1-1025/2

1-1025/2

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

2 JULI 1998


Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen, zoals gewijzigd op 3 mei 1996 (Protocol II zoals gewijzigd op 3 mei 1996) gehecht aan het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben, aangenomen te Genève op 3 mei 1996


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW THIJS


A. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

De minister begint zijn uiteenzetting door erop te wijzen dat hij zeer recent in de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden van de Senaat instemming gevraagd heeft voor het Aanvullende Protocol bij het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben (Stuk Senaat, nr. 1-954/1, 2 en 3).

Vandaag ligt de herziene versie van Protocol II voor dat handelt over het verbod of de beperking van bepaalde conventionele wapens die buitensporig leed kunnen veroorzaken of een niet-onderscheidende werking hebben.

Het gaat hier niet om het verdrag houdende een verbod op antipersoonsmijnen dat in december te Ottawa getekend werd. Het onderscheidt zich van dit verdrag op twee punten :

1. Draagwijdte :

­ het geamendeerde Protocol II heeft betrekking op alle mijnen;

­ het Verdrag van Ottawa heeft enkel betrekking op antipersoonsmijnen.

2. Bepalingen :

­ het geamendeerde Protocol II regelt algemene beperkingen op het gebruik;

­ het Verdrag van Ottawa houdt een verbod in.

Het Protocol II is het enige internationaal juridisch bindend instrument dat het gebruik van en de handel in landmijnen ­ met inbegrip van antipersoonsmijnen ­ reglementeert. Omwille van de humanitaire catastrofe die veroorzaakt wordt door het gebruik van antipersoonsmijnen die door het protocol aan banden werden gelegd, maar in groeiende mate op niet-onderscheidene wijze slachtoffers maken onder de burgerbevolking, drong zich een herziening op van het Protocol II. Dit resulteerde in het herziene protocol van 3 mei 1996.

Het geamendeerde Protocol bevat een aantal belangrijke verbeteringen. Het geamendeerde Protocol bevat verbodsbepalingen en beperkingen op het gebruik van in het algemeen verkeerd gebruikte antipersoonsmijnen, namelijk deze die niet-zelfvernietigend zijn en vaak niet gemakkelijk opspoorbaar als gevolg van de huidige ontmijningstechnologie.

Verder moeten nieuwe transferbepalingen een betere controle toelaten van de proliferatie van mijnen, inclusief naar niet-Staat entiteiten.

Ook de uitbreiding van het Protocol tot interne gewapende conflicten is een nieuwe verworvenheid.

Andere positieve nieuwe elementen zijn de bepalingen voor een jaarlijkse consultatievergadering van de verdragspartijen (en geassocieerde rapporteringsvereisten) en een versterkt herzieningsproces (volgende herzieningsconferentie is gepland in 2001). Deze vergaderingen moeten bijdragen om op termijn te komen tot nog meer stringente maatregelen en in fine tot een totaal verbod op mijnen.

Het herziene Protocol treedt pas in werking zes maanden na de 20e ratificatie die wordt genotificeerd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Tot nu toe hebben reeds 19 landen geratificeerd.

De minister van Buitenlandse Zaken voegt eraan toe dat het wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag van Ottawa eerstdaags bij de Senaat zal ingediend worden. Gezien de voortrekkersrol van België in de strijd tegen het gebruik van mijnen en allerlei andere conventionele wapens die buitensporig leed kunnen veroorzaken, behoort het tot de morele verplichtingen van ons land tot de eerste veertig ratificerende landen te behoren.

B. BESPREKING

Een lid verheugt zich over het Protocol aangenomen te Genève op 3 mei 1996 dat in de commissie ter bespreking ligt en over de rol die België in de onderhandelingen bij het tot stand komen van het Protocol heeft gespeeld. Men dient zich echter ook bewust te zijn van de beperkingen van de verdragstekst : het is ongetwijfeld het resultaat van een compromis. Onder druk van de mijnenproducerende landen, zoals Rusland en China, werden er een aantal toegevingen gedaan. Bovendien werd er voor bepaalde bepalingen een overgangsperiode van maximaal negen jaar vanaf de inwerkingtreding van het Protocol ingebouwd. Het lid wenst te weten of onder de negentien landen die de ratificatieprocedure achter de rug hebben, landen zijn die een overgangsperiode hebben aangevraagd.

