1-1309/4

1-1309/4

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

21 APRIL 1999


Wetsontwerp betreffende de Belgische internationale samenwerking


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER URBAIN


I. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE STAATSSECRETARIS VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

1. Dit wetsontwerp is een essentieel onderdeel van de hervorming van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking

De in 1995 ingezette fundamentele hervorming van de Belgische ontwikkelingssamenwerking berust op een aantal pijlers, waarvan dit wetsontwerp er één is.

De staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking geeft de krachtlijnen van de hervorming, die qua realisatie zijn eindpunt bereikt :

­ de scheiding van beleid en uitvoering inzake de gouvernementele samenwerking. De administratie wordt verantwoordelijk voor beleidsvoorbereiding en evaluatie. Een nieuwe vennootschap, BTC, wordt verantwoordelijk voor de uitvoering.

­ de responsabilisering van de indirecte actoren, zoals NGO's, universiteiten, enz.

­ een beleid van actief multilateralisme, wat de specificiteit van de multilaterale organisaties erkent, maar de Belgische inbreng en expertise versterkt.

­ de integratie van het huidige ABOS in het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, met de bedoeling om de onderlinge samenhang van ons buitenlands optreden te versterken en met respect voor de specificiteit van de internationale samenwerking.

2. Het belang van dit wetsontwerp

De parlementaire opvolgingscommissie onder voorzitterschap van de heer Vandermaelen heeft onder andere gewezen op het ontbreken van een langetermijnvisie en van duidelijke objectieven inzake de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Bovendien werd het gebrek aan continuïteit in het beleid als een belangrijke hindernis naar voren geschoven.

De regering heeft hierop een duidelijk antwoord gegeven door in december 1997 zijn goedkeuring te geven aan het « Beleidsplan voor de Belgische Internationale Samenwerking ». In dit beleidsplan worden de visie, de objectieven en de strategieën van de Belgische Internationale Samenwerking uiteengezet.

Op aanbeveling van de Parlementaire Opvolgingscommissie heeft de regering de krachtlijnen van dit beleidsplan vertaald in een wetsontwerp, om aldus de gevraagde continuïteit van het beleid te kunnen waarborgen.

Voor de eerste maal in 30 jaar ontwikkelingssamenwerking zullen we in ons land kunnen beschikken over een inhoudelijk beleidskader dat bij wet is vastgelegd.

3. De krachtlijnen van dit wetsontwerp

Ontwikkelingssamenwerking wordt vervangen door Internationale Samenwerking. Dit is meer dan een semantische discussie !

Voor de Internationale Samenwerking ligt het hoofdaccent op duurzame menselijke ontwikkeling door middel van armoedebestrijding.

Het wetsontwerp bevat de criteria die zullen worden gebruikt voor de toetsing van de ontwikkelingsrelevantie.

De notie « externe evaluatie » werd uitdrukkelijk opgenomen.

Een geografische concentratie op 25 landen.

Een multilaterale concentratie op een 20-tal organisaties.

Een sectorale en thematische concentratie.

Een erkenning van diverse indirecte actoren als partners in de Internationale Samenwerking.

II. ALGEMENE BESPREKING

Een lid is van mening dat dit ontwerp nogal laat komt in vergelijking met andere, reeds aangenomen wetontwerpen met betrekking tot hetzelfde onderwerp. Het zou logisch zijn geweest dit ontwerp eerst te bespreken, vóór de bespreking van de wet tot oprichting van de BTC.

De staatssecretaris heeft er net aan herinnerd dat « ontwikkelingssamenwerking » voortaan « Belgische internationale samenwerking » wordt genoemd. Hij heeft gezinspeeld op de militaire samenwerking. Dient men uit artikel 2 te verstaan dat de minister die bevoegd is voor de internationale samenwerking, ook bevoegd zal zijn voor de militaire samenwerking ?

Wat de niet-gouvermentele organisaties en andere partners betreft, wordt gezegd dat zij absoluut dienen te voldoen aan de criteria bepaald in de artikelen 3 en 4 van het wetsontwerp. Dat lijkt raadzaam. Hoe liggen de zaken voor de geografische interventiezones, meer bepaald de landen die in aanmerking komen voor directe bilaterale samenwerking ? Zijn de organisaties verplicht te werken met de 25 concentratielanden die werden gekozen, met inbegrip van de supranationale instellingen ?

Bij de in artikel 10 opgesomde criteria om erkend te worden als niet-gouvernementele organisatie wordt het criterium genoemd van de autonomie op de wijze die de Koning bepaalt. Hoe wordt die autonomie bepaald ? Autonomie ten opzichte van wie of van wat ?

Een ander lid verwijst naar het Vlaamse spreekwoord « haast en spoed is zelden goed ». Dit spreekwoord is hier toepasselijk. Het voorliggende wetsontwerp is geen goede tekst. Aan het parlementaire debat over de BTC is heel wat tijd besteed. Het is de schuld van de staatssecretaris dat dit ontwerp pas zo laat ter sprake komt in de commissie. Men wordt dan ook geconfronteerd met een ontwerp dat nog snel, vóór het einde van een zittingsperiode, moet worden goedgekeurd. Dat is begrijpelijk vanuit politiek standpunt, aangezien men een beleidsresultaat wil voorleggen. In de commissie is er echter al herhaaldelijk op gewezen dat men het paard achter de kar spant. Eerst moesten bepaalde afspraken inzake benoemingen worden nagekomen, om pas daarna een kader voor internationale samenwerking te kunnen creëren. Wanneer de hele herstructurering en het beleidsplan acteraf niet tot de vereiste efficiëntie blijken te leiden, zal men niet aan de VLD kunnen verwijten dat men als gedresseerde miliciens in de pas heeft gelopen, of zonder kritiek de voorgestelde ontwerpen heeft goedgekeurd. Iedereen die vertrouwd is met de sector, ook het NCOS, weet dat achter woorden en principes die thans worden gehanteerd in het debat rond ontwikkelingssamenwerking, veel aardse belangen schuil gaan. Het is dan ook enigszins hypocriet dit machtsspelletje achter een vorm van idealisme te willen verbergen. Spreker vreest dat de meerderheid opnieuw slaafs het regeringsontwerp zal goedkeuren, ook al staat men er niet achter.

