Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996


Bulletin 1-13

26 MAART 1996

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands ­ (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken

Vraag nr. 49 van de heer Boutmans d.d. 10 november 1995 (N.) :
Europese Unie. ­ Conventie van Genève. ­ Begrip « vluchteling ».

Blijkbaar loopt op het niveau van de Europese Unie een overleg over de interpretatie van het begrip « vluchteling » in de Conventie van Genève. Men zou tot een gemeenschappelijke interpretatie willen komen, en dit zou al ver gevorderd zijn.

Graag vernam ik een antwoord op volgende vragen :

a) Wat is de stand van zaken over dit overleg ? Waarmee is men het in grote lijnen eens, waarover is er verschil van mening en welke positie neemt de Belgische regering daarover in ?

b) Wat is het uiteindelijke doel van dit overleg ; streeft men naar supranationale erkenningsinstanties ?

c) Indien niet, wat zal dan de status zijn van een gemeenschappelijke interpretatie ? Als die zou afwijken van de huidige jurisprudentie in ons land, hoe denkt u die wijziging dan door te voeren ? Komt er dan een wetsontwerp, een richtlijn aan de erkenningsinstanties ?

d) Concreet : één van de discussiepunten schijnt de « vervolging door derden » te zijn. Kan u de stand van zaken van deze discussie, en van de Belgische positie daarin weergeven ?


Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid de volgende inlichtingen te verstrekken.

a) In het kader van de intergouvernementele samenwerking heeft de Raad van de Europese Unie, tijdens haar zitting van 23 november 1995, in principe ingestemd met het gemeenschappelijk standpunt inzake de geharmoniseerde toepassing van de definitie van de term « vluchteling » in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchteling.

Het gemeenschappelijk standpunt werd ingenomen onder voorbehoud van de rechtspraak inzake asiel van de lidstaten. De beleidslijnen die weerhouden werden, hebben betrekking op de criteria tot vaststelling van het statuut, en weerspiegelen de doctrinale en jurisprudentiële evolutie in de lidstaten. Een jaarlijks onderzoek door de Raad van de beoordeling van deze beleidslijnen en een eventuele aanpassing daarvan, wordt in het vooruitzicht gesteld.

De intergouvernementele methode heeft in vele gevallen tot het gebruik van het compromis geleid waardoor België op bepaalde punten een minderheidspositie kan verdedigen, in het bijzonder met betrekking tot de noties « vervolging door derden » en « burgeroorlog ».

b) De eventuele « communautarisering » van het asiel, door het aannemen van communautaire wettelijke instrumenten, de eventuele oprichting van een supranationale instantie evenals door het toekennen van bepaalde bevoegdheden aan het Hof van Justitie, zal opnieuw besproken worden tijdens de volgende intergouvernementele conferentie.

c) Momenteel situeert het Europees asielbeleid zich nog steeds in een intergouvernementele context. De Overeenkomst van Dublin terzijde gelaten, is hetgeen met betrekking tot het asielbeleid bereikt werd niet-bindend. Dit is in het bijzonder van toepassing op het gemeenschappelijk standpunt inzake de toepassing van de definitie van de term « vluchteling ».

d) In het algemeen verstaat men onder « vervolging », daden die door de overheden van een land gevoerd worden. Onder bepaalde voorwaarden kunnen daden van derden, waarbij de overheden niet bij machte zijn een doeltreffende bescherming te bieden of weigeren die te bieden, worden beschouwd als daden van vervolging, waarvoor zij conform de Conventie van Genève bescherming kunnen vragen. Deze positie is het resultaat van een compromis tussen de vijftien leden, waarbij België zich aangesloten heeft.