1-869/2 | 1-869/2 |
21 APRIL 1998
Evocatieprocedure
Dit wetsontwerp strekt ertoe het koninklijk besluit van 4 april 1995 met betrekking tot de commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden (Belgisch Staatsblad van 16 mei 1995) te bekrachtigen.
Dat besluit vervangt het koninklijk besluit van 9 november 1992 tot oprichting van een commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden teneinde de procedure van de voorafgaande akkoorden inzake indirecte belastingen (ingesteld bij de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit Belgisch Staatsblad van 31 maart 1994) in te passen in de reeds bestaande procedure inzake inkomstenbelastingen.
Het koninklijk besluit van 4 april 1995 bevat geen fundamentele wijzigingen wat de eigenlijke procedure betreft. Wel werd een nieuwe bepaling ingevoegd waardoor de commissie zich bij het onderzoek van de aanvraag en bij het horen van de aanvrager, diens behoorlijk gemachtigde raadsman of diens advocaat, kan laten bijstaan door ambtenaren van de twee besturen die geen effectief lid zijn en dit omwille van hun dossierkennis en hun technische ervaring.
Volgens de minister gaat het niet echt om een zaak van fundamentele wetgeving. Bijgevolg verbaast het hem dat dit ontwerp geëvoceerd wordt.
De voorzitter antwoordt dat de minister zich niet hoeft te verbazen. Voor deze voorafgaande fiscale akkoorden zitten we nog volop in een inloopperiode. Toen deze procedure in 1992 werd ingevoerd, was dat voor ons land een absoluut novum. Van de fiscale besturen heeft dat heel wat aanpassing gevergd.
De voorzitter verzoekt voorts de minister dezelfde tabellen mee te delen als die welke bij het verslag van de Kamer van volksvertegenwoordigers zijn gevoegd (Stuk Kamer, nr. 1282/2, 97/98), maar dan wel bijgewerkt tot 31 december 1997.
Spreker vraagt aan de minister of er een termijn geldt voor de bekrachtiging van het koninklijk besluit van 4 april 1995.
Een volgend commissielid verbaast er zich op zijn beurt over dat een koninklijk besluit van 4 april 1995 pas op 13 november 1997 aan het Parlement ter bekrachtiging is voorgelegd.
De minister geeft aan dat artikel 345, § 4, 2e lid, WIB 92 bepaalt dat bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet moet worden ingediend tot bekrachtiging van de ter uitvoering van dat artikel genomen besluiten.
De bekrachtiging van het koninklijk besluit van 4 april 1995 met betrekking tot de commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden was aanvankelijk opgenomen in een globaal voorontwerp van wet dat tevens de bekrachtiging voorzag van koninklijke besluiten inzake bedrijfsvoorheffing en dat op 30 december 1996 voor advies werd voorgelegd aan de Raad van State.
In het advies van 9 juni 1997 werd door de Raad van State opgemerkt dat twee afzonderlijke voorontwerpen van wet moesten worden ingediend en dat het onderwerp van de betrokken besluiten moest worden beschreven in de memorie van toelichting.
Ingevolge dit advies werd het oorspronkelijke globale voorontwerp van wet volledig herwerkt.
Op vraag van een ander lid bevestigt de minister dat de zogenaamde « ruling »-commissie de hier bedoelde commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden is.
Een volgende spreker stelt dat het hogergenoemde koninklijk besluit enkel tot doel heeft de samenhang van de beslissingen omtrent gemengde aanvragen te verzekeren zonder dat daarvoor bijkomende administratieve organen moeten worden opgericht of dat daarvoor de fiscale procedure fundamenteel moet worden aangepast.
De fractie van het lid heeft dan ook geen fundamentele opmerkingen over voorliggend wetsontwerp. Spreker wenst evenwel van de bespreking gebruik te maken om het standpunt van zijn fractie ten aanzien van deze procedure te vertolken. Voorts acht hij het belangrijk om het koninklijk besluit aan de praktijk te toetsen en daarbij niet alleen de administratie maar ook belastingplichtigen te horen. Het lid heeft vragen over de draagwijdte en de concrete interpretatie van die hele wetgeving. Hij is er immers niet van overtuigd dat de belastingplichtige met dit systeem een belangrijk voordeel doet. Hij plaatst zichzelf immers in een situatie waarin geen mogelijkheden tot beroep tegen de beslissing van de commissie mogelijk is.
