1-1204/3

1-1204/3

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

10 MAART 1999


Wetsontwerp tot wijziging van artikel 3 van de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 9 VAN DE HEER D'HOOGHE C.S.

Art. 2bis

Een artikel 2bis invoegen, luidende :

« Artikel 3, 2º, van dezelfde wet, vervangen als volgt :

« 2º de door de verzekeraars met hun agenten gesloten overeenkomsten voorzover de agent uit hoofde van de overeenkomst aanspraak kan maken op een overnamevergoeding bij overdracht van de verzekeringsportefeuille of van het beheer ervan. »

Verantwoording

Tussenpersonen in verzekeringen genieten een verregaande bescherming door de rechten die zij op de verzekeringsportefeuille kunnen laten gelden. Ofwel zijn zij eigenaar van de portefeuille ofwel hebben zij een recht van beheer op de portefeuille dat zij te gelde kunnen maken.

Bij overdraccht van de verzekeringsportefeuille of van het beheer ervan kunnen zij aanspraak maken op een overnamevergoeding die afhankelijk is van de waarde van de verzekeringsportefeuille.

Deze waarde wordt bepaald door de duurtijd van de verzekeringscontracten die deel uitmaken van de portefeuille en de toekomstige commissies.

De bepalingen in de handelsagentuurwet ­ inzonderheid het indirect en uitgesteld commissieloon, de uitwinningsvergoedingen en de beperkte uitwerking van het concurrentiebeding ­ staan haaks op deze gebruiken.

Jacques D'HOOGHE.
Leo DELCROIX.
Johan WEYTS.

Nr. 10 VAN DE HEER COENE

Art. 3

Dit artikel vervangen door de volgende bepaling :

« Deze wet is van toepassing op de verbintenissen waarvan de uitvoering in rechte wordt gevorderd na 1 januari 1999. »

Verantwoording

Na de goedkeuring van het wetsontwerp in de Kamer van volksvertegenwoordigers hebben sommige kredietinstellingen misbruik gemaakt van de periode tussen de goedkeuring van de wet en haar inwerkingtreding om de contracten met hun zelfstandige agenten op te zeggen of eenzijdig aan te passen. Dit amendement wil ervoor zorgen dat ook deze agenten genieten van de bescherming geboden door deze wet.

Luc COENE.

Nr. 11 VAN DE HEER DELCROIX

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« In artikel 3 van de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) De bepalingen onder 2º en 3º werden opgeheven;

B) Het aldus gewijzigde artikel 3 wordt artikel 3, § 1;

C) Aan artikel 3 wordt een § 2 toegevoegd, luidende :

« § 2. Deze wet is, met uitzondering van de artikelen 10 tot en met 14, van artikel 15, vijfde lid, artikel 16, artikel 20 en artikel 25, van toepassing op de overeenkomsten afgesloten door de verzekeraars, kredietinstellingen en beursvennootschappen met hun respectieve agenten, en de overeenkomsten afgesloten door handelsagenten die werkzaam zijn op een effectenbeurs, op andere markten voor effecten en andere financiële instrumenten of op beurzen voor de termijnhandel in goederen en waren. »

Verantwoording

Het is noodzakelijk de handelsagenten uit de bank- en verzekeringssector uit te sluiten van het toepassingsgebied van een specifiek aantal bepalingen van de wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst.

In de bank- en verzekeringssector wordt de betaling van commissies reeds van oudsher in vrij overleg tussen partijen bedongen. Soms hebben bepaalde tussenpersonen overigens een aardige overnamesom betaald voor een kantoor dat via haar bemiddeling belangrijke commissies kan innen.

Het zou derhalve een scheeftrekking van de bestaande concurrentieverhoudingen teweegbrengen mocht de wetgever plots een dwingende bepaling willen opleggen ter zake van de commissies in deze sector.

Desgevallend dringt zich overigens een meer genuanceerde regeling op.