De minister geeft de lijst van de landen die het Protocol reeds geratificeerd hebben. Het betreft : Australie (22.0.97), Cambodja (25.03.97), Canada (5.01.98), Cape Verde (16.09.97), Denemarken (30.04.97), Finland (3.04.98), Duitsland (2.05.97), Hongarije (30.01.98), Ierland (27.03.97), Japan (10.06.97), Liechtenstein (19.11.97), Nieuw Zeeland (8.01.98), Monaco (12.08.97), Noorwegen (20.04.98), Peru (3.07.97), Filippijnen (12.06.97), Spanje (27.01.98), Zweden (16.07.97) en Zwitserland (24.03.98). Het VN-secretariaat meldt dat binnenkort Litouwen deze lijst zal vervoegen.

Opvallend is de ratificatie door Cambodja, een land dat wellicht het record breekt wat de verspreiding van het aantal antipersoneelsmijnen over het ganse territorium betreft.

Het lid benadrukt het feit dat in tegenstelling tot het verdrag inzake de blindmakende laserwapens het toepassingsgebied in het voorliggend Protocol tot interne conflicten wordt uitgebreid. Het lid stelt vast dat net zoals voor het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben, aangenomen te New York op 13 oktober 1995, België heeft aangekondigd een « interpretatieve verklaring » te wensen afleggen, volgens dewelke « bepalingen van het protocol die door hun inhoud of aard ook in vredestijd van toepassing kunnen zijn, in alle omstandigheden dienen te worden nageleefd ». Hierover heeft de Raad van State een opmerking gemaakt. Het lid wenst enige uitleg over de waarde van een interpretatieve verklaring.

De minister verklaart dat voor het voorliggend protocol een interpretatieve verklaring nodig is, vermist België een politieke boodschap wenst te geven, samen met zijn EU-partners, over de draagwijdte van het Protocol.

Een senator wenst te weten of eens geratificeerd, de problematiek van de antipersoonsmijnen enkel nog in het kader van Ottawa zal aan bod komen.

Volgens de minister is dit afhankelijk van de ondertekenaars van beide verdragsteksten. Zeker in de beginfase zullen niet alle staten partij zijn bij beide verdragen, aangezien de draagwijdte ervan verschilt.

De minister wijst er nogmaals op dat het voorliggend Protocol II een minder vergaand karakter dan het Verdrag van Ottawa heeft. Daarenboven bevat het Ottawa-Verdrag een licht controlemechanisme dat voorziet in de mogelijkheid van onderzoek ter plaatse. Men zou in de toekomst wellicht het Verdrag van Ottawa in de Verdragen van Genève kunnen integreren, in die zin dat het Ottawa-Verdrag een internationale humanitaire norm proclameert en als dusdanig kan beschouwd worden als een aanvulling van de Verdragen van Genève.

De senator verwijst naar de memorie van toelichting waarin men pleit voor een doeltreffend controlemiddel. De senator vraagt naar een evaluatie van de concrete toepassing en werking van de controlemechanismen die door de Verdragen van Genève in het leven werden geroepen.

De minister verwijst naar jaarverslagen en kondigt in 2001 een herzieningsconferentie in België aan.

Tot slot legt de minister uit dat het voorliggend Protocol een aanzienlijke verbetering van de controle als dusdanig inhoudt. Alle landen die het Protocol ondertekenen verplichten er zich toe de controle te aanvaarden.

Jaarlijks gaat er een evaluatievergadering te Genève door, wat tot een grotere transparantie terzake leidt.

De senator wenst te weten via welke kanalen er druk kan uitgeoefend worden op die landen die omwille van de aanwezigheid van grote mijnvoorwaarden op hun territorium nog niet tot de reeks Staten zijn toegetreden die partij zijn bij het in 1996 geamendeerde Protocol II.