Er zijn enkele amendementen ingediend, die de VLD ook in het Kamerdebat naar voor heeft gebracht. Wellicht is deze amendementen hetzelfde lot beschoren. Niettemin is het nuttig te onderstrepen dat de VLD niet akkoord kan gaan met de gevolgde strategie en met het regeringsontwerp.

Er zijn andere aanwijzingen dat de regering zelf het ontwerp niet al te ernstig neemt. Dit kan men afleiden uit de gesegmenteerde definiëring van de doelstellingen en de uitzonderingen die men hierop voorziet. Ook de kleine schaal van ons land noopt tot enige relativering. Spreker verwijst in dit verband naar de behandeling van België op de top van Berlijn, waaruit blijkt dat ons land niet meteen een eersterangsrol speelt. Sommige NGO's denken, bij de beoordeling van het voorliggende ontwerp, dat de Belgische regering een gebrek aan concentratie kan worden aangewreven. Ondanks het feit dat de staatssecretaris het verdedigt met hoogdravende principes, lijkt er toch een verborgen agenda te zijn.

Voor de principes die worden gehanteerd inzake de concentratie, zijn niet enkel de vermelde criteria in aanmerking genomen, maar is ook gestreefd naar een communautair evenwicht. Daardoor figureren enkele landen op de lijst, ofschoon zij niet aan de gestelde criteria beantworden. Overigens rijst de vraag of een verandering in de keuze van de landen in de toekomst niet opnieuw zal leiden tot proliferatie, omdat het vrij moeilijk zal zijn de huidige en toekomstige engagementen af te bouwen.

Elk van de vijf sectoren die in het ontwerp werden geselecteerd, zijn op zich als prioritair te verdedigen. Het is echter niet verantwoord de klemtoon al te eenzijdig te leggen op de zachte sector. Er zijn voorbeelden waaruit blijkt dat het anders kan. Duurzame ontwikkeling vereist hoe dan ook een harde basis, zoals een stevige economische infrastructuur, investeringen en ondernemers. Daarom zou het minimaal ondernemerschap moeten worden opgenomen als bijkomende sector of als overkoepelend thema.

Een senator stelt vast dat zijn fractie in de Kamer verschillende amendementen heeft ingediend. Twee daarvan lijken hem belangwekkend : amendement nr. 43 en nr. 44. Amendement nr. 43 wil aan het ontworpen artikel 8 een 4º toevoegen over de naleving van de mensenrechten. Dat beginsel krijgt bevestiging in artikel 3. Amendement nr. 44 van de Kamer stelt voor een Adviesraad voor de ontwikkelingssamenwerking op te richten. Het amendement gaat ervan uit dat niet alleen de federale Staat zich met ontwikkelingssamenwerking inlaat doch dat ook gemeenschappen en gewesten op dat vlak actief zijn. De Adviesraad staat onder het voorzitterschap van de staatssecretaris tot wiens bevoegdheid de ontwikkelingssamenwerking behoort. Hij wil niet alleen voor de uitwisseling van informatie zorgen maar ook in de samenhang voorzien. Waarom is de staatssecretaris dan gekant tegen dat voorstel ?

De tweede opmerking betreft artikel 6, dat handelt over de geografische concentratie en meer bepaald in het 4º over de inachtneming door het partnerland van het beginsel van goed bestuur. Artikel 2, 12º, biedt een bepaling van dat beginsel. Volgens spreker vormt dat begrip een typisch onderdeel van het Angelsaksische en Amerikaanse taalgebruik en werd het in hoofdzaak door het Internationaal Monetair Fonds gelanceerd. In Rwanda bijvoorbeeld wilde men daarmee het aantal leerkrachten verminderen om de overheidsfinanciën in evenwicht te brengen. Dat stemt niet overeen met de beleidslijnen van de regering noch met wat spreker wenst. Hoe belangrijk is het dan dit uiterst ruime begrip in te voeren ?

Over de multilaterale samenwerking in het ontworpen artikel 9 wijst spreker erop dat die gericht wordt op internationale organisaties. Welke internationale organisaties die zich met ontwikkelingssamenwerking bezighouden, voldoen niet aan de vier gestelde criteria ? Kan men met artikel 9 gericht optreden ? Het verwondert het lid bovendien dat bij de multilaterale samenwerking geen enkele specifieke paragraaf handelt over de belangrijkste vorm van onze multilaterale samenwerking, te weten de bijdragen van België in het Europees Ontwikkelingsfonds en tot de onderhandelingen van het Verdrag van Lomé. Daarover rept het ontwerp met geen woord. Ten slotte zou een ontwerp van kaderwet ten minste een bepaling moeten bevatten volgens welke het Parlement op gezette tijden rapporten te horen krijgt over de initiatieven, beleidsplannen en programma's van de internationale organisaties. Op een aantal van die organisaties zoals de Wereldbank of het Internationaal Monetair Fonds bestaat er geen enkele vorm van parlementaire controle. Dat is aan het licht gekomen in de onderzoekscommissie over Rwanda. Waarom komt dat niet aan bod in een ontwerp van kaderwet dat zeer algemeen lijkt, zoals het voorliggend ontwerp ? Dat aspect is zeer belangrijk.

De rapporteur merkt op dat de bilaterale samenwerking vijf sectoren beslaat, waarvan de basisgezondheidszorg, met inbegrip van reproductieve gezondheidszorg. Wat betekent dat ? Gaat het om begeleiding bij de zwangerschap, bij de bevalling of bij gezondheidsopvoeding ? Waarom wil men de schijn wekken dat dat gezondheidsaspect voorgaat op andere ?

Volgens datzelfde artikel 7 wil de regering de directe bilaterale samenwerking richten op de sector van de conflictpreventie. Die kan echter heel ruim opgevat worden. Behoort een optreden met mensen of geldmiddelen niet tot de bevoegdheid van de minister van Buitenlandse Zaken ?