Anderzijds is het niet altijd mogelijk om een commissie onmiddellijk bij het afsluiten van een overeenkomst met een klant uit te betalen (cf. artikel 10 van de handelsagentuurovereenkomstwet) of is het niet zo eenvoudig uit te maken of en in welke omstandigheden een afgesloten overeenkomst aan een vorige overeenkomst van een handelsagent te wijten is (cf. artikel 11 van de handelsagentuurovereenkomstenwet). De toepasselijkheid van deze bepalingen op de bank- en verzekeringssector lijkt tot onoverzichtelijke interpretatiemoeilijkheden en rechtsonzekere verhoudingen te leiden.

Artikel 15, vijfde lid, van de handelsagentuurovereenkomstenwet wordt uitgesloten voor de bank- en verzekeringssector omdat het onbegonnen werk is om iedere wijziging van het contract met de handelsagenten individueel te onderhandelen telkens er een nieuw product op de markt komt. Dit zou het concurrentievermogen van de Belgische bank- en verzekeringssector in zijn geheel aantasten vanwege deze kunstmatige verhoging van de kostprijs van de bank- en verzekeringsdiensten, wat alleen maar op de eindconsument zal worden verhaald. Bovendien kent de vrije markt ter zake haar eigen prerogatieven.

De toepasselijkheid van de eerste vier leden van artikel 15 lijkt voldoende waarborgen te bieden. Er wordt daarin verwezen naar de gebruiken in de sector en naar de verplichting dat iedere vergoeding billijk moet zijn, wat de rechtbanken bij mogelijke disputen toch een zeer ruime appreciatiebevoegdheid laat. Dit lijkt een betere werkwijze dan de automatische en onmiddellijke verbreking van het contract als sanctie. Overigens zouden alleen economisch sterke partijen zich op deze wetsbepaling kunnen beroepen.

Artikel 16 bijvoorbeeld voorziet in een overbodige formaliteit. Uiteraard wordt er in de sector geregeld afgerekend tussen bank of verzekeringsonderneming en handelsagent, doch deze afrekening geschiedt gebruikelijk op continue basis, waarbij niet noodzakelijk een individuele opgave en detaillering van de commissies per kwartaal kan worden verstrekt. Dit zou tot een drastische herwerking van de informaticasystemen van de banken en verzekeringsondernemingen moeten leiden, die alleen maar kostengenererend is en geen verder nut heeft voor de handelsagent. Het is trouwens een illusie te denken dat bepaalde tussenpersonen in de krediet- of verzekeringssector niet op de hoogte zouden zijn van hoe hun commissies berekend worden, waardoor zij bescherming zouden behoeven.

Ook de regeling van de uitwinningsvergoeding van artikel 20 is niet toe te passen in een systeem dat reeds voorziet in een vergoeding voor aangebracht cliënteel. Uit de economische wetmatigheid van vraag en aanbod en vrije prijsonderhandelingen volgt dat de invoering van een uitwinningsvergoeding alleen maar daarin resulteert dat de commissies betaald aan de handelsagenten tijdens de loop van hun activiteit, zouden moeten worden verminderd. Men kan zich afvragen of dit de bescherming van de handelsagenten ten goede komt.

Tenslotte moge nog duidelijk zijn dat het als een tang op een varken past om de beroepsaansprakelijkheid van de tussenpersonen in de bank- en verzekeringssector te beperken tot het bedrag van de ontvangen commissies (artikel 25 van de handelsagentuurovereenkomstenwet). Dergelijke beperking van de aansprakelijkheid is in geen enkele beroepsgroep bekend en kan alleen maar tot misbruiken aanleiding geven.

Het moge, kortom, duidelijk zijn dat bepaalde bepalingen van de handelsagentuurovereenkomstenwet niet aangepast zijn aan de gebruiken die heersen in de bank- en verzekeringssector, en dat het niet gepast lijkt bepaalde bijkomende formele en administratieve vereisten op te leggen die hun doel volkomen voorbijschieten. En dat in een tijdperk waarin luidop de roep weerklinkt naar meer administratieve vereenvoudiging.

