1-104 | 1-104 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU JEUDI 24 AVRIL 1997 |
VERGADERING VAN DONDERDAG 24 APRIL 1997 |
Hervatting van de algemene bespreking
Aanvullend verslag
Stemming over artikelen
Réouverture de la discussion générale
Rapport complémentaire
Vote d'articles
De voorzitter. De algemene bespreking is opnieuw geopend.
La discussion générale est rouverte.
Aan de orde is het aanvullend rapport namens de commissie voor de Justitie betreffende dit wetsontwerp.
Nous devons entendre maintenant le rapport complémentaire fait au nom de la commission de la Justice au sujet du présent projet de loi.
Het woord is aan de corapporteur om een aanvullend mondeling verslag uit te brengen.
De heer Bourgeois (CVP), corapporteur. Mijnheer de voorzitter, op dinsdag jongstleden werd in de plenaire vergadering van de Senaat het wetsontwerp besproken dat ertoe strekt de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep. Gisterennamiddag werden in de commissie voor de Justitie amendementen besproken die waren ingediend naar aanleiding van de bespreking in de plenaire vergadering. Sommige van deze amendementen waren louter een herhaling van amendementen die reeds vroeger door de commissie voor de Justitie waren onderzocht en verworpen. Andere waren helemaal nieuw en vergden derhalve een grondig onderzoek.
Ten einde de behandeling van het ontwerp in de Senaat niet te laten aanslepen, werd besloten deze amendementen naar de commissie te verzenden, waar zij gisteren werden besproken.
Ik zal in mijn mondeling verslag eerst ingaan op de nieuwe amendementen die door de commissie werden aangenomen en vervolgens op deze die werden verworpen. Amendementen die een herhaling waren van reeds eerder besproken amendementen, laat ik hier buiten beschouwing. Het volledig aanvullend verslag van de commissiewerkzaamheden zal binnenkort worden gepubliceerd.
Het eerste, nieuwe amendement dat werd aangenomen, werd ingediend door de heer Lallemand onder het nummer 59 en betreft artikel 10 van de tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie. Artikel 10 somt de benoemingsvoorwaarden op voor het ambt van plaatsvervangend raadsheer. Paragraaf 3 vermeldt de instanties die over de kandidaten een advies moeten uitbrengen. Het amendement van de heer Lallemand omschrijft op precieze wijze de twee instanties die een advies moeten uitbrengen over de in rust gestelde magistraten.
In de eerste plaats zijn dit de stafhouders van het rechtsgebied of de stafhouder van het arrondissement waar de kandidaat het laatst in functie was. Aldus zullen de stafhouders van Antwerpen, Mechelen, Turnhout, Hasselt en Tongeren hun advies moeten geven over een in rust gesteld lid van het Arbeidshof van Antwerpen. Dit voorbeeld illustreert duidelijk de inhoud van een op het eerste gezicht ingewikkelde tekst.
Voorts moet de korpschef van het gerecht of van het parket waar de betrokkene het laatst in functie was, eveneens een advies geven. Deze procedure lijkt misschien omslachtig, maar zij is juridisch helemaal verantwoord. Dit amendement werd dan ook aangenomen met zes stemmen, bij twee onthoudingen. Het aldus geamendeerde artikel 10 werd aangenomen met vijf stemmen, bij drie onthoudingen.
De regering heeft vervolgens een amendement nummer 57 ingediend tot invoeging van een artikel 11bis . Dit amendement betreft een wijziging van artikel 211 van het Gerechtelijk Wetboek. Aangezien voor de benoeming van de plaatsvervangende raadsheren, met uitzondering van de raadsheren van een hof van beroep die in rust gesteld zijn, de in artikel 151 van de Grondwet bedoelde voordrachtenprocedure moet worden gevolgd, moet artikel 211 van het Gerechtelijk Wetboek, dat de voordracht door de hoven van beroep regelt, ook van toepassing zijn wanneer er een vacature van plaatsvervangend raadsheer komt.
