(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Tijdens de halfjaarlijkse Europese top in Madrid werden er inzake de Economische en Monetaire Unie en de eraan gekoppelde euro duidelijke afspraken gemaakt. Op 31 december 1998 worden de muntpariteiten van de deelnemende landen onherroepelijk vastgelegd. De leden van de EMU zullen één jaar voordien worden geselecteerd.
Om te kunnen meedoen moet een EMU-land over het jaar 1997 voldoen aan vijf criteria :
1. Een begrotingstekort van maximaal 3 pct. van het bruto binnenlands produkt (BBP);
2. Een staatsschuld van maximaal 60 pct. van het BBP;
3. Twee jaar lidmaatschap van het Europese wisselkoersenstelsel;
4. Een inflatie die niet hoger mag zijn dan die in de drie landen met de laagste inflatie;
5. Ten slotte een rente onder dezelfde voorwaarden als de inflatie.
Het is algemeen geweten dat er van de 15 Unie-landen slechts een vijftal in aanmerking zouden kunnen komen voor deelname aan de EMU. Er voldoet vandaag trouwens maar één land aan alle criteria : Luxemburg ! Die vaststellingen doen nogal wat Europese politici twijfelen over de haalbaarheid van de EMU op 1 januari 1999. De belangrijkste bekommernis blijkt de toetreding te zijn : wie zal tot het selecte clubje worden toegelaten en wie zal op vernederende wijze worden uitgesloten ? Dan rijst onmiddellijk de vraag of strikt de hand moet worden blijven gehouden aan de criteria vastgelegd in het Verdrag van Maastricht of er ruimte is voor onderhandelingen en compromissen. Het lijkt er meer en meer op dat de eenheidsmunt, die Europa economisch en monetair meer één moet maken, onvermijdelijk een factor van verdeeldheid zal worden. De relaties en verhoudingen tussen potentiële lidstaten, ongeduldige kandidaten en bewuste afzijdingen (Verenigd Koninkrijk) zullen zwaar op de proef worden gesteld.
Maar ook het geduld en de verwachtingen van de Europese bevolking wordt op de proef gesteld. Onder de mom van de bekende Maastrichtnormen, waarvan de 3 pct.-norm de bekendste is, zetten de Europese regeringen de tering naar de nering. Ook al moet in heel wat landen, los van elke norm, worden bespaard en gesaneerd, ontstaat er naar de burger toe een immens probleem. Jaren wordt de burger zoet gehouden dat de 3 pct.-norm, het Europese examen, de inspanningen rechtvaardigt. Wanneer de EMU niet doorgaat op 1 januari 1999, zitten de Europese politici met een dubbel probleem : een geloofwaardigheidsprobleem ten aanzien van de Europese burger en een economisch en politiek probleem binnen de Europese Unie.
Inzake deze verontrustende ontwikkelingen over de EMU had ik graag van de geachte minister een antwoord vernomen op volgende vragen :
1. Zoals het er nu voorstaat, volgens de criteria, kan België niet toetreden tot de EMU, want we zitten niet alleen met een begrotingstekort dat hoger is dan 3 pct., maar ook met een staatsschuld van maar liefst 134 pct., dus ver verwijderd van de 60 pct. Er wordt blijkbaar hard gewerkt aan de 3 pct.-norm, maar zijn er vooruitzichten dat die immense staatsschuld fors zal dalen en welke initiatieven neemt de regering ter zake ?
2. Gaat België, ondanks haar minder comfortabele positie, maar als trouw EU-lid, toch alle inspanningen leveren om de EMU te laten doorgaan op 1 januari 1999 ?
3. Welke houding neemt België aan ten aanzien van de strikte criteria die blijkbaar voor veel landen de lat te hoog leggen ? Moeten die gehandhaafd blijven of is bijsturing uiteindelijk toch noodzakelijk ?
4. Is het inderdaad zo dat, zoals in de economische wereld wordt beweerd, door de sterke positie van onze munt vandaag de munteenheid erg nadelig zou zijn voor ons land ?
Antwoord : Ik heb de eer het volgende antwoord aan het geachte lid mede te delen.
1. België voldoet reeds aan de overgangscriteria met uitzondering van de begrotingscriteria. Het is de bedoeling het tekort van België onder het niveau van 3 pct. te brengen in 1997. Wat de ratio van de schuld betreft is het niet juist te beweren dat het cijfer van 60 pct. bereikt moet worden. Het criterium van de schuld is inderdaad voornamelijk een criterium van een neerwaarts evoluerende trend. Deze interpretatie wordt trouwens zowel door de Commissie als door de Raad bevestigd. In de mate waarin het tekortcriterium zou worden gerespecteerd, zou de trendbeweging van de schuldratio eveneens neerwaarts moeten evolueren. Onder deze voorwaarden zal België eind 1997 alle convergentiecriteria vervullen.
2. De Europese Raad van Madrid heeft unaniem bevestigd dat de overgang naar de definitieve fase van de EMU plaats zou hebben op 1 januari 1999 voor de landen die aan de voorwaarden voldoen. Het gaat om een verbintenis waarop men niet kan terugkomen.
3. De convergentiecriteria werden door het Verdrag van Maastricht vastgelegd en kunnen niet geamendeerd worden noch in de richting van een verstrakking, noch in de richting van een versoepeling. Ze bevatten niet alleen een kwantitatief aspect, maar eveneens een interpretatiemarge.
4. Een niet-deelneming aan de eenheidsmunt op 1 januari 1999 zou een negatieve weerslag hebben op de Belgische economie. Dit zou de vorm kunnen aannemen van spanningen op de wisselmarkten, een opwaartse druk op de interestvoeten en een meer algemene vertrouwenscrisis.
Als België en haar voornaamste handelspartners zich vanaf het begin te samen in de Euro-zone bevinden, zou deze situatie een stabilisatiefactor moeten zijn met het oog op de bevordering van de handel.
Voor de andere landen van de EU wordt er momenteel gewerkt aan de oprichting van een globaal kader, met inbegrip van samenwerking op het gebied van wisselkoersbeleid. Op deze manier zal een beleid van concurrerende depreciatie in het kader van de interne markt vermeden worden.
Ik kan me in dit stadium nog niet uitspreken over het wisselkoersbeleid dat op wereldniveau zal worden gevoerd door de landen van de Euro-zone.
Algemeen beschouwd is het juist dat het afstappen van de mogelijkheid van aanpassingen via de wisselkoers een grotere soepelheid nodig maakt op het gebied van interne aanpassingen, in het bijzonder wat betreft de lonen, voor het behoud van de competitiviteit of om te beantwoorden aan eventuele externe schokken. De toetreding tot de Euro-zone zou op zichzelf niet de bestaande situatie grondig wijzigen in de mate waarin België, door haar huidige wisselkoersbeleid reeds sinds enkele jaren de facto afstand heeft gedaan van de mogelijkheid tot aanpassingen via de wisselkoers.
Het niveau van de huidige wisselkoers lijkt me niet van die aard te zijn dat onze concurrentiekracht hierdoor zou worden uitgehold. Daarvan getuigt het hoge lopende surplus op het buitenland, dat ons land vertoond. De deelname aan het wisselkoerssysteem van het EMS en het respecteren van de normale fluctuatiemarges binnen dit systeem vormen overigens één van de overgangscriteria tot de EMU, die men moet blijven respecteren.