Uiteindelijk komt de procedure erop neer dat de administratie in functie van een ruime of een enge interpretatie van de anti-rechtsmisbruikmaatregel in feite over een soort automatische hefboom beschikt om de inkomsten van de overheid aan te passen. Daaruit volgt dat in feite voor de belastingplichtige meer onzekerheid ontstaat dan voorheen het geval was. In elk geval rijst de vraag of het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel met dit systeem niet wordt geschonden.
Het lid vraagt zich overigens af of deze procedure niet tot gevolg heeft dat de belastingadministratie een belastingplichtige kan dwingen de meest belaste weg te volgen.
De minister deelt de lijst mee van de aanvragen die de commissie heeft ontvangen tot 31 december 1997 (zie bijlage 1).
Een lid merkt op dat wanneer een belastingplichtige vreest voor een ongunstig fiscaal akkoord, hij zijn aanvraag steeds kan intrekken.
Spreker meent dat tal van personen hun aanvraag intrekken omdat zij eigenlijk bevreesd zijn een ongunstig fiscaal akkoord te krijgen.
De minister bevestigt dat de belastingplichtige inderdaad het recht heeft dat te doen.
Een volgend commissielid is van oordeel dat de belastingplichtige altijd kan terugvallen op de normale toepassing van de fiscale wetgeving zo hem het voorgestelde akkoord niet interessant lijkt.
Spreker verwondert er zich over dat op het totaal van 242 beslissingen getroffen tot 31 december 1996, in 51 gevallen de onderwerpen van de aanvraag onontvankelijk werden verklaard. Dit wijst erop dat ofwel de belastingplichtigen niet op de hoogte zijn van de manier waarop een verzoekschrift moet worden opgesteld ofwel dat de materie te beperkt is.
De minister wijst erop dat de regeling aanvankelijk niet vaak werd toegepast. De « ruling » geldt alleen in bepaalde gevallen, die in het WIB 1992 vermeld staan. Het gaat dus niet om een algemene « ruling » zoals in Nederland.
De minister deelt een lijst mee van verrichtingen die in aanmerking kunnen komen voor een « ruling » (zie bijlage 2).
De minister wijst erop dat de « ruling » een gloednieuwe regeling is die van de ambtenaren een totaal verschillende mentale aanpak vergt. Daarom heeft de regering ervoor gekozen stapsgewijze te werk te gaan. Het toepassingsgebied werd geleidelijk verruimd doch is niettemin beperkt gebleven.
Een commissielid merkt op dat tot 31 december 1996 niet meer dan 21 natuurlijke personen een aanvraag voor een voorafgaand fiscaal akkoord hebben ingediend. Hij meent dat een van de redenen van dit lage aantal te zoeken is bij het feit dat de in te dienen dossiers vaak zeer ingewikkeld zijn en de mogelijkheden van een privé-persoon te bovengaan. Daar komt nog bij dat 90 % van de Belgische bedrijven KMO's zijn en dat die niet meer dan 34 % van de aanvragen hebben ingediend tegenover 52 % voor grote ondernemingen, die in de regel over betere fiscale adviseurs beschikken.
Het lid herinnert eraan dat enkele jaren geleden in de fiscale pers heel wat kritiek heeft gestaan op de praktijk van de « ruling ». Zo is er in heel wat gevallen nooit een beslissing genomen, heeft men zich onbevoegd verklaard, enz. Een ander verwijt was dat niet alle besprekingen anoniem zijn gepubliceerd zodat er geen jurisprudentie is ontstaan. Is er op dit punt reeds vooruitgang geboekt ?
De minister antwoord bevestigend.
De vorige spreker vraagt ook of er thans minder gevallen van intrekking van aanvragen, weigering, enz. zijn. Hoeveel beslissingen inzake « ruling » worden er bovendien van jaar tot jaar gepubliceerd ?
Een lid wijst erop dat volgens de Raad van State ingevolge artikel 14, 1º, a) , van het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, het koninklijk besluit van 4 april 1995 in de ontwerpfase voor advies aan de inspecteur van Financiën moet worden voorgelegd. Hij vraagt of deze raadpleging heeft plaatsgevonden.
