1-265 | 1-265 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCES DU MARDI 27 AVRIL 1999 |
VERGADERINGEN VAN DINSDAG 27 APRIL 1999 |
Discussion
De voorzitter. We vatten de bespreking aan van het wetsvoorstel.
Nous abordons l'examen de la proposition de loi.
De algemene bespreking is geopend.
La discussion générale est ouverte.
Het woord is aan de rapporteur.
De heer Bourgeois (CVP), rapporteur. Mijnheer de voorzitter, dit wetsvoorstel dat door mevrouw Jeanmoye werd ingediend en door de commissie voor de Justitie uitvoerig werd besproken, verdient onze bijzondere aandacht.
Het voorstel strekt ertoe om de mogelijkheid van toewijzing bij voorrang van een onroerend goed uit te breiden tot het geval van overlijden en echtscheiding van echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen. We zitten daarmee volop in het huwelijksgoederenrecht, wat de commissie ertoe heeft aangezet het voorstel met bijzondere zorg te behandelen.
De artikelen 1446 en 1447 van het Burgerlijk Wetboek bepalen dat, wanneer in het huwelijksgoederenrecht het wettelijk stelsel eindigt door het overlijden van één der echtgenoten of door echtscheiding, scheiding van tafel en bed of scheiding van goederen, de langstlevende echtgenoot of de andere echtgenoot zich bij voorrang een van de onroerende goederen kan doen toewijzen. Voorwaarde hierbij is dat het hier gaat om de gezinswoning of om een onroerend goed dat dienst doet voor de uitoefening van het beroep. Dit recht bestaat echter niet voor personen die uit het echt scheiden en gehuwd zijn met scheiding van goederen. Mevrouw Jeanmoye vond het nuttig om te onderzoeken of dit recht tot voorrang niet moet worden uitgebreid tot de gevallen waarin er geen sprake is van een wettelijk stelsel, maar van een stelsel van scheiding van goederen.
De commissie heeft het voorstel met een kleine meerderheid verworpen, met vijf stemmen tegen, vier stemmen voor en één onthouding. In de discussie werden tal van argumenten ontwikkeld.
Mevrouw Jeanmoye wees erop dat haar voorstel vooral de bedoeling had in geval van echtscheiding van personen die gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen, chantage te voorkomen rond het soms enige onroerend goed. Soms wordt inderdaad gedreigd dit goed openbaar te laten verkopen als de andere echtgenoot niet instemt met de voorwaarden opgelegd door de echtscheidingsregeling. Uiteraard treft deze chantage meestal de zwakste partner.
De commissie begon de bespreking van dit voorstel met een gunstig vooroordeel, maar in de discussie kwamen talrijke bezwaren naar voren. Sommigen wezen erop dat hetzelfde resultaat kon worden bekomen langs een gerechtelijke procedure, bijvoorbeeld wanneer in kort geding om dringende voorlopige maatregelen wordt verzocht.
Ten tweede werd erop gewezen dat het huwelijksgoederenrecht reeds in ruime mate is versoepeld. De overgang van het ene naar het andere stelsel werd tijdens deze legislatuur versoepeld. De partners weten voor welke situatie ze staan en dat het huwelijksstelsel in de loop van het huwelijk kan worden gewijzigd.
Al deze argumenten wogen echter niet op tegen de bedenking van verschillende leden van de commissie dat er met deze materie voorzichtig moet worden omgesprongen omdat er niet altijd kan worden voorspeld wat de gevolgen kunnen zijn van een kleine aanpassing aan het huwelijksgoederenrecht. Er werd dan ook gevraagd te onderzoeken welke de gevolgen zijn op andere niveaus van de door mevrouw Jeanmoye voorgestelde wijziging. In dat verband werd er gewezen op het belang van de schuldeisers in deze procedure. Ze kennen de situatie van de schuldenaar en worden plots voor een andere situatie gesteld. Er werd ook gevraagd of de voorgestelde toepassing van de artikelen 1446 en 1447 beperkt blijft tot de goederen in onverdeeldheid dan wel of ze ook op de andere goederen kunnen worden toegepast.
Al die bezwaren leidden ertoe dat er een langere reflectietijd werd gevraagd en het voorstel werd verworpen.
M. le président. La parole est à Mme Jeanmoye.
Mme Jeanmoye (PSC). Monsieur le président, c'est avec regret que je prends la parole aujourd'hui comme auteur de cette proposition de loi : celle-ci a, en effet, été rejetée par la commission de la Justice. Ce rejet est d'autant plus incompréhensible que les commissaires des partis censés représenter la famille ont également voté contre cette proposition.