Wat het geheel van de indirecte samenwerking betreft (artikel 10), is spreker verbaasd vast te stellen dat men van de NGO's niet schijnt te eisen dat hun optreden in overeenstemming is met de directe bilaterale samenwerking. Het is niet erg logisch om indirecte bilaterale samenwerking aan te moedigen die niet compatibel is met de directe bilaterale samenwerking. Spreker vraagt of de staatssecretaris een verdeling van de middelen tussen de indirecte en de directe bilaterale samenwerking overweegt. Wordt er een verdelingspercentage gehanteerd ­ zelfs bij benadering ­ om de ene sector te ondersteunen en de andere te financieren ?

Volgens artikel 12 treden de bepalingen van deze wet in werking op de datum, vastgesteld door de Koning. Vanwaar dit uitstel ?

Een lid verheugt zich over de reorganisatie van de sector van de ontwikkelingssamenwerking. Er zijn al zoveel pogingen ondernomen maar nu lijkt de hervorming eindelijk concreet te worden. Daarnaast is spreekster ook blij dat men niet heeft getracht deze materie te regionaliseren. Als lid van de oppositie zal zij zich onthouden bij de stemming over dit wetsontwerp, omdat de meeste beslissingen bij koninklijk besluit zullen worden genomen. Anderzijds zal spreekster een snelle verwezenlijking van dit ontwerp niet in de weg staan. Daarom zal zij niet opnieuw amendementen indienen om een jaarlijkse evaluatie in te voeren. Zij hoopt dat de staatssecretaris dit toch zal laten doen, zo niet zal de commissie de bevoegde persoon binnen de regering interpelleren.

Spreekster wil nauwe banden tussen de verschillende sectoren, dat wil zeggen de bilaterale en universitaire sector, de NGO's, enz. Versnippering is uit den boze omdat de samenwerking efficiënter moet verlopen, al beseft spreekster wel dat de NGO's niet noodzakelijk op dezelfde lijn zitten als de regering.

Het ontwerp zegt overigens niets over mogelijke bedragen aan projecten van de HVN of van Europa. Onze ondernemingen en ontwikkelingswerkers moeten aan multilaterale projecten kunnen deelnemen. België moet zich op dat vlak manifesteren.

Een lid verheugt zich over het feit dat, na lang aandringen, het regeringsontwerp er is gekomen. Dit is het resultaat van de zogenaamde « ABOS-commissie » (1). Uiteindelijk telt het resultaat. Daarom is het een goede zaak dat ook de Senaat het voorliggende ontwerp even bekijkt. Het feit dat dit pas na vier jaar wordt ingediend, is in die zin bijkomstig.

Met betrekking tot de zogenaamde « concentratielanden » merkt het lid op dat bij de publieke opinie reeds lang de idee leeft dat men naar een meer doorgedreven concentratie van de ontwikkelingssamenwerking moet evolueren. De vraag is echter welke criteria zijn aangewend om de geselecteerde landen aan te duiden. Wat doen we, wanneer een of ander land in een andere situatie terechtkomt ? Schakelt men dan over op noodhulp ?

Verder is het van enorm belang veel aandacht te besteden aan de zogenaamde « micro-projecten ». Het lid weet uit ervaring wat men met dergelijke projecten kan realiseren, hoewel vele landen geneigd zijn grote projecten te steunen. Micro-projecten zijn echter minstens zo belangrijk. De Senaat moet dit ontwerp zo snel mogelijk afwerken, zodat de doelstellingen op het terrein kunnen worden gerealiseerd.

Een lid merkt op dat het begrip « reproductieve gezondheidszorg » vrij vaag blijft. Zij wil een nauwkeuriger definitie van dit begrip.

Daarenboven herinnert zij eraan dat de commissie gediscussieerd heeft over de wenselijkheid om op te treden in de voormalige Belgische kolonies. Hoe ver staat het met de keuze van die landen voor de ontwikkelingsprogramma's ? Het zou een goede zaak zijn aan hen de voorkeur te geven teneinde gebruik te kunnen maken van de ervaring van onze ontwikkelingswerkers en de netwerken van sommige NGO's, inzonderheid in het gebied van de grote meren.

Een ander lid merkt op dat NGO's die willen erkend worden, onder meer moeten voldoen aan het criterium van nuttige en actuele ervaring in een of meer activiteitendomeinen vastgesteld door de Koning en dit moeten aantonen door neerlegging van de activiteitenrapporten over de werking van de jongste drie jaar. Wat heeft men bepaald voor de nieuwe NGO's ? Beoogt het wetsontwerp alleen bestaande NGO's ? Weigert men niet elke vorm van wijziging van de erkenning ? Men weet wat er thans gebeurt, niet alleen op het vlak van de erkenning maar ook op het stuk van de verdeling van de budgetten.

Spreker verbaast er zich over dat in een Belgische wettekst verwezen wordt naar de OESO en naar criteria die zijn vastgelegd door de OESO. Gaat het hier niet om een afstand van bevoegdheden waarbij de criteria genoemd worden die nu beschreven zijn, maar zonder de houding te kennen van het Belgische Parlement ten opzichte van de wijzigingen van die criteria van de OESO ? Deze organisatie neemt soms initiatieven die vanuit het oogpunt van ontwikkelingssamenwerking niet positief zijn voor de landen van het Zuiden. Er zij aan herinnerd dat er een wet inzake ontwikkelingssamenwerking en eerbiediging van de mensenrechten bestaat die de regering verplicht verslagen in te dienen bij het Parlement. Spreker heeft herhaaldelijk (in de vorm van een mondelinge vraag of een vraag om uitleg) de staatssecretaris ondervraagd over het uitblijven van die evaluatieverslagen. Indien in de voorliggende tekst niets wordt vermeld over de verplichting van de regering om dergelijke evaluatieverslagen op te stellen, moet men dan niet bepalen, dat de bepalingen uit een bestaande wet die nooit werd nageleefd, worden opgeheven ?

Het zou interessanter zijn om bij de bespreking van artikel 5 te vermelden dat het jaarverslag dat de regering aan het Parlement moet voorleggen, ook de resultaten moet bevatten van de externe evaluatie, die niet alleen betrekking heeft op de algemene ontwikkelingssamenwerking maar ook op de multilaterale samenwerking en dus op de activiteiten van onze ambtenaren bij het IMF en bij de Wereldbank.