De minister antwoordt dat het koninklijk besluit van 4 april 1995 met betrekking tot de commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden niet voor advies aan de inspectie van Financiën werd voorgelegd omdat geoordeeld werd dat dit besluit geen enkele budgettaire weerslag had. In dat verband wordt opgemerkt dat het koninklijk besluit van 4 april 1995 opgesteld werd op basis van het koninklijk besluit van 9 november 1992 tot oprichting van een commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden waarvoor evenmin, omwille van dezelfde reden, een voorafgaand advies aan de inspectie van Financiën werd gevraagd. Bovendien werd dit laatste besluit van 9 november 1992 voor advies aan de Raad van State voorgelegd.
De minister verwijst naar de bijgewerkte tabellen van de aanvragen die de commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden heeft ontvangen (zie bijlage 1).
Een tabel geeft de beslissingen genomen tot 31 december 1997 per artikel en per categorie belastingplichtige.
Uit deze tabel blijkt dat 53 % van de aanvragen van grote bedrijven uitgaat, 36 % van KMO's en 7 % van natuurlijke personen.
Ook vindt men er gedetailleerde informatie volgens het onderwerp : het aantal beslissingen inzake inbrengen (22), het aantal beslissingen inzake fusies, splitsingen en met fusies gelijkgestelde verrichtingen (181) en gedetailleerde informatie over het soort verrichting. Er zijn zes beslissingen inzake controlewijziging, en elf over definitief belaste inkomsten, 48 beslissingen handelen over de anti-rechtsmisbruikbepaling en 19 beslissingen over de indirecte belastingen.
De minister verwijst eveneens naar de tabel die alleen de in 1997 uitgesproken beslissingen bevat.
Tevens deelt de minister een lijst mee van de verrichtingen en feiten bedoeld in artikel 345, § 1, eerste lid, van het WIB 1992. Het gaat om de verrichtingen en feiten die tot een « ruling » kunnen leiden. Aangezien men de regeling stapsgewijs heeft verruimd, is het nuttig te kunnen beschikken over een bijgewerkt overzicht (zie bijlage 2).
De lijst vermeldt eveneens de verrichtingen en de feiten inzake registratie en successierechten.
De minister licht toe welke criteria gehanteerd worden om een ruling-beslissing al dan niet te publiceren. In de regel wordt een dergelijke beslissing altijd gepubliceerd. De minister betreurt evenwel dat deze publicatie lang op zich laat wachten. De Commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden meent evenwel van de algemene regel inzake publicatie te moeten afwijken wanneer de identiteit van de aanvrager niet verborgen kan worden gehouden of wanneer er reeds beslissingen zijn gepubliceerd over aanverwante aanvragen, waarbij eenzelfde motivering is gebruikt.
De voorzitter vraagt hoeveel procent van de beslissingen wordt gepubliceerd.
De voorzitter vraagt ook hoeveel tijd er gemiddeld verstrijkt tussen de datum van de beslissing en de datum waarop ze wordt gepubliceerd.
De minister antwoordt dat de publicatie van de beslissingen van de rulingcommissie vertraging heeft opgelopen zodat geen preciese gegevens kunnen worden verstrekt aangaande het totale percentage gepubliceerde beslissingen en de snelheid van publicatie. Wel kan hij melden dat op het ogenblik van de laatste publicatie, het aantal gepubliceerde beslissingen ongeveer overeenstemde met 61 % van het totaal en dat de tijdspanne tussen de beslissing en de publicatie varieerde van ongeveer 7 maanden tot 22 maanden.
Hij bevestigt evenwel dat hij de bevoegde administratie de opdracht heeft gegeven de opgelopen achterstand in de publicaties zo spoedig mogelijk weg te werken en tevens het aantal gepubliceerde beslissingen te verhogen en de snelheid van publicatie op te voeren.
De voorzitter voegt eraan toe dat wanneer 70 % van de « rulings » zou worden gepubliceerd, dat ruim voldoende lijkt. De tijdspanne tussen de beslissing en de publicatie lijkt daarentegen niet aanvaardbaar.
