1-84 | 1-84 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCES DU JEUDI 9 JANVIER 1997 |
VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 9 JANUARI 1997 |
De voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Caluwé aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over « de bijkomende aanwervingen van gemeentelijk politiepersoneel ».
Het woord is aan de heer Caluwé.
De heer Caluwé (CVP). Mijnheer de voorzitter, in het kader van het globaal plan subsidieert de regering, sinds het koninklijk besluit van 10 juni 1994, bijkomende aanwerving van personeel voor de gemeentepolitie. Destijds werden als voorwaarden gesteld : het beantwoorden aan de minimale veiligheidsnorm en het verzorgen van een 24-urenpermanentie of het sluiten van een samenwerkingsakkoord met andere korpsen.
Met het koninklijk besluit van 20 augustus 1996 worden deze voorwaarden, vanaf 1 mei 1997, grondig gewijzigd. Voortaan wordt geëist dat de gemeentepolitie, samen met de rijkswacht, alle taken van de basiscomponent vervult op een territorium afgebakend door de minister. Dit zijn vrij vage begrippen en indien dit koninklijk besluit aan de Raad van State zou zijn voorgelegd, dan had deze hierover zeker een aantal opmerkingen gemaakt. De omzendbrief van 21 november verscherpt deze voorwaarden. Daarin staat dat een gemeente nog slechts subsidies zal ontvangen, als zij aanvaardt deel uit te maken van een IPZ en over een goedgekeurd veiligheidscharter beschikt.
Men kan zich afvragen of een dergelijke bijkomende subsidiëringsvoorwaarde wel bij omzendbrief kan worden opgelegd. Niet alleen formeel, ook inhoudelijk gaat men met deze voorwaarde vrij ver. Of deze voorwaarde wordt vervuld, hangt immers niet alleen van de gemeente af. De andere gemeenten van de IPZ, de rijkswacht, de gerechtelijke politie en de bevoegde procureur moeten het veiligheidscharter eveneens goedkeuren. Als één van deze partijen gaat dwarsliggen, wordt de gemeente gestraft, want zij verliest haar subsidies. Dit heeft tot gevolg dat de positie van de gemeente in de onderhandelingen over het veiligheidscharter zwak is. Zij zal het snelst geneigd zijn tot toegevingen, want zij loopt het risico financiële middelen te verliezen. Ik ben van oordeel dat dit in strijd is met de eerste omzendbrief over de IPZ, waarin werd bepaald dat de subsidies hoe dan ook behouden zouden blijven. Het is ook in strijd met het algemene concept dat aan de basis ligt van het tot stand komen van de IPZ's en hun invulling. Op dit vlak zitten wij nog volop in een « learning process » en wordt er met proefprojecten gewerkt. We kunnen toch niet verwachten dat op 1 mei 1997 alles reeds in orde is.
Daarom vraag ik de vice-eerste minister te overwegen de inwerkingtreding van deze bepalingen uit te stellen tot na de evaluatie van de proefprojecten ofwel een instantie te creëren die beoordeelt of de gemeente, dan wel een andere partij, verantwoordelijk is voor het niet tot stand komen van het veiligheidscharter.
De voorzitter. Het woord is aan vice-eerste minister Vande Lanotte.
De heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Mijnheer de voorzitter, de vraag van de heer Caluwé vloeit voort uit een verkeerde interpretatie en ik kan hem dan ook onmiddellijk geruststellen. Men moet een onderscheid maken tussen het koninklijk besluit en de omzendbrief. Deze laatste bepaalt inderdaad dat de subsidies gekoppeld zijn aan het sluiten van een veiligheidscharter, het toetreden tot een IPZ en dergelijke meer. Dit moet worden goedgekeurd door de gemeenteraad. Hiermee willen wij de gemeenten zoveel mogelijk aanzetten tot vooruitgang. Het koninklijk besluit is veel beperkter en bepaalt dat de basispolitiezorg samen met de rijkswacht moet worden gewaarborgd. Er is bewust gezorgd voor dit verschil en ik heb dit op de vergaderingen met de burgemeesters ook altijd toegelicht. Wanneer in een interpolitiezone drie gemeenten willen meewerken, maar de vierde niet, dan maakt het koninklijk besluit het mogelijk dat de drie gemeenten wel en de vierde geen subsidies krijgt. De drie gemeenten vervullen immers de voorwaarden van het koninklijk besluit.
Wij zullen dit laten beoordelen door de gouverneur en de begeleidingscommissie van de Algemene Politiesteundienst, die het hele proces volgt. Dit mag natuurlijk niet worden gebruikt als een gemakkelijk excuus, maar we willen heel duidelijk vermijden dat bijvoorbeeld drie gemeenten gestraft worden voor de houding van één gemeente.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Caluwé voor een repliek.
De heer Caluwé (CVP). Mijnheer de voorzitter, ik dank de vice-eerste minister voor zijn antwoord. Dit antwoord werpt een totaal ander licht op de omzendbrief. Heel wat gemeenten zullen blij zijn met dit antwoord.
De voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.