1-115 | 1-115 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCES DU JEUDI 5 JUIN 1997 |
VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 5 JUNI 1997 |
De voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Weyts aan de vice-eerste minister en minister van Economie en Telecommunicatie.
Minister De Galan antwoordt namens haar collega.
Het woord is aan de heer Weyts.
De heer Weyts (CVP). Mijnheer de voorzitter, in het recent OESO-rapport over de Belgische economie wordt duidelijk gesteld dat, ondanks de liberaliseringsmaatregelen in de telecommunicatiemarkt, de Belgische regelgeving nog steeds een rem vormt op de ontwikkeling van een efficiënte en klantgerichte dienstverlening in de telecomsector, die van vitaal belang is voor een dynamische ontwikkeling van onze informatiemaatschappij. De huidige telecomwetgeving in ons land zou nog steeds gestoeld zijn op een historische logica en te weinig stimulansen inhouden voor effectieve concurrentie.
Onderzoek door de OESO heeft uitgewezen dat de telecomtarieven dalen in de meeste landen waar een effectieve concurrentie op pro-actieve wijze wordt gestimuleerd en dat de bestedingen in informatie- en communicatietechnologieën in die landen aanzienlijk hoger liggen. Effectieve mededinging blijkt een belangrijke voorwaarde te zijn voor de ontwikkeling van de kenniseconomie.
Aan de vice-eerste minister zou ik volgende vragen willen stellen.
Ten eerste, hoe reageert hij op de OESO-kritiek ?
Ten tweede, is hij zich bewust van de concrete problemen bij het garanderen van een volledig vrije en eerlijke mededinging, van de behoefte aan marktgerichte benadering van de universele dienstverlening en aan het creëren van een eerlijk juridisch kader voor de interconnectie en de nummering ?
Ten derde zal hij inderdaad werk maken van een offensief telecombeleid dat verdergaat dan wat de Europese richtlijnen opleggen ?
De voorzitter. Het woord is aan minister De Galan.
Mevrouw De Galan, minister van Sociale Zaken. Mijnheer de voorzitter, ik zal lezing geven van het antwoord dat vice-eerste minister Di Rupo mij heeft bezorgd.
Collega Di Rupo heeft zijn fundamentele kritiek op het OESO-rapport verduidelijkt. De OESO zou inderdaad willen dat de Lid-Staten opteren voor identieke middelen, zonder onderscheid van eigen cultuur, eigen geschiedenis, eigen gevoeligheden en maatschappelijke keuzes.
In het gedeelte « beoordeling » van het verslag van de OESO wordt vastgesteld wat volgt: « De aanpassing van het regelgevende kader aan de telecommunicatiesector die nog steeds volop evolueert, is onvolledig en het zou niet verwonderlijk zijn dat de nieuwe bijsturingen van de maatregelen die reeds zijn genomen, noodzakelijk lijken te zijn in de toekomst. »
Het OESO-verslag werd gepubliceerd lang vóór de regering ter gelegenheid van de themaraad van de ministers over de informatiemaatschappij enige beslissing had genomen. Het regulerende kader dat daartoe werd bepaald, omvat volgende principes: de opening van de markt met invoering van de universele dienst als sociale omkadering, de universele dienstverlening verzekerd door Belgacom in mogelijke samenwerking met andere operatoren en de grotere rol van het BIPT als regulerend orgaan inzake nummering en interconnectie.
Het federale telecombeleid beperkt zich gelukkig niet tot de omzetting van de Europese richtlijnen. Het actieplan voor de informatiemaatschappij dat op initiatief van collega Di Rupo door de Ministerraad van 30 mei 1997 werd goedgekeurd, voorziet in volgende acties.
Ten eerste, het toekennen van vergunningen koppelen aan een inspanning voor het wetenschappelijk onderzoek op het vlak van telecommunicatie. Onder andere ook, met het oog op het ter beschikking stellen van informatietechnologieën aan KMO's, jongeren en sociaal minder begunstigden.
Ten tweede, de toegang tot de informatiemaatschappij aan iedereen tegen een betaalbare prijs waarborgen. De basisprestaties zullen dus tegen een degressieve prijs moeten worden aangeboden.
Ten derde zal Belgacom, naast de universele dienst, ook een lijn moeten leveren tegen een betaalbare prijs die de interactiviteit met ziekenhuizen, scholen en bibliotheken mogelijk maakt.
De heer Swaelen treedt opnieuw
als voorzitter op
De vice-eerste minister zal alle betrokken sectoren uitnodigen om in overleg met de gemeenschappen en de gewesten dit actieplan verder aan te vullen. Dit overleg zal dienen na te gaan welke stimulansen de burgers en de bedrijven het best kunnen aanmoedigen om zich vertrouwd te maken met de informatiemaatschappij.
Op het einde van dit jaar zal de vice-eerste minister ook discussiefora organiseren over de informatiemaatschappij en wel rond de vijf volgende thema's: de informatiemaatschappij en de leveranciers van materiaal, diensten en netwerken, de nieuwe organisatievormen van de bedrijven en van de arbeid, de informatiemaatschappij en de consumenten, de informatiemaatschappij en de culturen en de opvoeding, de informatiemaatschappij en de democratie.
Vanuit deze invalshoek blijven alle mogelijkheden open om de toekomst creatief voor te bereiden.
De voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.