De minister wijst erop dat de geweldige achterstand bij de publicatie van de beslissingen een probleem vormt. Vergeleken met het totaal aantal beslissingen die tot 31 december 1997 genomen zijn, dreigt het percentage bijgevolg laag te liggen omdat er nog veel beslissingen niet zijn gepubliceerd. Een van de redenen om die achterstand te verantwoorden is dat de tekst van de beslissing in de andere landstaal moet worden vertaald vóór ze kan verschijnen.
Hetzelfde lid voegt eraan toe dat het volgens hem om een vorm van jurisprudentie gaat en dat het voor al wie zich in een vergelijkbare toestand meent te bevinden, bijgevolg interessant kan zijn zo snel mogelijk op de hoogte te zijn van de inhoud van de genomen beslissingen.
De minister legt eveneens uit waarom er zoveel aanvragen niet-ontvankelijk worden verklaard. In de eerste plaats is dat toe te schrijven aan de recente invoering van de ruling-procedure in België en aan de moeilijkheden die een aantal belastingplichtigen ondervinden om rekening te houden met de zeer specifieke en al bij al aanvankelijk vrij beperkte bevoegdheden van de Commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden, zoals de wetgever die heeft omschreven in artikel 345, § 1, van het WIB 1992. Een andere verklaring is dat sommige belastingplichtigen moeilijkheden hebben om een correcte inschatting te maken van het begrip « rechtmatige financiële of economische behoeften », waarop de beslissingen van de Commissie grotendeels zijn gebaseerd.
Aanvankelijk, in 1993 en 1994, hebben de aanvragers tal van vragen gesteld waarvoor de Commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden niet bevoegd was. De laatste tijd is het aantal niet-ontvankelijk verklaarde aanvragen echter verminderd tot ongeveer 20 %. Het gaat in hoofdzaak om natuurlijke personen en zeer kleine bedrijven die kennelijk meer moeilijkheden ondervinden om zich aan te passen aan een procedure die een vrij doorgedreven en zeer specifieke onderlegdheid in fiscale aangelegenheden vergt.
De minister licht de gevolgen van een niet-akkoord toe en de middelen van beroep die voor de belastingplichtige openstaan. Hij wijst erop dat de wet een gevolg verbindt aan het voorafgaand akkoord van de Commissie. Dit akkoord kan aan de belastingdiensten worden tegen geworpen en is bindend voor de toekomst. Aangezien dit akkoord slaat op een voorwaarde voor de toepassing of de niet-toepassing van een fiscale bepaling, moet de fiscus de fiscale bepaling al dan niet toepassen waarvoor het akkoord is aangevraagd. Het voorafgaand akkoord bindt dus de betrokken belastingdienst voor de toekomst op voorwaarde dat de verrichtingen haar te goeder trouw vóór de uitvoering ervan werden voorgesteld. De taak van de controleur van directe belastingen of van de ontvanger van registratie bestaat erin deze beslissing op te volgen bij het vaststellen van de belasting of het registreren van de akte(n) opgesteld bij de verrichting of de vereffening van de successierechten.
De minister voegt er nog aan toe dat wanneer de verrichtingen volgens plan verlopen, het gegeven akkoord bindend is voor de belastingdienst. Artikel 45, § 3, van het WIB 1992 en artikel 106, tweede lid, van het Wetboek van de successierechten bepalen in welke gevallen het fiscaal bestuur niet gebonden is door het akkoord van de Commissie. Het gaat om gevallen waarin blijkt dat deze verrichtingen door de belastingplichtige onvolledig of onjuist zijn beschreven of wanneer ze niet zijn uitgevoerd op de door de belastingplichtige meegedeelde manier of nog wanneer de verrichtingen wijzigingen ondergaan als gevolg van een of meer andere daarop volgende verrichtingen zodat de verrichtingen waarop het akkoord slaat, niet meer voldoen aan de gestelde voorwaarden, d.w.z. aan de voorwaarde dat ze te goeder trouw voorgelegd moeten zijn. Bij het vaststellen van de belasting of het registreren van de akte hoeft de controleur alleen na te gaan of hij niet te maken heeft met een van de drie gevallen waarin het akkoord niet bindend is voor de belastingdienst. De minister wijst erop dat de fiscus tot op heden geen enkel dergelijk geval op het spoor is gekomen en bijgevolg nog nooit een akkoord heeft aangevochten.