De minister verwijst naar het eeuwenoude mechanisme van politieke druk op bilateraal vlak. Parlementairen kunnen in dit proces een steentje bijdragen. De minister brengt ook hulde uit aan de rol die de niet-gouvernementele organisaties in het kader van het tot stand komen van het verdrag van Ottawa gespeeld hebben, vooral op het vlak van het populariseren van bepaalde principes, waardoor de druk op de regeringen gestegen is. De combinatie van een gouvernementele aktie en een mobiliseringscampagne kan zinvol zijn en de nodige vruchten afwerpen, op voorwaarde det het doel duidelijk gesteld is en voor de publieke opinie erkenbaar is. Het gemakkelijk visualiseren van een problematiek waaraan gruwelijke gevolgen verbonden zijn maakt het bewustzijnsproces en de kans op een toenemend aantal ratificerende landen efficiënter.

Een lid merkt op dat er zich onder de 19 Staten die partij zijn bij het in 1996 geamendeerde Protocol II slechts een Staat is die zich niet in de westerse invloedssfeer bevindt. Het betreft Cambodja. Tot nu toe zijn enkel die Staten partij bij het Protocol waar het potentieel tot gewapend conflict (zowel intern : burgeroorlog als extern : oorlog met naburige landen) het kleinst is. Vreest de minister niet dat de kracht en de betekenis van het voorliggend Protocol zal ondermijnd worden wanneer precies die landen die in conflictuele zones liggen het vertikken om het Protocol te onderschrijven ?

De minister antwoordt dat de weg naar ontwapening een lang en moeizaam proces inhoudt waarbij de landen met een doorgedreven bewustzijn terzake het voorbeeld dienen te geven.

De minister onderstreept trouwens het belang van de conferentie van Ottawa ondertekend door meer dan 120 landen.

Een lid wijst op de aanwezigheid in talrijke landen die getroffen zijn door de verspreiding van miljoenen antipersoonsmijnen en waar de situatie uiterst gevaarlijk blijkt, vooral als gevolg van de afwezigheid van afgebakende zones en signalisatie. Worden er internationale stenuakties voorzien ter verwijdering van de oude mijnvelden die zich zowat overal in de wereld bevinden ?

Hetzelfde lid betreurt dat er tot nu toe slechts 19 Staten het Protocol ondertekend hebben. Dit is ondermeer het gevolg van de weigerachtigheid vanwege grote mogendheden zoals de Verenigde Staten.

Op de eerste vraag stipt de minister het probleem van de prolifiratie van de akties aan, ondermeer van de niet-gouvernementele organisaties. Dit is de reden waarom de minister het voorstel heeft geformuleerd om de coördinatie ervan aan de Verenigde Naties toe te vertrouwen. Op de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken dat reeds zeer beperkt is, heeft de minister van Buitenlandse Zaken besloten bedrag van 25 miljoen frank uit te trekken als extra-bijdrage voor 1997 aan het vrijwillig ontmijningsfonds van de Verenigde Naties (waarvan België aan de basis ligt). Samen met de begroting van de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking heeft België besloten voor 1998 een even hoge bijdrage voor humanitaire mijnacties als vorig jaar ter beschikking te stellen.

De minister benadrukt eveneens het belang van de ondertekening van het Ottawa-verdrag door de Verenigde Staten, dat hierdoor voor vele andere landen een belangrijke signaalfunctie zou kunnen uitoefenen.

Een lid verwijst op zijn beurt naar het voornemen van België om een interpretatieve verklaring bij het Protocol af te leggen. Welk is het gevolg voor de uitvoering van het Protocol ? Is België het enige land dat de techniek van de interpretatieve verklaring terzake aanwendt ?

Hetzelfde lid wenst de landen te kennen waar Belgische militairen in ontmijningsprojecten aktief zijn.

Tot slot heeft het lid het over artikel 14, waarin wordt gestipuleerd dat iedere verdragspartij de nodige maatregelen (wetgevende en andere) dient te nemen om een schending van het Protocol door personen of op plaatsen onder hun jurisdictie of controle te voorkomen en strafrechtelijk aansprakelijk te stellen. Dient de wet van 9 maart 1995 niet aangepast te worden aan de nieuwe verdragsrechtelijke teksten ? Is het Belgisch instrument bevredigend ?