Je doute que la présente intervention fasse basculer la majorité qui s'était dégagée en commission. Je me permets pourtant de souligner les principaux aspects de cette proposition afin de convaincre, si possible, les sénateurs qui restent indécis.
L'article 1446 du Code civil dispose que, lorque le régime légal prend fin par le décès d'un des époux, le conjoint survivant peut se faire attribuer par préférence, moyennant soulte s'il y a lieu, un des immeubles servant au logement de la famille, avec les meubles meublants, ainsi que l'immeuble servant à l'exercice de sa profession avec les meubles à usage professionnel.
Lorsque le régime légal prend fin par le divorce, par la séparation de corps ou de biens, l'article 1447 du Code civil prévoit que chacun des époux peut demander l'application de l'article 1446 pendant les opérations de partage. Le tribunal est alors appelé à statuer en tenant compte des intérêts sociaux et familiaux en cause. Toutefois, cette faculté d'acquisition préférentielle n'est pas applicable lorsque les époux se sont mariés sous le régime de la séparation de biens.
Or, l'équité commande que la faculté offerte par les articles 1446 et 1447 du Code civil soit également applicable aux époux mariés sous un régime de séparation de biens, dans la mesure où l'immeuble familial ou profesionnel sur lequel porte la demande d'attribution est indivis entre les époux.
L'intérêt familial exige de fait que l'on maintienne, au sein de la famille, l'immeuble qui lui a servi de logement. L'intérêt professionnel exige, quant à lui que l'on attribue à l'époux demandeur l'immeuble commun dans lequel il a exercé sa profession.
De plus, nous devons éviter à tout prix que, compte tenu de l'absence de toute attribution préférentielle, l'un des conjoints ne fasse « chanter » l'autre lors d'un divorce, en menaçant d'exiger la vente publique de l'immeuble.
Ma proposition visait donc uniquement à prendre en compte ces intérêts familiaux et professionnels en créant un mécanisme d'attribution préférentielle lorsque l'immeuble litigieux est la propriété indivise des deux conjoints.
Contrairement à ce que certains commissaires ont laissé entendre, il n'y avait pas de risque de « dérapage », compte tenu précisément de cette dernière limitation.
En conclusion, je ne puis que souhaiter vous avoir convaincus de l'intérêt que présente ma proposition et espérer qu'une majorité d'entre vous voteront quand même positivement ce texte. (Applaudissements. )
De voorzitter. Het woord is aan de heer Goris.
De heer Goris (VLD). Mijnheer de voorzitter, in de eerste plaats feliciteer ik de rapporteur die erin geslaagd is om op korte tijd toch nog een schriftelijk verslag voor te leggen. Mijn dank gaat natuurlijk ook uit naar de diensten van de Senaat die de afgelopen week voor een haast onoverzichtelijke en bijna onhaalbare taak stonden. Toch zijn ze erin geslaagd om de commissie voor de Justitie op een zeer deskundige en adequate wijze bij te staan.
Ook de indiener, mevrouw Jeanmoye, wens ik te feliciteren met haar wetsvoorstel dat zeer nobele bedoelingen heeft. Collega Jeanmoye heeft tijdens de bespreking in commissie een aantal voorbeelden uit de rechtspraktijk aangehaald. Ze verwees onder meer naar de mogelijkheid van chantage bij de openbare verkoop van de gezinswoning. Ik meen dat de meeste leden van de commissie door deze voorbeelden werden getroffen. Anderzijds hebben we onvoldoende kunnen onderzoeken welke bijkomende gevolgen een dergelijke wetswijziging kan hebben. Ik denk hierbij onder andere aan de belangen van de schuldeisers. Het huwelijksgoederenrecht is toch een delicaat geheel met een aantal specifieke rechten en voorrechten die elkaar in evenwicht houden. Om die reden moest worden nagegaan welke de bijkomende en misschien zelfs nefaste gevolgen van deze wijziging kunnen zijn.
Ik meen dat dit wetsvoorstel is gesneuveld in het vooruitzicht van het einde van de regeerperiode. We hebben onvoldoende tijd gehad om het voorstel grondig te bestuderen. Om die reden heeft de VLD-fractie zich bij de stemming onthouden, ondanks de goede bedoelingen en de noodzaak van een wetswijziging. Ook in plenaire vergadering zullen we ons onthouden.
De voorzitter. Daar niemand meer het woord vraagt, is de bespreking gesloten.
Plus personne ne demandant la parole, la discussion est close.
Ik wijs erop dat de commissie voorstelt het wetsvoorstel niet aan te nemen.
Je vous rappelle que la commission propose le rejet de cette proposition de loi.
De Senaat zal zich later uitspreken over de conclusies van de commissie.
Il sera procédé ultérieurement au vote sur les conclusions de la commission.