Een commissielid meent dat de mogelijkheid om voorafgaande fiscale akkoorden te sluiten een belangrijke verbetering in de fiscale procedure vormt. Hij wijst er eveneens op dat dit een nieuwigheid uitmaakt voor de fiscale administratie.
Spreker vraagt zich af of het soms gebeurt dat naar aanleiding van de informatie die de fiscale administratie via de aanvragen voor akkoorden bereikt er nieuwe onderzoeken bij de aanvragers worden ingesteld waarbij de belastingplichtige het « slachtoffer » kan worden van het feit dat hij een aanvraag heeft ingediend.
De minister merkt op dat hij niet op de hoogte is van het bestaan van dergelijke gevallen. Dat neemt niet weg dat daaraan niets onwettigs zou zijn omdat de wet alleen aan het akkoord gevolgen verbindt. Indien een voorafgaand akkoord wordt geweigerd of de Commissie de aanvraag niet-ontvankelijk verklaart, is die beslissing bijgevolg niet bindend voor de belastingplichtige noch voor de controleur. De fiscus kan dus een onderzoek uitvoeren naar de verrichting waarop de verworpen aanvraag of de niet-ontvankelijk verklaarde aanvraag slaat. Anderzijds kan de belastingplichtige zich in dat geval altijd tot de rechter wenden om tegen de beslissing in beroep te gaan.
De voorgaande spreker verzoekt de minister te zoeken naar een middel waarbij bepaalde reserves in hoofde van de belastingplichtige toch enige garantie zouden kunnen bieden dat van de bij de aanvraag vrijgegeven informatie door de fiscus geen « misbruik » zou worden gemaakt. Wanneer die garantie zou worden gegeven zouden allicht meer voorafgaande akkoorden tot stand kunnen komen.
De minister bevestigt dat dit voorstel te overwegen is. Hij wijst er evenwel op dat een dergelijke voorwaarde niet overeenstemt met het standpunt die de fiscus tot heden heeft ingenomen. De minister voegt daar nog aan toe dat het voor de belastingplichtige al evenmin een middel mag worden om zich te beveiligen tegen het onderzoek van de fiscus.
Een volgend lid dringt bij de minister aan op maatregelen om zowel de hoeveelheid beslissingen als de snelheid waarmee ze worden gepubliceerd op te voeren. Dit zou er toe bijdragen de rechtszekerheid te verhogen. Het lid acht het ook aangewezen om ook voor de gevallen analoog aan voordien genomen beslissingen eveneens tot de publicatie over te gaan dit teneinde tot een soort vaste fiscale jurisprudentie te komen.
De minister gaat volledig akkoord met deze spreker. Hij bevestigt dat het regelmatig publiceren voor de belastingplichtigen zeer interessant is omdat de rechtszekerheid hierdoor verbeterd wordt aangezien zij beter begrijpen waaraan ze zich te houden hebben. In het uiterste geval hoeven zij zelfs het advies van de Commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden niet meer in te winnen omdat zij weten hoe de jurisprudentie luidt. De minister belooft er bij de belastingdiensten op aan te dringen die achterstand in te lopen. Daartoe zijn reeds maatregelen genomen. Een afzonderlijk secretariaat is opgericht door de directeur-generaal van het Bestuur directe belastingen. Dat secretariaat heeft tot taak de niet-aanvaardbare achterstand bij het publiceren van beslissingen in te lopen.
Aangezien er geen enkel amendement is ingediend, kan de commissie zich alleen over het wetsontwerp in zijn geheel uitspreken. Het ontwerp wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Op datum van 31 december 1997 doet zich de situatie van de ingediende aanvragen bij de Commissie aldus voor :
Tabel betreffende taal van de aanvraag
Nederlandstalige aanvragen | 227 |
Franstalige aanvragen | 88 |
Duitstalige aanvragen | 1 |
Totaal | 316 |
Tabel betreffende het voorwerp van de aanvraag
Gemengde aanvragen | 13 |
Aanvragen Registratie | 7 |
Aanvragen Directe Belastingen | 296 |
Totaal | 316 |
Van de 316 ingediende aanvragen bij de Commissie (eind 1997) is de stand van behandeling van de dossiers de volgende :
Verzakingen | 27 |
Beslissingen | 272 |
Subtotaal van de afgewerkte dossiers | 299 |
Aanvragen in behandeling | 17 |
Totaal | 316 |
Tabel per categorie belastingplichtige
en per taal op basis van de afgewerkte dossiers
Taal van de aanvrager Langue de la demande |
Natuurlijke personen Personnes physiques |
KMO P.M.E. |
Grote ondernemingen Grandes entreprises |
Andere Autres |
Totaal Total |
NL | 12 | 89 | 105 | 4 | 210 |
FR | 11 | 30 | 38 | 9 | 88 |
D/A | 0 | 1 | 0 | 0 | 1 |
Totaal. Total | 23 | 120 | 143 | 13 | 299 |
% | 8 | 40 | 48 | 4 | 100 |
Bepaling van de categorieën
Het begrip « natuurlijk persoon » is dit zoals het wordt gebruikt in de PB.
