1-98
COM

1-98
COM

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales des réunions publiques de commission

Handelingen van de openbare commissievergaderingen

COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES

COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN

SÉANCE DU JEUDI 13 MARS 1997

VERGADERING VAN DONDERDAG 13 MAART 1997

(Vervolg-Suite)

VRAAG OM UITLEG VAN MEVROUW CANTILLON AAN DE MINISTER VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID OVER « DE VERDELING VAN BEVOEGDHEDEN INZAKE WERKGELEGENHEIDS- EN UITKERINGSBELEID »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE MME CANTILLON AU MINISTRE DE L'EMPLOI ET DU TRAVAIL SUR « LA RÉPARTITION DES COMPÉTENCES EN MATIÈRE DE POLITIQUE D'ATTRIBUTION DES ALLOCATIONS »

De voorzitter. ­ Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Cantillon aan de minister van Tewerkstelling en Arbeid over « de verdeling van bevoegdheden inzake werkgelegenheids- en uitkeringsbeleid ».

Het woord is aan mevrouw Cantillon.

Mevrouw Cantillon (CVP). ­ Mevrouw de voorzitter, mijn vraag gaat meer specifiek over de incoherenties die er zouden kunnen bestaan tussen het schorsingsbeleid op basis van artikel 80, enerzijds, en de werkgelegenheidsmaatregelen van de federale overheid en van de regionale overheden, anderzijds. Daarnaast wil ik het ook hebben over de verdeling van de bevoegdheden inzake het werkgelegenheids- en uitkeringsbeleid.

De werklozen die worden geschorst op basis van artikel 80 lijken op het ogenblik op bepaalde punten in aanmerking te komen voor alternatieve werkgelegenheidsprojecten van de gewesten. Voor de federale initiatieven ligt het blijkbaar iets moeilijker. Omgekeerd zou een werkloze die een opleiding heeft gevolgd in het kader van een begeleidingsplan van de regionale overheid, kunnen worden geschorst wegens langdurige werkloosheid indien hij geen beroep aantekent tegen deze beslissing.

In de eerste plaats had ik graag vernomen of de minister het bestaan van deze incoherenties kan bevestigen en op welk vlak zij precies moeten worden gesitueerd.

Indien deze incoherenties inderdaad bestaan, rijst de veel ruimere vraag omtrent de verdeling van de bevoegdheden en het maken van de coherente bevoegdheidspakketten.

Op dit vlak zijn er twee mogelijke visies. Volgens de federale visie, onlangs verwoord door de heer Jadot in het jaarverslag van het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, moet wegens de noodzakelijke coherentie tussen uitkeringsstelsel en werkgelegenheidsbeleid, een herfederalisering van het werkgelegenheidsbeleid worden gerealiseerd. Dit is in de eerste plaats nodig om een betere controle op de beschikbaarheid mogelijk te maken. Ik laat in het midden in welke richting de beweging moet plaatsvinden : herfederalisering van ­ delen van ­ het werkgelegenheidsbeleid of volledige federalisering van het hele pakket ­ uitkerings- en werkgelegenheidsbeleid.

Volgens de andere visie is het beter de bemiddelingsbevoegdheid te scheiden van de controledoelstelling, die gelieerd is aan het uitkeringsstelsel. Bemiddelen en mensen aan het werk helpen veronderstelt in deze visie dat men enigszins onafhankelijk is van het dwingende karakter van de werkloosheidsreglementering. Hierin ligt een argument om beide bevoegdheden gescheiden te houden, wat overigens in strijd is met het argument van de coherente bevoegdheidspakketten.

Als artikel 80 inderdaad incoherenties vertoont met het werkgelegenheidsbeleid van de federale en regionale overheden dan zou de visie van de gescheiden bevoegdheden wel de juiste kunnen zijn. Wij stellen vast dat de werkgelegenheidsmaatregelen van de federale overheid in mindere mate betrekking hebben op werklozen die worden geschorst op basis van artikel 80. Dit past in de logica van coërcitieve controle op de langdurig werklozen. Wat is de visie van de minister aangaande deze aangelegenheid ? Het is natuurlijk mogelijk ­ dit is een argument voor de eerste visie ­ dat de incoherenties die vandaag bestaan, het gevolg zijn van toevallige tekortkomingen in het beleid of van moeilijkheden om het beleid tussen de federale en de regionale overheden te coördineren. In dit geval moet de eerste visie worden verdedigd, namelijk de herfederalisering van de bevoegdheid inzake het werkgelegenheidsbeleid.

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister Smet.

Mevrouw Smet, minister van Tewerkstelling en Arbeid, belast met het Beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. ­ Mevrouw de voorzitter, het al dan niet in aanmerking nemen van mensen die geschorst zijn voor een federaal of regionaal tewerkstellingsprogramma, heeft niets te maken met de verdeling van bevoegdheden. Ik zal toelichten waarom.

Bij tewerkstellingsprogramma's wordt telkens opnieuw onderzocht wie ervoor in aanmerking kan komen. Deze beslissing is een pure politieke optie. Een eerste optie is iedereen die werkzoekende is, dus zowel uitkeringsgerechtigde werklozen als niet-uitkeringsgerechtigde werklozen die als werkzoekenden ingeschreven zijn, in aanmerking te nemen. Een andere optie is de tewerkstellingsprogramma's te beperken tot de werklozen die een werklozenvergoeding krijgen. Vanuit budgettair oogpunt wordt op federaal vlak meestal voor deze laatste optie gekozen, omdat wij degenen die een werklozenvergoeding krijgen en de gemeenschap dus geld kosten, bij voorrang aan werk willen helpen.