De staatssecretaris legt uit dat België een aantal projecten steunt, bijvoorbeeld op het vlak van de ontmijning, de demobilisering, de conflictpreventie. Het is normaal dat het departement ontwikkelingssamenwerking, binnen het budget, de bevoegdheid heeft te beslissen welke projecten al dan niet worden ondersteund. Wanneer het gaat om een bredere vorm van militaire coöperatie dan de loutere conflictpreventie, beslist het departement Landsverdediging.

Wat betreft de problematiek van de mogelijke concentratie van de NGO's in 25 landen, antwoordt de staatssecretaris dat de NGO's autonoom zijn en vrijheid van handelen hebben. Deze autonomie is geregeld door een koninklijk besluit van 1997, en bestaat erin dat geen ambtenaren van het directoraat-generaal voor de ontwikkelingssamenwerking, geen kabinetsleden en geen personen die een mandaat hebben, lid kunnen zijn van de raad van bestuur van een NGO. Bovendien mogen NGO's niet verbonden zijn met derden, indien de doelstellingen van de NGO ondergeschikt zijn aan de belangen van deze derden. De overheid kan niet raken aan de autonomie van deze NGO's, ook al kunnen ze worden gebruikt als onderaannemer in bepaalde projecten. De concentratie van de ontwikkelingssamenwerking in 25 landen heeft dan ook enkel betrekking op de officiële ontwikkelingssamenwerking, en niet op de niet-gouvernementele of de multilaterale samenwerking.

De criteria inzake erkenning die door de OESO werden uitgewerkt, worden internationaal erkend. Deze worden nu opgenomen in een wettekst, wat een goede zaak is aangezien er thans te veel versnippering bestaat in de internationale samenwerking. Deze criteria kunnen worden opgenomen in zoveel mogelijk vormen van internationale samenwerking, hetzij van Staat tot Staat, hetzij in de niet-gouvernementele samenwerking. Per slot van rekening zijn deze criteria het resultaat van tal van internationale conferenties.

Voor de verslagen inzake de toepassing van de mensenrechten, dient de commissie zich te richten tot de minister van Buitenlandse Zaken, wiens departement deze zaken coördineert. De administratie Ontwikkelingssamenwerking is hierbij enkel betrokken wat betreft het respect voor de mensenrechten in de projecten van ontwikkelingssamenwerking in de landen die in het verslag geciteerd worden. Met betrekking tot de verslagen van externe evaluatie, die worden overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, merkt de staatssecretaris op dat deze diverse sectoren behandelen en een globaal beeld geven. Deze verslagen hebben betrekking op de samenwerking van overheidswege, de multilaterale samenwerking, de interuniversitaire samenwerking, de niet-gouvernementele samenwerking. Eén en ander zal worden versterkt door de diensten voor externe evaluatie binnen het directoraat-generaal voor de internationale samenwerking.

Met betrekking tot de chronologie van het wetsontwerp, verwijst de staatssecretaris naar de interessante besprekingen in deze commissie, twee jaar geleden, over de verschillende plannen voor de KMO's, de progressieve afschaffing van de gebonden hulp, ... Dit ontwerp wordt dan ook niet overhaast voorgesteld aan de Senaat. Niettemin heeft het ontwerp, na de besprekingen van twee jaar geleden, enkele etappes gekend. Eerst was er het plan van het staatssecretariaat, vervolgens dat van de regering, en nu is het omgezet in een wetsontwerp. Dit beleidsplan had net zo goed gestalte kunnen krijgen door middel van een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Uiteindelijk heeft het Parlement, samen met de staatssecretaris ervoor geopteerd om de betrokkenheid van het Parlement te versterken.

Op de opmerkingen van een lid inzake de hypocrisie, de façade, het gespeeld idealisme, antwoordt de staatssecretaris dat hij steeds de globale hervorming voor ogen heeft gehouden, waarbij hij geen rekening houdt met individuele appreciaties.

Op de kritieken dat de zachte sector te veel wordt benadrukt, heeft de staatssecretaris reeds meermaals zijn visie gegeven. Hij heeft de indruk dat het gaat om een dovemansgesprek. De infrastructuur, de macro-economische aanpak is een belangrijke aanpak en zal worden versterkt binnen het DGIS, omdat hiervoor specifiek contractuelen van hoog niveau zullen worden aangetrokken. De economische infrastructuur is een prioriteit van de Belgische samenwerking. De grote infrastructuur van de gensoverschrijdende samenwerking, die belangrijk is voor de ontsluiting van verschillende landen, gebeurt door internationale instellingen, zoals de Wereldbank of het Europees Ontwikkelingsfonds, waar België een belangrijk bedrag toe bijdraagt. België is het eerste land geweest dat de « regional infrastructural unit » in Oeganda, die grote wegen aanlegt vanuit Mombassa naar Kongo, heeft gesteund met 1 miljoen dollar.

Met betrekking tot de interdepartementale groep voor samenwerking en ontwikkelingen, wijst de staatssecretaris op het feit dat die als gevolg van het advies van de Raad van State uit het ontwerp is geschrapt omdat deze groep deel uitmaakte van de uitvoerende macht. Deze groep kon derhalve niet worden opgenomen in het ontwerp, hoewel uit het regeringsplan van 1995 blijkt dat ze versterkt moet worden. Bovendien heeft de staatssecretaris toegezegd om nog tijdens deze zittingsperiode een koninklijk besluit te nemen, met als doel deze interdepartementale groep te institutionaliseren. Dit ontwerp-koninklijk besluit ligt klaar.