Het onderscheid tussen KMO en grote onderneming is gesteund op het boekhoudrecht dat voorziet dat een KMO een vereenvoudigde boekhouding mag voeren.
In de categorie « anderen » zitten deze die niet thuis horen in de vorige categorieën.
Indeling van de beslissingen
In de mate dat de aanvragen slaan op meerdere artikelen waarvoor de Commissie bevoegd is en eventueel slaan op meerdere belastingplichtigen, stemmen de 299 afgewerkte dossiers overeen met het aantal van 356 beslissingen waarvan het detail hierna volgt.
Resultaat van de t.e.m. 31.12.1997 getroffen beslissingen :
Met akkoord | 156 |
Zonder akkoord | 131 |
Onderwerp van de aanvraag onontvankelijk | 69 |
Totaal | 356 |
Resultaten van de t.e.m. 31.12.1997 getroffen beslissingen per artikel en per categorie van belastingplichtige :
Artikel WIB 92 Article C.I.R. 92 |
Natuurlijke personen Personnes physiques |
KMO P.M.E. |
Grote ondernemingen Grandes entreprises |
Andere Autres |
Totaal Total |
26 | 2 | 5 | 18 | 3 | 28 |
46, § 1, 1e lid, 2º. 46, § 1er , al. 1er , 2º | 9 | 2 | 9 | 2 | 22 |
54 | 1 | 2 | 1 | 1 | 5 |
203 | 0 | 2 | 7 | 2 | 11 |
206, 5e lid. 206, al. 5 | 0 | 1 | 1 | 0 | 2 |
207, 3e lid. 207, al. 3 | 0 | 2 | 4 | 0 | 6 |
211, § 1, 1e lid. 211, § 1er , al. 1er | 0 | 74 | 107 | 0 | 181 |
269, 6e lid. 269, al. 6 | 0 | 1 | 0 | 0 | 1 |
344, § 1. 344, § 1er | 2 | 14 | 30 | 2 | 48 |
344, § 2 | 0 | 0 | 1 | 0 | 1 |
18, § 2 W. Reg. 18, § 2 C. Enreg. | 4 | 4 | 9 | 2 | 19 |
106, 2º 1., W. Succ. 106, al. 2, C. Succ. | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Zonder voorwerp. Sans objet | 7 | 19 | 2 | 4 | 32 |
Totaal. Total | 25 | 127 | 189 | 16 | 356 |
% | 7 | 36 | 53 | 4 | 100 |
Inbrengen
De t.e.m. 31.12.1997 getroffen beslissingen betreffende artikel 46, § 1, 1e lid, 2º, WIB 92 :
Met akkoord | 14 |
Zonder akkoord | 6 |
Onderwerp van de aanvraag onontvankelijk | 2 |
Totaal | 22 |
Vrijgestelde fusies, splitsingen en met fusies gelijkgestelde verrichtingen
De t.e.m. 31.12.1997 getroffen beslissingen betreffende artikel 211, § 1, 1e lid, WIB 92 :
Met akkoord | 103 |
Zonder akkoord | 66 |
Onderwerp aanvraag onontvankelijk | 12 |
Totaal | 181 |
Detail van de beslissingen per verrichting :
Verrichting Opération |
Met akkoord Avec accord |
Zonder akkoord Sans accord |
Onontvankelijk Irrecevable |
Totaal Total |
Fusie. Fusion | 61 | 35 | 11 | 107 |
Splitsing exploitatie/vastgoed. Scission « exploitation/immobilière » | 11 | 17 | 1 | 29 |
Andere splitsing. Autre scission | 31 | 14 | 0 | 45 |
Totaal. Total | 103 | 66 | 12 | 181 |
Controlewijziging
De t.e.m. 31.12.1997 getroffen beslissingen betreffende artikel 207, 3e lid, WIB 92 :
Met akkoord | 6 |
Zonder akkoord | 0 |
Onderwerp aanvraag onontvankelijk | 0 |
Totaal | 6 |
Definitief belaste inkomsten
De t.e.m. 31.12.1997 getroffen beslissingen betreffende artikel 203 WIB 92 :
Met akkoord | 3 |
Zonder akkoord | 6 |
Onderwerp van de aanvraag onontvankelijk | 2 |
Totaal | 11 |
Algemene anti-rechtsmisbruikbepaling
De t.e.m. 31.12.1997 getroffen beslissingen betreffende artikel 344, § 1, WIB 92 :
Met akkoord | 23 |
Zonder akkoord | 20 |
Onderwerp aanvraag onontvankelijk | 5 |
Totaal | 48 |
Indirecte belastingen