Ik herinner eraan dat artikel 151 van de Grondwet voor herziening vatbaar is verklaard. Wij hadden gehoopt dat het nieuw artikel 151 van toepassing zou zijn voor deze benoemingsprocedure, maar aangezien dit waarschijnlijk niet het geval zal zijn, waren deze preciseringen noodzakelijk. Dit regeringsamendement werd als artikel 12 aangenomen met vijf stemmen, bij drie onthoudingen.
De amendementen nummers 61 en 62 ten slotte werden eveneens door de regering ingediend en betreffen de wijziging van artikel 213 van het Gerechtelijk Wetboek en de invoeging van een artikel 12bis , houdende een artikel 213bis .
In deze artikelen wordt opgegeven hoeveel voordrachten de provincieraden en de taalgroepen van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad mogen doen voor de openstaande plaatsen van zowel werkend als plaatsvervangend raadsheer. Tevens wordt bepaald dat wanneer een vacature ontstaat door het vertrek van een raadsheer, de voordracht geschiedt door de provincieraad of de taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad die voor deze plaats een voordracht heeft gedaan.
Beide amendementen werden aangenomen : het eerste met vijf stemmen tegen twee, bij een onthouding en het tweede met vijf stemmen, bij drie onthoudingen.
Sta mij toe thans de nieuwe amendementen toe te lichten die door de commissie werden verworpen.
In de eerste plaats hebben de heren Foret en Desmedt in het amendement nummer 51 bij artikel 4 voorgesteld dat de Koning de duur van de aanvullende kamers slechts kan verlengen op eensluidend advies van de Wetgevende Kamers, terwijl dit volgens de voorliggende tekst na discussie in de Wetgevende Kamers gebeurt.
De indieners van dit amendement wensten hiermee de tegenstelling te overbruggen tussen degenen die oordelen dat de Wetgevende Kamers moeten beslissen over de eventuele verlenging van de duur van de aanvullende kamers en zij die van mening zijn dat de Koning hierover dient te beslissen.
De minister heeft zich tegen dit compromisvoorstel verzet omdat het de beslissingsvrijheid van de Koning in belangrijke mate zou beperken.
Een meerderheid van de commissieleden heeft zich bij dit standpunt aangesloten. Het amendement werd dan ook verworpen.
De heer Desmedt diende een tweede amendement in het amendement nummer 52 dat artikel 7 van de aangenomen tekst betreft. Hij stelt voor dat een zaak die van rechtswege voor een aanvullende kamer wordt gebracht, op verzoek van een enkele partij aan een gewone kamer zou kunnen worden toegewezen.
Voor de argumenten pro en contra van dit amendement verwijs ik naar de bespreking van het amendement nummer 49 van de heer Erdman, waarover omstandig verslag werd uitgebracht. Dat amendement werd door de commissie aangenomen en houdt in dat een zaak die onder de definitie van de gerechtelijke achterstand valt, slechts aan een gewone kamer kan worden toegewezen als alle partijen dit vragen. Er moet worden beklemtoond dat alle in het geding zijnde partijen het verzoekschrift moeten ondertekenen om de zaak naar een gewone kamer te verwijzen.
Om deze redenen werd het amendement van de heer Desmedt, dat ook voorheen werd verworpen, niet aanvaard.
Het geamendeerde wetsontwerp werd door de commissie aangenomen met vijf stemmen tegen twee, bij een onhouding.
Voor de goede orde vestig ik er de aandacht op dat de heren Foret en Desmedt er op hebben aangedrongen dat hun amendementen die door de commissie werden verworpen, toch in de openbare vergadering ter stemming worden voorgelegd. (Applaus.)
De voorzitter. Daar niemand meer het woord vraagt bespreken wij nu de artikelen die in de commissie werden geamendeerd.
Plus personne ne demandant la parole, nous passons à l'examen des articles tels qu'amendés par la commission.
Ils sont ainsi rédigés :
Art. 10. Un article 207bis , rédigé comme suit, est inséré dans le même Code :
« Art. 207bis . § 1er . Pour pouvoir être nommé conseiller suppléant à la cour d'appel, le candidat doit être docteur ou licencié en droit et remplir, au moment de la nomination, l'une des conditions suivantes :
1º avoir suivi le barreau au moins pendant vingt ans;
2º être juge suppléant depuis au moins dix ans dans un tribunal de première instance, un tribunal du travail, un tribunal de commerce, une justice de paix ou un tribunal de police;
3º être magistrat admis à la retraite, à l'exception des membres des cours d'appel visés au § 2;
4º soit être professeur d'université et avoir enseigné le droit pendant au moins vingt ans dans une faculté de droit;
5º soit avoir cumulé ou exercé successivement pendant au moins vingt ans les activités visées aux points 1º et 4º.
