1-88 | 1-88 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU JEUDI 23 JANVIER 1997 |
VERGADERING VAN DONDERDAG 23 JANUARI 1997 |
De voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Loones aan de minister van Vervoer over « de invoering van de verplichte motorkeuring ».
De vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken antwoordt namens de minister van Vervoer.
Het woord is aan de heer Loones.
De heer Loones (VU). Mijnheer de voorzitter, mijn vraag over de invoering van de verplichte motorkeuring is uiteraard gericht aan de minister van Vervoer, maar het onderwerp zal de minister van Binnenlandse Zaken zeker ook interesseren.
In de loop van 1997 besliste de minister van Vervoer een verplichte keuring voor motoren in te voeren. In een nota van de directie van de administratieve dienst B van het ministerie wordt hiervoor de datum 1 april 1997 vooropgesteld. Intussen heb ik vernomen dat de invoering zou zijn uitgesteld en graag vernam ik dan ook of dit klopt.
De minister, maar nog meer de administratie, gaat blijkbaar uit van een aantal betwiste vaststellingen en vooroordelen. Het aantal dodelijke ongevallen met motorrijders is met 9 % gestegen, maar de toename van het aantal motorrijders wordt niet in aanmerking genomen. Men schuift eveneens de bescherming van het milieu en de oplossing van het geluidsprobleem naar voren, zonder rekening te houden met de brandstofbesparing en de bijdrage tot de oplossing van het mobiliteitsprobleem. Zeer ergerlijk vind ik tot slot dat de administratie ervan uitgaat dat motorrijders behoren tot extreem-rechts of extreem-links of ten minste verbonden zijn met de groenen.
Daarom heb ik een aantal vragen. Is de minister bereid dit dossier op een neutrale wijze te laten onderzoeken, bijvoorbeeld door andere ambtenaren ? Kunnen de vertegenwoordigers van de motorrijders zelf hierbij worden betrokken ?
Waarom moet België op dit terrein een voorloper zijn ? Het blijkt dat het debat over de invoering van een keuring ook op Europees niveau wordt gevoerd. Waarom kan België niet gewoon de resultaten van dit debat afwachten ?
Waarop baseert de administratie zich om te verklaren dat motorrijders extremisten zijn ? Hoe beoordeelt de minister de uitspraken van de betrokken topambtenaren ? Welke maatregel zal de minister nemen tegen het onverstandig en nodeloos provocerend karakter van deze uitlatingen ?
De voorzitter. Het woord is aan vice-eerste minister Vande Lanotte.
De heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Mijnheer de voorzitter, de minister van Vervoer betreurt het woordgebruik waarmee de motorrijders in de betreffende nota werden beschreven. Hij neemt afstand van deze bewoording en beschouwt het oordeel dat over de motorrijders wordt gegeven als goedkoop en niet gefundeerd.
De ambtenaar in kwestie werd door de secretaris-generaal reeds schriftelijk gevraagd het woordgebruik in de nota te verklaren. Bovendien vroeg de minister van Vervoer aan de secretaris-generaal de betrokkene te ontbieden en hem te herinneren aan de verplichtingen eigen aan het ambt inzake gereserveerdheid, gematigdheid, verdraagzaamheid en respect voor de burgers, wat de motorrijders ook zijn.
Over de grond van de zaak is de minister van Vervoer heel kort. Hij zal de raadplegingen verder zetten en alle betrokkenen zullen worden gehoord alvorens er een beslissing zal worden genomen. Het betreft hier evenwel een Europese problematiek. Het belangrijkste is dat een standpunt wordt ingenomen dat enkel rekening houdt met objectieve criteria, wat mij als minister van Binnenlandse Zaken uitermate verheugt. Het is immers wijs een beslissing te nemen niet op grond van economische argumenten, maar op grond van een objectief criterium zoals de veiligheid van de betrokkenen.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Loones voor een repliek.
De heer Loones (VU). Mijnheer de voorzitter, de motorsector zal verheugd zijn betrokken te worden bij de besluitvorming. Zoals de minister weet, zijn de vooroordelen ten aanzien van de motorrijders een storend element. Ze zijn niet alleen totaal ongefundeerd, maar worden ook in een verkeerde context geplaatst. Ik ontving zopas een nota waarin de voordelen en de nadelen van een dwingende regeling worden uiteengezet. Één van die nadelen is dat een grote groep kiezers dreigt ontevreden te worden. Ik citeer : « Une contrainte supplémentaire pour les motocyclistes, environ 200 citoyens déclarés. » Men vindt dit echter niet zo belangrijk omdat de betrokkenen niet behoren tot de heersende politieke strekkingen. Ik citeer verder : « Mais ceux-ci se réclament, pour la plupart, soit de l'extrême droite, soit de l'extrême gauche, soit d'Écolo-Agalev. » Met andere woorden, men moet er zich dus niet veel zorgen over maken, want het zijn toch maar burgers die stemmen voor de oppositiepartijen.
Enerzijds is er het vooroordeel van de ambtenaar, anderzijds is er de merkwaardige politieke benadering bij het nemen van maatregelen. Dit doet vragen rijzen over de ingesteldheid van bepaalde topambtenaren. De nota is immers ondertekend door le directeur d'administration du service B, wiens naam trouwens reeds vanochtend in een persartikel werd vermeld.
De voorzitter. Het woord is aan vice-eerste minister Vande Lanotte.
De heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Mijnheer de voorzitter, ik deel de mening van de heer Loones. Een maand geleden ben ik eens met motorrijders meegereden. Ik beschouw mij evenwel niet als behorende tot extreem links of extreem rechts. Ik zou het minder erg vinden mij tot de groenen te moeten bekeren, maar ik vind het toch vervelend bij één van de drie te worden gecatalogeerd.
De voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.