Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 1-58

ZITTING 1997-1998

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement
(Art. 66 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Vice-eerste minister en minister van Economie en Telecommunicatie (Economie)

Vraag nr. 189 van de heer Caluwé d.d. 3 oktober 1997 (N.) :
Ministerieel besluit van 13 maart 1986. ­ Maximumhuurprijzen. ­ Verhuring van films voor commerciële vertoning.

Overeenkomstig artikel 2 van de wet van 30 juli 1963 betreffende het verhuren van films bestemd voor commerciële vertoning, bepaalt de minister van Economische Zaken de maximumhuurprijs van films bestemd voor commerciële vertoning op basis van een maximumpercentage van de netto-ontvangst verkregen voor elk volledig programma. Deze bepaling is verantwoord, gelet op het feit dat overeenkomstig het arrest Coditel II van het Europees Hof van Justitie, door de Europese Commissie met betrekking tot de filmindustrie een systeem van selectieve distributie toegestaan wordt.

Het ministerieel besluit van 13 maart 1986 bepaalt de maximumhuurprijzen. Gelet op de machtspositie die de verdelers op de markt bezitten, zijn deze maximumhuurprijzen in grote mate ook de steeds gevraagde prijzen. Volgens het besluit van 1986 is de maximumhuurprijs 50 % (55 % wanneer het aantal verkochte entreekaartjes de « referteschijf » overstijgt). Terwijl de gemiddelde huurprijs volgens cijfers die verschenen zijn in Media Salles, in België op 49 % zou liggen. Daarmee komt België in een vergelijking van 16 Europese landen op de derde plaats na Portugal en Spanje. Noteer dat het Europees gemiddelde 41,4 % bedraagt en in Nederland en Groot-Brittannië het tarief respectievelijk 39 % en 40 % bedraagt. Volgens diezelfde cijfers ging in België in 1993 van de 162 frank dat een entreekaartje kostte 67 frank naar de verdeler en 69 frank naar de uitbater. In de onderzochte Europese landen kostte in 1993 een entreekaartje 172 frank en ging 62 frank naar de verdeler, terwijl 90 frank naar de zaaluitbaters ging. Met dit netto-onderdeel dat de Belgische uitbater behoudt van de kassarecette komt hij op de 13e plaats van de bestudeerde landen, terwijl het aandeel dat de filmverdelers in België kunnen opstrijken, het 6e grootste is van de 16 bestudeerde landen.

Deze cijfers tonen aan dat de reglementering die voortvloeit uit het ministerieel besluit van 13 maart 1986 leidt tot een onevenwichtige verdeling tussen filmverdeler en zaaluitbaters.

Mijn vraag is dan ook of de geachte minister overweegt dit ministerieel besluit te wijzigen.