§ 2. Les membres des cours d'appel admis à la retraite sont, à leur demande, désignés par les premiers présidents pour exercer la fonction de conseiller suppléant, sous réserve des exceptions reprises dans l'article 383, § 3.
§ 3. Le ministre de la Justice sollicite, pour chaque candidat visé au § 1er , entre autres l'avis écrit des personnes suivantes, en fonction de la catégorie à laquelle appartiennent ces candidats :
1º pour les candidats visés au § 1er , 1º :
du bâtonnier de l'arrondissement dans lequel le candidat est ou était inscrit au tableau;
du président du tribunal de première instance de l'arrondissement dans lequel le candidat est ou était inscrit au tableau;
2º pour les candidats visés au § 1er , 2º :
du bâtonnier de l'arrondissement dans lequel le candidat est inscrit au tableau;
du président du tribunal où le candidat est nommé juge suppléant;
3º pour les candidats visés au § 1er , 3º :
des bâtonniers du ressort ou du bâtonnier de l'arrondissement dans lequel le candidat a exercé sa fonction en dernier lieu;
du chef de corps de la juridiction ou du parquet où le candidat a exercé sa fonction en dernier lieu;
4º pour les candidats visés au § 1er , 4º :
du doyen de la faculté à laquelle le professeur est attaché;
5º pour les candidats visés au § 1er , 5º :
du bâtonnier de l'arrondissement dans lequel le candidat est ou était inscrit au tableau;
du doyen de la faculté à laquelle le professeur est ou était attaché;
du président du tribunal de première instance de l'arrondissement dans lequel le candidat est ou était inscrit au tableau.
Ces avis seront transmis par le ministre de la Justice au Collège de recrutement des magistrats qui donne un avis écrit sur l'expérience exigée et l'aptitude des candidats à siéger comme conseiller suppléant. Cet avis est communiqué au ministre de la Justice dans les trente jours suivant la réception de la demande d'avis. »
Art. 10. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 207bis ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 207bis . § 1. Om tot plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep te kunnen worden benoemd, moet de kandidaat doctor of licentiaat in de rechten zijn en op het ogenblik van de benoeming aan een van de volgende voorwaarden voldoen :
1º ten minste twintig jaar werkzaam zijn geweest aan de balie;
2º sedert ten minste tien jaar plaatsvervangend rechter zijn bij een rechtbank van eerste aanleg, een arbeidsrechtbank, een rechtbank van koophandel, een vredegerecht of een politierechtbank;
3º in rust gesteld magistraat zijn, met uitzondering van de in § 2 bedoelde leden van de hoven van beroep;
4º hoogleraar zijn die gedurende ten minste twintig jaar het recht aan een rechtsfaculteit onderwezen heeft;
5º gedurende ten minste twintig jaar de werkzaamheden bedoeld in het 1º en het 4º gecumuleerd of opeenvolgend uitgeoefend hebben.
§ 2. De in rust gestelde leden van de hoven van beroep worden op hun verzoek door de eerste voorzitters van de hoven van beroep aangewezen om het ambt van plaatsvervangend raadsheer uit te oefenen, onverminderd de uitzonderingen bepaald in artikel 383, § 3.