Artikel 6 van het ontwerp voorziet als criterium voor de directe bilaterale samenwerking onder andere de inachtneming door het partnerland van het principe van goed bestuur. Dit is een fundamenteel principe, dat echter niet moet worden geïnterpreteerd als een dictaat van Bretton-Woods. Deze dictaten, die weliswaar versoepelen en waarover wordt nagedacht in de Wereldbank en in het IMF, hebben betrekking op de structurele aanpassingsprogramma's. Dit mechanisme kan, hoewel het in se een goed mechanisme is, een bijkomende druk zetten op sociale sectoren en programma's. Men moet dan ook niet enkel oog hebben voor de kwantiteit van de schuldverlichting, maar ook voor de kwaliteit, d.w.z. de sociale en ecologische dimensie van de structurele aanpassingsprogramma's. Op dit ogenblik is hiervoor te weinig aandacht. De kwaliteit van het bestuur, op het vlak van doorzichtigheid, de graad van bureaucratie, de graad van corruptie, moet voor ogen worden gehouden. Het principe van het goed bestuur is dan ook een goed beginsel, en kan niet beperkt worden tot de structurele aanpassingsprogramma's. Dit is een andere houding dan te zeggen, zoals onze Noorderburen doen, dat men enkel moet investeren in het kader van het zgn. « needs and merits »-systeem. Volgens deze houding mag men enkel samenwerken wanneer er een goed bestuur is. In het Nederlands parlement woedt deze discussie in alle hevigheid. België gaat met deze houding niet akkoord. Wat ook de methode of strategie moge zijn, men moet gaan naar de armsten der armen. Deze mensen bevinden zich niet noodzakelijk in landen met een goed bestuur.

Volgens het eerste criterium inzake multilaterale samenwerking (artikel 9 van het wetsontwerp) moeten de algemene doelstellingen van de internationale organisatie aansluiten bij die van de Belgische internationale samenwerking. Het klopt dat deze criteria algemeen zijn. Het gaat tenslotte maar om een kaderwet, die evenwel bindend is voor de verantwoordelijke minister of staatssecretaris. In elk van deze criteria, zijn de afgelopen jaren conventies gesloten. Deze conventies zijn compatibel met de prioriteiten op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking. Dit is bijvoorbeeld het geval met de programma's inzake het versterken van de parlementaire democratieën, de sociale cohesie, de bestrijding van aids. De algemene criteria, die zijn opgenomen in artikel 9 van het ontwerp, worden dus geconcretiseerd in elk van de programma's die in het kader van de multilaterale samenwerking werden opgestart. Overigens is het zo dat de impact van België op deze programma's vrij groot is, aangezien men zich concentreert op 4 of 5 van de in totaal meer dan 40 programma's die bijvoorbeeld op het niveau van de Wereldbank lopen. Men mag niet vergeten dat hierover internationale verdragen zijn gesloten.

Wat de parlementaire controle op de multilaterale programma's betreft, wijst de staatssecretaris erop dat deze programma's door derden worden geëvalueerd. De staatssecretaris spreekt zich uit ten gunste van de multilaterale samenwerking. Wanneer men een multilaterale organisatie ondersteunt, moet men niet alles « bilateraliseren ». Zelfs indien de Belgische overheid meer controle moet uitoefenen op de bureaucratie en op sommige ontsporingen, moet men toch aan de multilaterale organisatie voldoende ruimte laten om zélf te evalueren. De staatssecretaris wenst een groot deel « core funding » door de multilaterale organisatie zélf. Wat betreft de « trust funding », kan België een specifiek project steunen, binnen de multilaterale organisatie.

De reproductieve gezondheidszorg omschrijft de staatssecretaris als alles wat te maken heeft met de geboorteregeling, de gezondheid van de vrouw en van de moeder. Dit is een begrip dat internationaal erkend wordt als « reproductive health ». Dit wordt meer en meer geïntegreerd in de eerstelijns-gezondheidsinstellingen.

Op de vragen die zijn gesteld omtrent de conflictpreventie, stelt de staatssecretaris dat elke vorm van ontwikkelingssamenwerking te maken heeft met buitenlands beleid, en dus een politieke dimensie heeft. Hier moet de complementariteit spelen tussen het buitenlands beleid en de ontwikkelingssamenwerking. Vandaar ook de grotere samenwerking tussen de directoraten-generaal die bevoegd zijn voor buitenlandse handel, buitenlandse zaken en internationale samenwerking.

In de begroting voor 1999 gaat 23 % naar de gouvernementele, directe bilaterale samenwerking, 27 % naar de indirecte bilaterale samenwerking, en 35 % naar de multilaterale samenwerking.

De wet voorziet ook in een jaarlijkse evaluatie door de BTC door middel van een verslag aan de minister en aan het Parlement. Zowel de wet betreffende de BTC als het ontwerp van kaderwet, voorziet dus in een jaarlijkse evaluatie.

De staatssecretaris zegt zeer gevoelig te zijn voor de problematiek van de terugkeer van fondsen naar eigen land. Hierover wordt thans een studie verricht voor de jaren 1994 tot 1996 en dat gebeurt in alle transparantie. België heeft een ongelooflijk dubbel rendement van 88 %. Voor elke 100 frank die wordt besteed, komt via bestellingen en via het zenden van personen 8 frank terug naar eigen land. Dit is zeer goed, in die zin dat dit een gevolg is van de competitiviteit van onze bedrijven, die zich op twee domeinen situeert : de spitstechnologie en alles wat met het medische te maken heeft.

Tot slot verwijst de staatssecretaris naar de memorie van toelichting bij het voorliggende ontwerp van kaderwet, waarin de 25 « concentratielanden » worden vermeld.

Een lid verklaart dat hij de term « hypocriet » niet zozeer heeft bedoeld ten opzichte van de persoon van de staatsecretaris, maar veeleer in de politieke betekenis van het woord heeft gebruikt. Tevens betreurt spreker dat de commissie nog niet beschikt over de studie waarnaar de staatssecretaris heeft verwezen. Verder verwijst het lid naar de memorie van toelichting bij het ontwerp, waarin wordt gesteld dat (Stuk Kamer, 1998-1999, nr. 1791/1, blz. 3) « ... ofschoon deze problematiek het strikte kader van het toepassingsveld van het ontwerp van wet overschrijdt ­, de Belgische internationale samenwerking op het Europese niveau posities zal innemen met betrekking tot de ontbinding van de hulp, welke uitgaan van de volgende elementen... ». Hier wordt opnieuw warm en koud geblazen. De kritiek in verband met het « haast- en spoedwerk » van de regering heeft niet zozeer betrekking op de discussie over de internationale samenwerking, die in de commissie reeds 2 jaar geleden werd gevoerd, maar wel op de finalisering van de besluiten van de commissie in een wetsontwerp. Spreker herinnert eraan dat hij toen in de commissie heeft gesproken over de « orphan drugs », waaromtrent de staatssecretaris een aantal initiatieven heeft aangekondigd, die tot op heden zijn uitgebleven. Anderzijds wordt onze zeer performante farmaceutische industrie op het federale vlak benadeeld ­ waarvoor de staatssecretaris geen rechtstreekse verantwoordelijkheid draagt ­ zodat zij niet meer zal kunnen meespelen wanneer het principe van de ongebonden hulp wordt doorgedreven. Spreker dringt er nogmaals op aan te willen beschikken over de door de staatssecretaris aangehaalde studie, alvorens de artikelsgewijze bespreking wordt aangevat.

