn uit hoofde van een bijberoep. Deze gelijkstelling kan, bij geringe inkomsten, leiden tot het wegvallen van de bijdrageplicht of tot een vermindering van de verschuldigde bijdragen. Dergelijke gelijkstelling kan evenwel niet voor gevolg hebben dat verschuldigde bijdragen, die op de dag van de aanvraag reeds zijn betaald, worden terugbetaald, tenzij het gaat om voorlopige bijdragen die verschuldigd zijn bij begin van activiteit.