De minister antwoordt dat de interpretatieve verklaring een bijkomende verfijning en verstrenging inhoudt waaraan België zich wenst te houden en die samen met de ratificatieinstrumenten zal neergelegd worden. Pas dan zullen we weten welke landen dezelfde procedure hebben gevolgd. Het is nu reeds geweten dat er door andere landen gelijkaardige interpretatieve verklaringen worden opgesteld.

Het aantal landen waar Belgische militairen in ontmijningsprojecten werkzaam zijn zal bij de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking en aan de minister van Landsverdediging opgevraagd worden. Met betrekking tot de interne wetgeving verwijst de minister uiteraard naar de wet van 9 maart 1995, gewijzigd door de wet van 24 juni 1996. België was het eerste land ter wereld om de jure een totaal verbod op antipersoneelsmijnen in te voeren.

De minister beklemtoont de dringende noodzaak het verdrag te ratificeren en in België ten uitvoer te brengen. Het is ongetwijfeld daarom dat het ministerie van Justitie in dezelfde ontwerptekst de uitwerking heeft opgenomen van het verdrag op ons intern recht en in het bijzonder de noodzaak om in het Gerechtelijk Wetboek, deel IV, een boek IV in te voegen.

De minister herinnert eraan dat de minister van Landsverdediging een afbouwprogramma heeft opgesteld en hiervoor de nodige financiering heeft voorzien. Tot slot beklemtoont de minister dat de Belgische wetgeving aan de strengste vereisten beantwoordt.

Een lid wenst te weten hoe in het kader van internationale missies de samenwerking van de Belgische strijdkrachten met landen die noch het voorliggend Protocol noch het Verdrag van Ottawa hebben ondertekend ondertekend zal gebeuren ?

De minister verwijst naar de hiërarchie van de rechtsnorm. Dit betekent dat in het kader van artikel 5 van het NAVO-verdrag België verplicht is zich te engageren. De minister voegt eraan toe dat belangrijke militairen, ook in de Verenigde Staten, van oordeel zijn dat er geen nood meer is aan antipersoonsmijnen. Hetzelfde lid pleit ervoor vooral de kleinere landen te overtuigen over te gaan tot de ondertekening en de ratificering van desbetreffende verdragen.

De minister onderstreept dat 6 NAVO-lidstaten het Protocol ondertekend hebben. Een senator doet opmerken dat er tussen de multilaterale verdragen onderling geen hiërarchie bestaat, dus ook niet tussen artikel 5 van het NAVO-verdrag en het verdrag van Ottawa.

De minister bevestigt het juridisch principe van gelijkwaardigheid tussen de multilaterale verdragen, maar er is de realiteit van het Noord-Atlantisch Bondgenootschap.

Een lid stelt het probleem van de hulpverlening aan landen die de verdragen van Genève en Ottawa niet hebben ondertekend. Kunnen we aan die landen geen voorwaarden opleggen ?

In antwoord op het lid dat wenst te weten of artikel 3, punt 2 dat over de opruiming, de verwijdering, de vernietiging en het onderhoud van de mijnen gaat, retroactieve kracht heeft, legt de minister uit dat artikel 3, punt 2, slechts van toepassing kan zijn na de inwerkingtreding van het Protocol.

Met betrekking tot artikel 14 dat voorziet in de individuele sanctionering door de verdragspartijen, is het lid van oordeel dat de sanctionering beter in het kader van de Verenigde Naties zou georganiseerd worden.

De minister brengt het volste begrip op voor dit voorstel. Tot nu toe ageert men hoofdzakelijk op basis van vrijwilligheid. De minister suggereert als oplossing op termijn de integratie van het Verdrag van Ottawa in een VN-verdrag.

Een senator wenst te weten of er binnen de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie gedebateerd wordt over de mogelijkheid van het conditioneren van Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten aan het ratificeren van bepaalde verdragen.

De minister antwoordt dat dergelijke debatten, zei het moeizaam, gevoerd worden. Het behoort tot de positieve dynamiek van de Europese Unie.

C. STEMMINGEN

De twee artikelen, alsmede het wetsontwerp in zijn geheel worden aangenomen bij eenparigheid van de 10 aanwezige leden.

Het verslag werd goedgekeurd bij eenparigheid van de 9 aanwezige leden.

De rapporteur,
Erika THIJS.
De voorzitter,
Valère VAUTMANS.