De heer Jonckheer, indiener van amendement nr. 14 is bereid het zo aan te passen dat het regeringslid het verslag moet maken en niet de vertegenwoordiger, teneinde het argument te omzeilen dat een lid van de raad van bestuur van het Monetair Fonds zich niet voor het Parlement moet verantwoorden. Hij kan dat doen wanneer de bevoegde minister het hem opdraagt.

De motivering achter artikel 9 is dat de programma's die wij steunen binnen de multilaterale samenwerking compatibel moeten zijn met de Belgische bilaterale samenwerking. Dat lijkt aanvaardbaar als het alleen slaat op openbare instellingen. De tekst van het ontwerp geeft evenwel de indruk dat men instellingen zal selecteren, terwijl de staatssecretaris heeft verklaard dat de multilaterale programma's die België binnen de internationale organisaties steunt, in overeenstemming moeten zijn met de Belgische bilaterale samenwerking.

Spreker heeft geen argumenten tegen het standpunt van de staatssecretaris, die voorstander is van multilaterale samenwerking. Men kan evenwel niet ontkennen dat deze internationale organisaties ontsnappen aan elke parlementaire controle. Ideaal zou zijn dat er ook multilaterale parlementaire assemblees worden opgericht. Het Europees Parlement is het enige Parlement dat bevoegd is om controle uit te oefenen en mensen te benoemen. Alle andere instellingen werken uitsluitend met vertegenwoordigers van de uitvoerende macht, die slechts indirect verkozen personen zijn.

III. BESPREKING VAN EN STEMMINGEN OVER DE AMENDEMENTEN

Artikel 3

De heer Devolder dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/2, 1998-1999, amendement nr. 1), dat luidt als volgt :

« In het tweede lid, de woorden « De Belgische internationale samenwerking draagt in dit kader bij tot de algemene doelstellingen van ontwikkeling en versterking van de democratie en van de rechtsstaat » vervangen door de woorden « In dit kader van duurzame ontwikkeling draagt de Belgische internationale samenwerking bij tot de uitbouw van een pluralistische maatschappij op basis van de principes van de democratie en de rechtsstaat. »

Verantwoording

A) Inhoudelijk

Het overplanten van ons westers democratisch systeem op een cultureel totaal anders gestructureerde maatschappij is geen evidentie. In een aantal landen worden de democratische regels enkel gebruikt als camouflage voor een monolitisch politiek systeem. Bovendien dekt de democratie enkel de politieke realiteit en niet de ruimere maatschappelijke structuur. Daarom pleiten wij om de klemtoon te verleggen naar de opbouw van een pluralistische maatschappij.

B) Tekstcorrecties

Nadat in de eerste paragraaf duurzame ontwikkeling als hoofddoelstelling is vooropgezet kan zij in de volgende paragraaf niet als nevenschikking worden herhaald.

Het woord « rechtstaat » vervangen door het woord « rechtsstaat ».

Amendement nr. 1 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

De heer Devolder dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/2, 1998-1999, amendement nr. 2), dat luidt als volgt :

« Het derde lid vervangen als volgt :

« Om de duurzame ontwikkeling in de partnerlanden te realiseren zal de Belgische internationale samenwerking de sociale, economische, culturele en politieke ontwikkeling bevorderen; het maatschappelijk draagvlak aldaar versterken; de Belgische publieke opinie informeren inzonderheid over de ontwikkelingsefficiëntie en op basis van deze informatie de bevolking sensibiliseren. »

Verantwoording

In de memorie van toelichting wordt uitdrukkelijk bepaald dat het om de « sociale ontwikkeling » en de « economische ontwikkeling » gaat. Dit wordt best in het wetsontwerp vertaald in plaats van te spreken van vage begrippen zoals « socio-economisch ».

De Belgische publieke opinie moet niet alleen gesensibiliseerd worden maar ook en misschien wel in de eerste plaats geïnformeerd worden inzonderheid over de duurzame resultaten van de internationale samenwerking.

Amendement nr. 2 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

Artikel 4

De heer Devolder dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/2, 1998-1999, amendement nr. 3), dat luidt als volgt :

« A) In punt (1), de woorden « versterking van de institutionele en beheerscapaciteit, » vervangen door de woorden : « goed en pluralistich bestuur; institutionele en beheerscapaciteit; »

B) In punt (5), de woorden « aandacht voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen; » vervangen door de woorden : « aandacht voor het corrigeren van discriminaties; »

C) Dit artikel aanvullen als volgt :

« (7) voldoende rentabiliteit : kosten-batenanalyse en afweging ten opzichte van alternatieven; inbouwen van meetbare evaluatie-indicatoren;

(8) coördinatie en coherentie binnen een globaal ontwikkelingskader zowel met het partnerland en de lokale bevolking als met rechtstreeks of onrechtstreeks door de Belgische internationale samenwerking gefinancierde projecten en programma's. »

Verantwoording

In het voorgestelde wetsontwerp worden voor een aantal in artikel 3 vooropgestelde doelstellingen, onder andere goed bestuur en partnerschap, geen ontwikkelingsrelevante criteria naar voor geschoven of wordt de doelstelling verengd tot een deelaspect. Wij voegen daarom een aantal criteria toe.

Amendement nr. 3 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

Artikel 5

De heer Devolder dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/2, 1998-1999, amendement nr. 4), dat luidt als volgt :

« De woorden « externe evaluatie » « vervangen door het woord « evaluatie. »

Verantwoording

Hoewel aan externe evaluatie grote aandacht kan worden besteed is het niet verantwoord de evaluatie van de Belgische internationale samenwerking wettelijk te beperken tot deze evaluatie en bijgevolg de interne evaluatie geen wettelijke basis te geven.