§ 3. De minister van Justitie wint over de kandidaten bedoeld in § 1, onder meer het schriftelijk advies in, naar gelang van de categorie van kandidaten, van de volgende personen :
1º voor de kandidaten bedoeld in § 1, 1º :
de stafhouder van het arrondissement waar de kandidaat ingeschreven was of is op het tableau;
de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de kandidaat ingeschreven was of is op het tableau;
2º voor de kandidaten bedoeld in § 1, 2º :
de stafhouder van het arrondissement waar de kandidaat ingeschreven is op het tableau;
de voorzitter van de rechtbank waar de kandidaat tot plaatsvervangend rechter is benoemd;
3º voor de kandidaten bedoeld in § 1, 3º :
de stafhouders van het rechtsgebied of de stafhouder van het arrondissement waar de kandidaat het laatst in functie was;
de korpschef van het gerecht of van het parket waar de kandidaat het laatst in functie was;
4º voor de kandidaten bedoeld in § 1, 4º :
de decaan van de faculteit waaraan de hoogleraar verbonden is;
5º voor de kandidaten bedoeld in § 1, 5º :
de stafhouder van het arrondissement waar de kandidaat ingeschreven was of is op het tableau;
de decaan van de faculteit waaraan de hoogleraar verbonden was of is;
de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de kandidaat ingeschreven was of is op het tableau.
Deze adviezen worden door de minister van Justitie overgezonden aan het Wervingscollege der magistraten, dat een schriftelijk advies uitbrengt over de voorgeschreven ervaring en bekwaamheid van de kandidaten om als plaatsvervangend raadsheer zitting te hebben. Dit advies wordt aan de minister van Justitie meegedeeld binnen dertig dagen te rekenen van de ontvangst van het verzoek om advies. »
Adopté.
Aangenomen.
Art. 12. Dans l'article 211 du même Code, modifié par la loi du 17 janvier 1995, les mots « ou du conseiller suppléant » sont insérés entre les mots « conseiller » et « devient ».
Art. 12. In artikel 211 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 januari 1995, worden tussen het woord « raadsheer » en het woord « openvalt » de woorden « of plaatsvervangend raadsheer » ingevoegd.
Adopté.
Aangenomen.
Art. 13. Dans l'article 213 du même Code, remplacé par la loi du 28 décembre 1990 et modifié par la loi du 16 juillet 1993, les alinéas 1er et 2 sont remplacés par les alinéas suivants :
« Le nombre de présentations par les Conseils provinciaux ou les groupes linguistiques du Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale aux places vacantes de Conseiller est déterminé comme suit :
1. Cour d'appel d'Anvers
Le Conseil provincial d'Anvers présente à 31 places.
Le Conseil provincial du Limbourg présente à 13 places.
2. Cour d'appel de Bruxelles
Le groupe linguistique français du Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale présente à 20 places.
Le groupe linguistique néerlandais du Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale présente à 6 places.
Le Conseil provincial du Brabant flamand présente à 19 places.
Le Conseil provincial du Brabant wallon présente à 6 places.
3. Cour d'appel de Gand
Le Conseil provincial de la Flandre occidentale présente à 22 places.
Le Conseil provincial de la Flandre orientale présente à 25 places.
4. Cour d'appel de Liège
Le Conseil provincial de Liège présente à 23 places.
Le Conseil provincial de Namur présente à 7 places.
Le Conseil provincial de Luxembourg présente à 3 places.
5. Cour d'appel de Mons
Le Conseil provincial du Hainaut présente à 23 places.
En cas de vacance de place suite au départ d'un Conseiller, la présentation appartient au Conseil provincial ou au groupe linguistique du Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale qui avait présenté à ladite place. »
Art. 13. In artikel 213 van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 28 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 16 juli 1993, worden het eerste en het tweede lid vervangen door de volgende leden :
« Het aantal voordrachten die de provincieraden of de taalgroepen van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad voor openstaande plaatsen van raadsheer mogen indienen is bepaald als volgt :
1. Hof van beroep te Antwerpen
De provincieraad van Antwerpen dient voordrachten in voor 31 plaatsen.
De provincieraad van Limburg dient voordrachten in voor 13 plaatsen.
2. Hof van beroep te Brussel
De Franse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad dient voordrachten in voor 20 plaatsen.
De Nederlandse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad dient voordrachten in voor 6 plaatsen.
De provincieraad van Vlaams-Brabant dient voordrachten in voor 19 plaatsen.
De provincieraad van Waals-Brabant dient voordrachten in voor 6 plaatsen.
3. Hof van beroep te Gent
De provincieraad van West-Vlaanderen dient voordrachten in voor 22 plaatsen.
De provincieraad van Oost-Vlaanderen dient voordrachten in voor 25 plaatsen.
