1-1401/2

1-1401/2

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

27 APRIL 1999


Wetsontwerp tot wijziging van artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, van artikel 57ter van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, van de artikelen 2, § 5, 5, § 2, en 11bis van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door openbare centra voor maatschappelijk welzijn


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE EN DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW MERCHIERS


I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Het hoofddoel van dit ontwerp is het toepassingsgebied van artikel 54 van de vreemdelingenwet te verruimen, zodat het spreidingsplan van toepassing kan zijn op de Kosovaarse vluchtelingen.

De Kosovaren die hier aankomen zijn immers niet allen asielzoekers, zodat er voor een nieuwe categorie moet worden gezorgd die de niet-asielzoekers onder hen in staat stelt hier legaal te verblijven. In feite gaat het om ontheemden, maar om praktische redenen wordt de invulling van deze categorie overgelaten aan de Koning, na overleg in de Ministerraad. De bedoeling van deze open doch begrensde bepaling is de nodige soepelheid te bewaren voor de toekomst, mochten zich andere dergelijke vluchtelingenstromen voordoen.

Deze hoofdbekommernis wordt vertolkt in artikel 2 van het ontwerp.

De artikelen 3 tot 6 zijn technische aanpassingen van de organieke OCMW-wet waardoor telkens het woord « asielzoekers » of « kandidaat-politieke vluchtelingen », wordt vervangen door een ruimer begrip.

Het laatste artikel (artikel 7) verdient wel enige aandacht. Het gaat om een bepaling die de inwerkingtreding met terugwerkende kracht voorziet.

De bedoeling daarvan is de wet, en derhalve ook het spreidingsplan, van toepassing te maken op de eerst aangekomen Kosovaren. De eersten kwamen reeds aan op 18 april 1999, en sommigen daarvan hebben reeds de centra verlaten. Vandaar de keuze van deze datum.

II. ALGEMENE BESPREKING

Een lid vindt het spreidingsplan een logische zaak, ook voor deze vluchtelingen.

Impliceert dit echter dat de gemeenten voor de helft van de kosten moeten instaan via hun OCMW ?

De minister zet uiteen dat de logica van het bestaande systeem wordt toegepast. Indien een OCMW correct het spreidingsplan toepast, krijgt het 100 % van de steun gesubsidieerd. Indien het manifest weigert, krijgt het slechts 50 %.

De kans daarop is evenwel miniem. Er is immers een lijst van meer dan 2 000 opvangplaatsen ter beschikking van de OCMW's. Elk OCMW kan daarvan gebruik maken. Doet het dat, dan krijgt het 100 % subsidie.

Een tweede bedenking om te veronderstellen dat alles vlot kan verlopen, is dat de vluchtelingen de facto pas het opvangcentrum zullen verlaten als ze elders een onderkomen hebben.

Grote verrassingen zijn dus uitgesloten.

Hetzelfde lid stelt vast dat in sommige gemeenten helemaal geen woningen te huur zijn. Wat gebeurt er dan als ze vluchtelingen doorgestuurd krijgen ?

De minister stelt dat zulke toestanden worden vermeden via voorafgaand overleg. Zijn ze immiddels onverwacht toch elders woonachtig, dan mogen ze er blijven wonen. Het OCMW van toewijzing krijgt dan echter wel de subsidies.

III. STEMMING

De commissie stelt vast dat er geen amendementen zijn.

Het ontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met eenparigheid van de 8 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van een mondeling verslag.

De rapporteur,
Nadia MERCHIERS.
De voorzitter,
Joėlle MILQUET.