De t.e.m. 31.12.1997 getroffen beslissingen betreffende artikel 18, § 2, Wetboek van Registratierechten :
Met akkoord | 0 |
Zonder akkoord | 15 |
Onderwerp aanvraag onontvankelijk | 4 |
Totaal | 19 |
Resultaat van de tijdens het jaar 1997 getroffen beslissingen
Met akkoord | 59 |
Zonder akkoord | 37 |
Onderwerp aanvraag onontvankelijk | 18 |
Totaal | 114 |
Tabel van de tijdens het jaar getroffen beslissingen per artikel en per categorie van belastingplichtige :
Artikel Article |
Natuurlijke personen Personnes physiques |
KMO P.M.E. |
Grote ondernemingen Grandes entreprises |
Andere Autres |
Totaal Total |
% |
26 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
46, § 1, 1e lid, 2º. 46, § 1er , al. 1er , 2º | 1 | 1 | 2 | 2 | 6 | 5 |
54 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
203 | 0 | 0 | 2 | 0 | 2 | 2 |
206, 5e lid. 206, al. 5 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
207, 3e lid. 207, al. 3 | 0 | 2 | 4 | 0 | 6 | 5 |
211, § 1, 1e lid. 211, § 1er , al. 1er | 0 | 26 | 34 | 0 | 60 | 53 |
269, 6e lid. 269, al. 6 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
344, § 1. 344, § 1er | 0 | 5 | 15 | 2 | 22 | 19 |
344, § 2 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
18, § 2 W. Reg. 18, § 2, C. Enreg. | 0 | 1 | 5 | 2 | 8 | 7 |
106, 2e lid, W. Succ. 106, al. 2, C. Succ. | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Zonder voorwerp. Sans objet | 1 | 8 | 1 | 0 | 10 | 9 |
Totaal. Total | 2 | 43 | 63 | 6 | 114 | 100 |
% | 2 | 38 | 55 | 5 | 100 | 100 |
Vrijgestelde fusies, splitsingen en met fusies gelijkgestelde verrichtingen
De tijdens het jaar 1997 getroffen beslissingen betreffende artikel 211, § 1, 1e lid, WIB 92 :
Met akkoord | 35 |
Zonder akkoord | 21 |
Onderwerp aanvraag onontvankelijk | 4 |
Totaal | 60 |
Detail van de tijdens het jaar 1997 getroffen beslissingen per verrichting :
Verrichting Opération |
Met akkoord Avec accord |
Zonder akkoord Sans accord |
Onontvankelijk Irrecevable |
Totaal Total |
Fusie. Fusion | 23 | 12 | 4 | 39 |
Splitsing exploitatie/vastgoed. Scission « exploitation/immobilière » | 0 | 5 | 0 | 5 |
Andere splitsing. Autre scission | 12 | 4 | 0 | 16 |
Totaal. Total | 35 | 21 | 4 | 60 |
A. Feiten en verrichtingen die moeten beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften :
1º de inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen in een vennootschap;
2º de verwerving of de wijziging van controle van een vennootschap in het kader van de recuperatie van vorige verliezen;
3º de fusie door overneming of door oprichting van een nieuwe vennootschap, de splitsing door overneming of door oprichting van nieuwe vennootschappen of de met fusie van vennootschappen gelijkgestelde verrichtingen;
4º de kapitaalverminderingen die voorafgaan aan kapitaalverhogingen in het kader van het verlenen van het verlaagd RV-tarief van 15 % op dividenden van aandelen;
5º de juridische kwalificatie door partijen aan een akte gegeven alsook aan afzonderlijke akten die een zelfde verrichting tot stand brengen (cf. artikel 344, § 1, WIB 92);
6º de bepalingen beoogd in artikel 18, § 2, van het Wetboek der Registratierechten en artikel 106, tweede lid, van het Wetboek der Successierechten die evenwaardig zijn aan deze van artikel 344, § 1, WIB 92.