4. Hof van beroep te Luik
De provincieraad van Luik dient voordrachten in voor 23 plaatsen.
De provincieraad van Namen dient voordrachten in voor 7 plaatsen.
De provincieraad van Luxemburg dient voordrachten in voor 3 plaatsen.
5. Hof van beroep te Bergen
De provincieraad van Henegouwen dient voordrachten in voor 23 plaatsen.
In geval van een openstaande plaats ten gevolge van het vertrek van een raadsheer geschiedt de voordracht door de provincieraad of de taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad die voor de voormelde plaats een voordracht heeft gedaan. »
Adopté.
Aangenomen.
Art. 14. Un article 213bis , rédigé comme suit, est inséré dans le même Code :
« Art. 213bis . Le nombre de présentations par les Conseils provinciaux ou les groupes linguistiques du Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale aux places vacantes de Conseiller suppléant est déterminé comme suit :
1. Cour d'appel d'Anvers
Le Conseil provincial d'Anvers présente à 21 places.
Le Conseil provincial du Limbourg présente à 9 places.
2. Cour d'appel de Bruxelles
Le groupe linguistique français du Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale présente à 16 places.
Le groupe linguistique néerlandais du Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale présente à 5 places.
Le Conseil provincial du Brabant flamand présente à 16 places.
Le Conseil provincial du Brabant wallon présente à 5 places.
3. Cour d'appel de Gand
Le Conseil provincial de la Flandre occidentale présente à 13 places.
Le Conseil provincial de la Flandre orientale présente à 15 places.
4. Cour d'appel de Liège
Le Conseil provincial de Liège présente à 18 places.
Le Conseil provincial de Namur présente à 6 places.
Le Conseil provincial de Luxembourg présente à 2 places.
5. Cour d'appel de Mons
Le Conseil provincial du Hainaut présente à 22 places.
En cas de vacance de place suite au départ d'un Conseiller suppléant, la présentation appartient au Conseil provincial ou au groupe linguistique du Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale qui avait présenté à ladite place. »
Art. 14. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 213bis ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 213bis . Het aantal voordrachten die de provincieraden of de taalgroepen van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad voor openstaande plaatsen van plaatsvervangend raadsheer mogen indienen is bepaald als volgt :
1. Hof van beroep te Antwerpen
De provincieraad van Antwerpen dient voordrachten in voor 21 plaatsen.
De provincieraad van Limburg dient voordrachten in voor 9 plaatsen.
2. Hof van beroep te Brussel
De Franse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad dient voordrachten in voor 16 plaatsen.
De Nederlandse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad dient voordrachten in voor 5 plaatsen.
De provincieraad van Vlaams-Brabant dient voordrachten in voor 16 plaatsen.
De provincieraad van Waals-Brabant dient voordrachten in voor 5 plaatsen.
3. Hof van beroep te Gent
De provincieraad van West-Vlaanderen dient voordrachten in voor 13 plaatsen.
De provincieraad van Oost-Vlaanderen dient voordrachten in voor 15 plaatsen.
4. Hof van beroep te Luik
De provincieraad van Luik dient voordrachten in voor 18 plaatsen.
De provincieraad van Namen dient voordrachten in voor 6 plaatsen.
De provincieraad van Luxemburg dient voordrachten in voor 2 plaatsen.
5. Hof van beroep te Bergen
De provincieraad van Henegouwen dient voordrachten in voor 22 plaatsen.
In geval van een openstaande plaats ten gevolge van het vertrek van een plaatsvervangend raadsheer geschiedt de voordracht door de provincieraad of de taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad die voor de voormelde plaats een voordracht heeft gedaan. »
Adopté.
Aangenomen.
De voorzitter. Aangezien er nieuwe artikelen zijn, werden de nummers aangepast van de artikelen die tijdens een vorige vergadering werden aangenomen.
La numérotation des articles suivants, qui ont été adoptés au cours d'une précédente séance, est modifiée en conséquence.
Wij stemmen later over de aangehouden amendementen en artikelen en over het geheel van het wetsontwerp.
Il sera procédé ultérieurement au vote des amendements et articles réservés et au vote de l'ensemble du projet de loi.