Dit is des te verwonderlijker daar in het koninklijk besluit met betrekking tot de NGO's verwezen wordt naar interne evaluatie.

Amendement nr. 4 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

De heer Devolder dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/2, 1998-1999, amendement nr. 5), dat luidt als volgt :

« Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 5. ­ De Koning legt de instrumenten vast welke nodig zijn om de evaluatie van de Belgische internationale samenwerking te verzekeren. Hierbij wordt bijzondere aandacht besteed aan het openbaar karakter, de objectiviteit en de duidelijkheid van het evaluatiemechanisme.

De evaluatie heeft tot doel de kwaliteit van deze ontwikkelingssamenwerking kwantitatief te meten door systematisch, objectief en vergelijkend onderzoek naar de realisatie van de doelstellingen, zoals bedoeld in artikel 3, en van de criteria voor ontwikkelingsrelevantie, zoals bedoeld in artikel 4.

De evaluatie beoogt de efficiëntie, de impact, leefbaarheid en duurzaamheid en de doeltreffendheid van de aanwending van de ontwikkelingshulp te bepalen en zal in haar conclusie dusdanig zijn dat een duidelijke rangorde in de beoordeling wordt vastgesteld en de noodzakelijke bijsturingen concreet worden geformuleerd. »

Verantwoording

Gezien de onbestaande, zwakke of puur verbale evaluatie van de ontwikkelingshulp momenteel is het absoluut noodzakelijk dat wettelijk niet alleen in evaluatie wordt voorzien maar dat hieraan ook een aantal voorwaarden worden gekoppeld zodanig dat het Parlement en de bevolking enige garantie hebben dat de evaluatie tot een verbetering van de ontwikkelingsefficiëntie zal leiden.

We stellen daarom voor een aantal elementen uit het voorontwerp, die in het ontwerp geschrapt werden, terug op te nemen en er een aantal nieuwe aan toe te voegen, inzonderheid met betrekking tot het kwantitatief en het vergelijkend karakter van de evaluatie.

Omwille van de objectiviteit en de neutraliteit is grote doorzichtigheid en duidelijkheid met betrekking tot het evaluatiemechanisme aangewezen. De ervaring met de NGO-evaluatie leert dat dit best wettelijk wordt vastgelegd.

Amendement nr. 5 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

Artikelen 6, 7 en 8

De heer Devolder dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/2, 1998-1999, amendement nr. 6), dat luidt als volgt :

Artt. 6, 7 en 8

« In elk van de artikelen de woorden « directe bilaterale samenwerking » telkens vervangen door de woorden « bilaterale samenwerking. »

Verantwoording

Indien het federale Parlement de ambitie heeft om de prioriteiten voor de internationale samenwerking vast te leggen inzake geografische, sectorale en thematische concentratie moeten deze prioriteiten gelden voor alle vormen van ontwikkelingssamenwerking die onder de federale bevoegdheid vallen. Zo niet is gans de concentratiefilosofie ongeloofwaardig. De argumentatie om de prioriteiten te bepalen voor de indirect bilaterale samenwerking kan niet fundamenteel anders zijn dan die voor de direct bilaterale samenwerking. Idem dito voor de multilaterale samenwerking maar daar stelt zich het probleem dat België slechts marginaal en/of indirect vat heeft op de prioriteiten.

Bijgevolg moeten de artikelen 6, 7 en 8 met betrekking tot de concentratie verruimd worden van de « directe bilaterale samenwerking » tot de « bilaterale samenwerking » in haar geheel.

Amendement nr. 6 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

Artikel 6

De heer Devolder dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/2, 1998-1999, amendement nr. 7), dat luidt als volgt :

In § 2, het derde lid vervangen als volgt :

« De strategienota's worden jaarlijks geëvalueerd en aangepast aan de gewijzigde context van de internationale samenwerking, volgens de modaliteiten bepaald door de Koning.

De strategienota's geven een volledig overzicht van de rechtstreeks of onrechtstreeks door de Belgische staat gefinancierde internationale samenwerking en informeren ook over de coherentie en coördinatie met ontwikkelingsprogramma's van andere overheden in het betrokken land. »

Verantwoording

Gezien het belang van de strategienota's, zowel voor de uitvoering als voor de parlementaire controle van het Belgisch beleid inzake ontwikkelingssamenwerking, moeten de strategienota's jaarlijks in plaats van vierjaarlijks worden aangepast.

De strategienota's moeten het volledig gamma van de Belgische internationale samenwerking met een partnerland betreffen. Er moet in dit geheel ook aandacht zijn voor de coherentie en coördinatie met de ontwikkelingshulp die van andere instanties komt.

Amendement nr. 7 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

Artikel 7

De heer Devolder dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/2, 1998-1999, amendement nr. 8), dat luidt als volgt :

Paragraaf 1 aanvullen met een 6º, luidend als volgt :

« 6º ondernemerschap. »

Verantwoording

Elk van de vijf sectoren die in het wetsontwerp worden vermeld is op zich te verdedigen als prioritair inzake ontwikkelingssamenwerking. Het is evenwel niet verantwoord om enkel prioriteiten in de zachte sector voorop te stellen.

Hoe men het ook draait of keert duurzame ontwikkeling vereist een harde basis, en daarvoor zijn een economische structuur, investeringen en ondernemers nodig. Het lijkt ons aangewezen om minstens één harde ontwikkelingsfactor, met name het ondernemerschap, als bijkomende prioritaire sector op te nemen.

Amendement nr. 8 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

De heer Devolder dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/2, 1998-1999, amendement nr. 9), dat luidt als volgt :

In § 2, het derde lid vervangen als volgt :

« De strategienota's worden jaarlijks geëvalueerd en aangepast aan de gewijzigde context van de internationale samenwerking, volgens de modaliteiten zoals bepaald door de Koning.

De strategienota's geven een volledig overzicht van de rechtstreeks of onrechtstreeks door de Belgische Staat gefinancierde internationale samenwerking en informeren ook over de coherentie en coördinatie met ontwikkelingsprogramma's van andere overheden in de betrokken sector. »

Verantwoording

Gezien het belang van de strategienota's, zowel voor de uitvoering als voor de parlementaire controle van het Belgisch beleid inzake ontwikkelingssamenwerking, moeten de strategienota's jaarlijks in plaats van vierjaarlijks worden aangepast.