Artikel 18, § 2 en 3, Wetboek der Registratierechten stipuleert :
« § 2. Aan de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen kan niet worden tegengeworpen, de juridische kwalificatie door de partijen gegeven aan een akte alsook aan afzonderlijke akten die een zelfde verrichting tot stand brengen, wanneer de administratie door vermoedens of door andere bewijsmiddelen vaststelt dat die kwalificatie tot doel heeft de rechten te ontwijken, tenzij de belastingplichtige bewijst dat die kwalificatie aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt.
§ 3. Een voorafgaand schriftelijk akkoord wordt door de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen gegeven omtrent het feit dat voor de toepassing van § 2, de juridische kwalificatie aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt.
Ontstentenis van antwoord vanwege de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen binnen een door de Koning gestelde termijn, wordt gelijkgesteld met een voorafgaand akkoord. »
In haar omzendbrief nr. 11 van 20 november 1996 (Algemene verzameling van de registratie en het notariaat, nr. 24.682), heeft de administratie haar standpunt aldus verduidelijkt :
« De anti-rechtsmisbruikbepaling is slechts van toepassing op verrichtingen die tot de economische sfeer behoren. Handelingen die gesteld worden in het kader van het beheer van het privé-vermogen, vallen buiten het toepassingsgebied van deze bepaling. Hieruit volgt dat artikel 106, tweede lid, van het Wetboek der Successierechten ieder nut verliest. »
7º de verkoop, de cessie of de inbreng van aandelen, obligaties, schuldvorderingen of andere titels tot vestiging van leningen, uitvindingsoctrooien, fabricageprocédés, fabrieks- of handelsmerken, of alle andere soortgelijke rechten, of geldsommen, aan een belastingplichtige niet-inwoner, die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar hij is gevestigd, niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen of ter zake van de inkomsten uit de vervreemde goederen en rechten aldaar aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling is onderworpen dan die waaraan soorgelijke inkomsten in België zijn onderworpen.
B. Andere gevallen waarvoor de Commissie bevoegd is :
1º een voordeel door een in België gevestigde onderneming verleend en dat niet abnormaal of goedgunstig wordt bevonden wanneer dit wordt toegekend aan :
een belastingplichtige niet-inwoner, ten aanzien waarvan de voormelde onderneming zich rechtstreeks of onrechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt;
een belastingplichtige niet-inwoner, of aan een buitenlandse inrichting die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar zij gevestigd zijn, aldaar niet aan een inkomstenbelasting zijn onderworpen of aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling zijn onderworpen dan die waaraan de in België gevestigde onderneming is onderworpen;
een belastingplichtige niet-inwoner, die belangen gemeen heeft met de voormelde belastingplichtige.
2º in het kader van de aftrekbaarheid van beroepskosten, de interesten, retributies voor de concessie van het gebruik van uitvindingsoctrooien, fabricageprocédés en andere dergelijke rechten of bezoldigingen voor prestaties of diensten wel degelijk overeenstemmen met werkelijke en oprechte verrichtingen en mits zij de normale grenzen niet overschrijden en zij rechtstreeks of onrechtstreeks worden betaald of toegekend aan een belastingplichtige niet-inwoner of aan een buitenlandse inrichting die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar zij gevestigd zijn, niet aan een inkomstenbelasting zijn onderworpen of voor zulke inkomsten aldaar aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling zijn onderworpen dan die waaraan die inkomsten in België zijn onderworpen.
3º of dividenden beantwoorden aan de aftrekvoorwaarden als definitief belaste inkomsten beoogd in artikel 203, WIB 92.