De geschetste modaliteiten van de overeenkomsten tussen de handelsagenten en de bank- of verzekeringsondernemingen hebben trouwens op zichzelf weinig te maken met de sociale bescherming van de betrokken handelsagenten, wat de oorspronkelijke indieners van het wetsontwerp beoogden. Integendeel valt te vrezen dat de volledige toepasselijkheid van de handelsagentuurovereenkomstenwet in de bank- en verzekeringssector een afname van het aantal handelsagenten tot gevolg zou hebben. Dit betekent niet noodzakelijk dat deze afname van economische bedrijvigheid automatisch gecompenseerd zou worden door meer aanwervingen.

Nr. 12 VAN DE HEER DELCROIX

(Subsidiair amendement op amendement nr. 11)

Art. 2bis

Een artikel 2bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Artikel 15 van dezelfde wet wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende :

« In afwijking van de voorgaande leden, worden, voor de handelsagenten die een overeenkomst hebben afgesloten met verzekeraars, kredietinstellingen en beursvennootschappen of op een effectenbeurs, op andere markten voor effecten en andere financiële instrumenten of op beurzen voor de termijnhandel in goederen en waren, de gebruiken en de minimumpercentages toepasselijk in de sector, bedoeld in het tweede lid, en de wijzigingsmodaliteiten, bedoeld in het vijfde lid, vastgelegd in een koninklijk besluit. De Koning pleegt voorafgaand overleg met de belanghebbenden uit de sector. »

Nr. 13 VAN DE HEER DELCROIX

(Subsidiair amendement op amendement nr. 11)

Art. 2ter

Een artikel 2ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Artikel 20 van dezelfde wet wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende :

« Dit artikel is niet van toepassing op de handelsagenten die een overeenkomst hebben afgesloten met verzekeraars, kredietinstellingen en beursvennootschappen of op een effectenbeurs, op andere markten voor effecten en andere financiële instrumenten of op beurzen voor de termijnhandel in goederen en waren. »

Verantwoording

In de bank- en verzekeringssector wordt de betaling van commissies reeds van oudsher in vrij overleg tussen partijen bedongen.

Het zou een scheeftrekking van de bestaande concurrentieverhoudingen teweegbrengen mocht de wetgever plots een dwingende bepaling willen opleggen ter zake van de bepaling van de commissies in deze sector.

In het kader van artikel 15 van de handelsagentuurovereenkomstenwet is het voor de bank- en verzekeringssector onbegonnen werk om iedere wijziging van het contract met de handelsagenten individueel te onderhandelen telkens er een nieuw product op de markt komt. Dit zou het concurrentievermogen van de Belgische bank- en verzekeringsdiensten in zijn geheel aantasten vanwege deze kunstmatige verhoging van de kostprijs van de bank- en verzekeringsdiensten, wat alleen maar op de eindconsument zal worden verhaald. Bovendien kent de vrije markt ter zake haar eigen prerogatieven.

Het lijkt daarom passende te voorzien in een overleg met de sector. Daarna kunnen bij koninklijk besluit de nodige minima worden bepaald.

De regeling van de uitwinningsvergoeding van artikel 20 hangt uiteraard vast met de berekeningswijze van de commissies in de sector. Het is in principe niet toepasbaar in een systeem dat reeds voorziet in een vergoeding voor aangebracht cliënteel. Uit de economische wetmatigheid van vraag en aanbod en vrije prijsonderhandelingen zou alleen volgen dat de invoering van een uitwinningsvergoeding alleen maar daarin resulteert dat de commissies betaald aan de handelsagenten tijdens de loop van hun activiteit, zouden moeten worden verminderd. Men kan zich afvragen of dit de bescherming van de handelsagenten ten goede komt.

De Koning kan, via de mogelijkheid geboden door het gewijzigde artikel 15, rekening houden met de uitsluiting van de betrokken agenten van een uitwinningsvergoeding.

Leo DELCROIX.