De strategienota's moeten het volledig gamma van de Belgische internationale samenwerking in een bepaalde sector betreffen. Er moet in dit geheel ook aandacht zijn voor de coherentie en coördinatie met de ontwikkelingshulp in de betreffende sector.

Amendement nr. 9 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

Artikel 8

De heer Devolder dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/2, 1998-1999, amendement nr. 10), dat luidt als volgt :

A) in § 1, het woord « drie » vervangen door het woord « vier »;

B) paragraaf 1 aanvullen met een 4º, luidend als volgt :

« 4º de politieke stabiliteit en economische dynamiek ».

Verantwoording

Door de concentratie van de thema's in de zachte sector wordt de ontwikkelingssamenwerking herleid tot een charitatieve instelling, een soort internationale OCMW.

Uit wetenschappelijke en historische analyse blijkt overduidelijk dat zonder politieke stabiliteit en economische dynamiek, het effect van internationale samenwerking op de duurzame ontwikkeling zeer marginaal tot onbestaand is. Daarom pleiten wij om deze beide harde elementen als bijkomend overkoepelend thema te formuleren.

Amendement nr. 10 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

De heer Devolder dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/2, 1998-1999, amendement nr. 11), dat luidt als volgt :

In § 2, het derde lid vervangen als volgt :

« De strategienota's worden jaarlijks geëvalueerd en aangepast aan de gewijzigde context van de internationale samenwerking, volgens de modaliteiten bepaald door de Koning.

De strategienota's geven een volledig overzicht van de rechtstreeks of onrechtstreeks door de Belgische Staat gefinancierde internationale samenwerking en informeren ook over de coherentie en coördinatie met ontwikkelingsprogramma's van andere overheden in de betrokken sector. »

Verantwoording

Gezien het belang van de strategienota's, zowel voor de uitvoering als voor de parlementaire controle van het Belgisch beleid inzake ontwikkelingssamenwerking moeten de strategienota's jaarlijks in plaats van vierjaarlijks worden aangepast.

De strategienota's moeten het volledig gamma van de Belgische internationale samenwerking met betrekking tot een bepaald thema betreffen. Er moet in dit geheel ook aandacht zijn voor de coherentie en coördinatie met de ontwikkelingshulp voor hetzelfde thema.

Amendement nr. 11 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

Artikel 9

De heer Jonckheer dient een amendement nr. 14 in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/3, 1998-1999, dat luidt als volgt :

« Dit artikel aanvullen met een lid, luidende :

« De vertegenwoordigers van de Belgische regering in de raden van bestuur van deze internationale organisaties leggen het Parlement jaarlijks een activiteitenverslag voor over het beleid dat deze instellingen voeren tegenover de landen waarmee wij een bilaterale samenwerking onderhouden en over de door België verdedigde standpunten. »

Een lid vraagt de staatssecretaris of hij er borg voor staat dat de minister jaarlijks een rapport zal overzenden aan het Parlement.

De staatssecretaris antwoordt dat hij hiervoor inderdaad borg staat. Het is de bedoeling dat de regering jaarlijks een rapport voorlegt aan de wetgevende kamers.

Amendement nr. 14 wordt verworpen met 6 stemmen bij 3 onthoudingen.

Artikel 10

De heer Devolder dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/2, 1998-1999, amendement nr. 12), dat luidt als volgt :

« Dit artikel aanvullen met de volgende leden :

« De niet-gouvernementele organisaties worden geëvalueerd conform de bepalingen in artikel 5 van deze wet.

Met het oog op een optimale coherentie en een maximale efficiëntie worden de niet-gouvernementele organisaties gestimuleerd om zich in te schrijven in de globale doelstellingen, de ontwikkelingsrelevante criteria en de strategie van de Belgische internationale samenwerking, zoals bepaald in deze wet. Afwijkingen hiervan worden gemotiveerd en mogen in volume het percentage aan eigen inbreng voor het globale actieplan niet overschrijden. »

Verantwoording

Er is geen enkele reden om voor de indirecte bilaterale samenwerking de evaluatie niet wettelijk vast te leggen zoals voor de directe bilaterale en de multilaterale samenwerking.

De principes van de concentratie moeten tenminste deels, bijvoorbeeld in verhouding tot het aandeel van de overheidssubsidiëring, op de indirecte samenwerking worden toegepast.

Amendement nr. 12 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.

Artikel 11

De heer Devolder dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1309/2, 1998-1999, amendement nr. 13), dat luidt als volgt :

Dit artikel aanvullen met de volgende leden :

« De andere partners van de indirecte bilaterale samenwerking worden geëvalueerd conform de bepalingen in artikel 5 van deze wet.

Met het oog op een optimale coherentie en een maximale efficiëntie worden de andere partners van de indirecte bilaterale samenwerking gestimuleerd om zich in te schrijven in de globale doelstellingen en de strategie van de Belgische internationale samenwerking, zoals bepaald in deze wet. Afwijkingen hiervan worden gemotiveerd en mogen in volume het door de Koning bepaalde percentage niet overschrijden. »

Verantwoording

Er is geen enkele reden om voor de indirecte bilaterale samenwerking de evaluatie niet wettelijk vast te leggen zoals voor de directe bilaterale en de multilaterale samenwerking.

De principes van de concentratie moeten tenminste deels, bijvoorbeeld in verhouding tot het aandeel van de overheidssubsidiëring, op de indirecte samenwerking worden toegepast.

IV. STEMMING OVER HET GEHEEL

Een lid verklaart het ontwerp in principe te steunen, maar is wel de mening toegedaan dat in het wetsontwerp te veel bevoegdheid wordt gegeven aan de regering. Vele zaken kunnen immers worden geregeld bij koninklijk besluit, zonder dat het Parlement daarbij betrokken wordt.

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 7 stemmen bij 3 onthoudingen.

Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Robert URBAIN. Valère VAUTMANS.

(1) Opvolging van de problemen van het Algemeen Bestuur voor Ontwikkelingssamenwerking (Stuk Kamer, nr. 1123/1 - 96/97).