Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996


Bulletin 1-17

7 MEI 1996

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement
(Art. 66 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands ­ (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Justitie

Vraag nr. 131 van mevrouw de Bethune d.d. 5 april 1996 (N.) :
Racisme en xenofobie. ­ Geschriften.

In België worden we geconfronteerd met de feitelijke straffeloosheid van auteurs van geschriften die aanzetten tot racisme en xenofobie en van revisionistische geschriften.

Aanzetten tot racisme en xenofobie is bij wet van 30 juli 1981 strafbaar gesteld, terwijl het negationisme verboden wordt door de wet van 23 maart 1995. Doorgaans worden racistische of revisionistische uitlatingen verspreid via geschriften en drukwerken en dienen zij bijgevolg beschouwd te worden als persmisdrijven, die, conform artikel 150 van de Grondwet, onder de exclusieve bevoegdheid vallen van het Hof van assisen.

Sedert de helft van deze eeuw zouden assisenjury's echter niet meer samengesteld worden om persmisdrijven, en dus ook racistische persmisdrijven, te berechten.

Volgens het jaarverslag (1995) van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding zou de enige uitzondering op deze feitelijke straffeloosheid die de auteurs van racistische geschriften genieten, het arrest zijn van het Hof van assisen van Bergen van 23 juni 1994.

Dat misdrijven met racistische of revisionistische inslag, die hun impact via de media vertienvoudigen, straffeloos blijven is volstrekt onduldbaar.

Er dient trouwens op gewezen dat België het enige land is in Europa waar persmisdrijven door een volksjury dienen te worden berecht.

Ook op grond van het federaal regeerakkoord dient deze situatie van feitelijke straffeloosheid bestreden te worden.

Hoofdstuk II.A. 3 « Migratiebeleid en integratiebeleid » van dit akkoord stelt dat « de vaste aanwezigheid van personen van vreemde oorsprong in België moet worden beschouwd als een positieve bijdrage tot onze samenleving ». De regering brengt « met klem » in herinnering dat « zij de strijd tegen elke vorm van racisme, antisemitisme en vreemdelingenhaat zal voortzetten ».

Hoofdstuk VI zegt onder de hoofding « Vernieuwing van democratie en rechtsstaat » dat « de regering de inspanningen zal voortzetten om de werking van de overheid en het gerechtelijk apparaat te verbeteren ».

Graag had ik dan ook van de geachte minister een antwoord bekomen op de volgende vragen :

1. Hoeveel inbreuken op de wet van 30 juli 1981 en de wet van 23 maart 1995, die als persmisdrijven dienen te worden gekwalificeerd, werden, sedert de respectievelijke inwerkingtredingen van deze wetten, reeds geregistreerd ?

2. Welk gerechtelijk gevolg wordt doorgaans aan dit type delict gegeven ?

3. Wat zijn de beleidsintenties van de geachte minister om aan deze feitelijke straffeloosheid van misdrijven met racistische of revisionistische inslag een einde te maken ?

4. Hoe zal de geachte minister uitvoering geven aan de beleidsintentie van de regering om « met klem de strijd tegen elke vorm van racisme, antisemitisme en vreemdelingenhaat voort te zetten » ?