1-164

1-164

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCE DU JEUDI 12 FÉVRIER 1998

VERGADERING VAN DONDERDAG 12 FEBRUARI 1998

(Vervolg-Suite)

MONDELINGE VRAAG VAN DE HEER DEVOLDER AAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID EN PENSIOENEN OVER « DE SCHAARSTE AAN RILATINE »

QUESTION ORALE DE M. DEVOLDER AU MINISTRE DE LA SANTÉ PUBLIQUE ET DES PENSIONS SUR « LA PÉNURIE DE RILATINE »

De voorzitter. ­ Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Devolder aan de minister van Volksgezondheid en Pensioenen.

Minister Derycke antwoordt namens zijn collega.

Het woord is aan de heer Devolder.

De heer Devolder (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, ik apprecieer de komst van minister Derycke, maar ik protesteer omdat minister Colla niet aanwezig is. Hij heeft immers persoonlijk de wens uitgedrukt op mijn vraag te antwoorden.

In december 1997 was er net als het jaar daarvoor een tekort bij de bevoorrading van het geneesmiddel Rilatine, dat tot op heden het behandelingsmiddel bij uitstek is voor kinderen en jongeren met het hyperkinetisch syndroom. In de verslagen van de bevoegde kamercommissie heb ik kunnen vaststellen dat midden januari over dit thema is gedebatteerd. De antwoorden van de minister op de vragen die daar werden gesteld, roepen bij mij enkele bedenkingen op.

Zo stelt de minister dat ouders die kinderen met leerproblemen hebben, te vlug naar het geneesmiddel grijpen. Voor dit geneesmiddel, dat tot de amfetamines behoort, moet steeds een voorschrift worden voorgelegd. Geen enkele huisarts zal het wagen om amfetamine-achtige geneesmiddelen aan schoolkinderen voor te schrijven omdat het risico bestaat dat deze geneesmiddelen een omgekeerde reactie teweegbrengen. Meestal wordt eerst een geneesheer-specialist geconsulteerd, die in samenspraak met de huisarts de therapie controleert.

Tevens stel ik vast dat het aan België toegekende quantum voor deze geneesmiddelen in november 1997 van 18 tot 33 kilogram werd verhoogd. Dit wijst erop dat de administratie, waarvoor de minister bevoegd is, na het vastgestelde tekort in 1996 een slecht beleid heeft gevoerd. De internationale organisaties hebben niet snel genoeg de nodige statistische gegevens gekregen die hen in staat moesten stellen België de noodzakelijke hoeveelheid geneesmiddelen ter beschikking te stellen.

Beschikt de minister over recente, realistische gezondheidsstatistieken waarin het aantal kinderen met het hyperkinetisch syndroom wordt aangegeven ? Hoe is de verhouding tussen België en de andere Europese landen wat betreft het percentage hyperkinetische kinderen ? Als de minister niet over deze gegevens beschikt, zal hij deze problematiek dan op de Europese Raad van ministers van Volksgezondheid op 30 april eerstkomend aankaarten ?

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister Derycke.

De heer Derycke , minister van Buitenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, ik hoop dat het antwoord van minister Colla, dat ik thans zal voorlezen, de heer Devolder voldoening kan schenken.

Volgens minister Colla bestaan er geen officiële statistieken over kinderen met het hyperkinetisch syndroom. Dit is gedeeltelijk te wijten aan de definitie van deze ziekte. Vaak gebruikt men de zogenaamde triadedefinitie, waarin wordt verwezen naar aandachtstekort, hyperactief of zelfs agressief gedrag en impulsiviteit. Soms echter wordt de diagnose gesteld op basis van het voorkomen van één van deze drie factoren in ten minste twee situaties bijvoorbeeld thuis en op school.

Uit de doses die normaal worden voorgeschreven kan men afleiden dat er 10 kilo methylphenidaat nodig is voor ongeveer 1 000 hyperkinetische kinderen. Aangezien 18 kilo van dit product in 1997 niet voldoende bleek, zou men kunnen veronderstellen dat er in België meer dan 2 000 gevallen bestaan. Het beschikbare quotum van 33 kilo voor 1998 dekt dus ruimschoots de behoeften van 3 000 patiënten.

Dit cijfer stemt ongeveer overeen met de cijfers van de werkgroep « Zit stil » die schat dat 3 à 5 % van alle kinderen in mindere of meerdere mate met dit syndroom te maken hebben. Aangezien er ongeveer 120 000 kinderen per jaar worden geboren en de patiënten gewoonlijk van hun zesde tot hun veertiende jaar worden behandeld, zou het om 3 000 tot 5 000 patiënten gaan. De uitgereikte voorschriften voor Stimul bevestigen deze veronderstelling.

Wat het aantal gevallen in de andere Europese landen betreft, kan er een berekening worden gemaakt op basis van het jaarlijks gebruik van methylphenidaat in verhouding tot het geboortecijfer en het aantal inwoners. Het aantal gevallen in ons land is lager dan in Nederland, Frankrijk en Duitsland, enerzijds, waar de hoeveelheden methylphenidaat lager liggen dan de uitkomst van de berekening, en hoger dan in Ierland en het Verenigd Koninkrijk, anderzijds, waar de hoeveelheden hoger liggen dan men volgens de berekening zou kunnen verwachten. In het Groothertogdom Luxemburg zou het percentage ongeveer even hoog liggen als in België. De berekening is uiteraard afhankelijk van de verschillende medische benadering in de respectieve landen.

Een louter gebrek aan officiële statistieken is geen argument om het probleem te bespreken op de Europese Raad voor Volksgezondheid. Op een vraag van de heer Goutry heeft minister Colla reeds geantwoord dat er informatie wordt verstrekt aan de geneesheren via de Folia Pharmocotherapeutica waarin raad wordt gegeven over het stellen van een juiste diagnose en het voorschrijven van een optimale therapie.

Het koninklijk besluit van 2 december 1988 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen voorziet in een procedure waardoor iedere firma die dergelijke stoffen in België op de markt brengt, jaarlijks de hoeveelheden bekend moet maken die ze denkt nodig te hebben. De betrokken firma had voor 1997 niet meer aangevraagd dan voor 1996. Men kan dus moeilijk beweren dat in dit opzicht een slecht beleid werd gevoerd.

De voorzitter . ­ Het woord is aan de heer Devolder voor een repliek.

De heer Devolder (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, met de laatste opmerking van de minister ben ik het niet eens.

De minister verwijt de geneesheren dat ze veel te gemakkelijk Rilatine en Stimul voorschrijven. Deze geneesmiddelen worden echter slechts in een beperkt aantal gevallen voorgeschreven bij hyperkinesie. Ik heb persoonlijk acute gevallen gekend waarbij het geneesmiddel tijdens de examenperiode niet voorhanden was voor kinderen die dit middel dagelijks moeten innemen. Men kan daarvan geen misbruik maken want een kind dat een dergelijk geneesmiddel gebruikt zonder het nodig te hebben, wordt volledig onhandelbaar.

Ik dring erop aan dat via de huisartsen en hun organisaties statistisch materiaal wordt ingezameld in plaats van te vermanen en de professor te spelen vooraleer men weet hoeveel gevallen er in ons land zijn.

De voorzitter . ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.