Personen die op basis van artikel 80 geschorst werden, kunnen zich opnieuw inschrijven als werkzoekende. Een heel aantal onder hen doet dat niet. Zij vallen buiten het circuit en hebben geen belangstelling voor een job. Degenen die zich wel opnieuw als werkzoekende inschrijven, zijn echter geen werklozen, aangezien zij geen vergoeding krijgen. In de categorie « werkzoekenden » wordt trouwens geen onderscheid gemaakt tussen personen die op basis van artikel 80 werden geschorst, en andere werkzoekenden.

Voor bepaalde tewerkstellingsprogramma's wordt zowel op nationaal als op regionaal vlak geopteerd voor de hele groep van de werkzoekenden; voor andere wordt alleen geld vrijgemaakt voor uitkeringsgerechtigde werklozen. Ik herhaal dat dit een louter politieke beslissing is.

De verdeling van de bevoegdheden is gekoppeld aan de basisoptie dat een werklozenvergoeding wordt toegekend aan iemand die werk zoekt, maar niet vindt. Hoe kan men echter controleren dat personen die een werklozenvergoeding krijgen, werkwillig zijn ? Een van de controlemogelijkheden is nagaan of een persoon die door de dienst voor arbeidsbemiddeling van de regio's een job in zijn woonomgeving wordt aangeboden, die in overeenstemming is met zijn diploma en die dus mag worden beschouwd als een job waarvoor de werkloze in aanmerking komt, meer dan eens weigert. De regio's wordt gevraagd de naam van dergelijke uitkeringsgerechtigde werklozen mee te delen aan de RVA, die deze persoon een sanctie kan opleggen, omdat hij werk weigert, maar toch een werklozenvergoeding krijgt.

Deze link tussen het gewestelijke en het federale niveau is heel moeilijk. Het gewest, dat als enige bemiddelaar in staat is de controlefunctie te vervullen, is van oordeel dat controle uitoefenen het gewest in een « negatieve positie » ten opzichte van de werkloze dwingt, wat het niet wenst. Het gewest wenst immers een positieve rol van opleiding en bemiddeling te vervullen, maar wenst geen controle uit te oefenen, wat nochtans de volgende noodzakelijke stap is. Het probleem van het federale gezag bestaat erin dat het zonder de medewerking van de gewesten zijn verantwoordelijkheid terzake niet kan opnemen.

Een tweede mogelijkheid zou kunnen bestaan in het invoeren van een systematische controle waarbij alle werklozen die gedurende een zekere periode werkloos zijn, moeten aantonen dat zij voldoende inspanningen leveren om opnieuw aan de slag te kunnen. Artikel 80 regelt deze wijze van controleren. Aangezien de gewesten blijkbaar weinig zin hebben om controle uit te oefenen zag de federale overheid zich verplicht de bepalingen van artikel 80 steeds strenger te formuleren. Dit was de enige mogelijkheid voor de federale overheid om een effectieve controle te bewerkstelligen. Met toepassing van dat bewuste artikel 80 kon een werkloze vroeger pas na een werkloosheidsperiode van langer dan het dubbele van de gemiddelde werkloosheidsduur worden uitgesloten, nu volstaat een overschrijding van de anderhalve gemiddelde werkloosheidsduur en werden voor de jonge werklozen specifieke termijnen vastgelegd.

Een derde mogelijkheid zou er volgens sommigen in kunnen bestaan de controle en de bemiddeling terug in één dienst te verenigen. In de meeste andere landen zijn de controle- en bemiddelingsdiensten minstens in een en hetzelfde bureel gehuisvest. De weerslag van een werkweigering is er direct. Mijn secretaris-generaal is voor deze oplossing gewonnen.

Ik had reeds vroeger deze optie naar voren geschoven. Ik werd hierover verscheidene malen kritisch geïnterpelleerd. Onder meer de Volksunie zag in deze oplossing een aanslag op de bevoegdheid van de gewesten.

Op de vraag in welke programma's de werkzoekenden dan wel uitsluitend de uitkeringsgerechtigde werklozen in rekening worden gebracht, zou ik aan de hand van een aantal voorbeelden, kunnen antwoorden, maar dat zou ons te ver leiden. Ik denk dat het belangrijker is de structuur uit te leggen.

De voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw Cantillon.

Mevrouw Cantillon (CVP). ­ Mevrouw de voorzitter, mijns inziens bestaat er wel een verband tussen de incoherentie tussen het schorsings- en het tewerkstellingsbeleid enerzijds en de verdeling van de bevoegdheden anderzijds. In de mate waarin elk van beide bevoegdheidsniveaus van uitgangspunt verschillen, definiëren zij hun opdracht eveneens op een andere manier.

De bemiddelingsdiensten trachten werknemers die opnieuw aan de slag willen, ook echt aan een job te helpen en geven dus blijk van een positieve ingesteldheid. De minister heeft dat op dezelfde wijze verwoord. In die logica wordt er veel minder gelet op het onderscheid tussen geschorste en niet-geschorste werklozen of tussen de diverse motieven van hun schorsing.

Mevrouw Smet, minister van Tewerkstelling en Arbeid, belast met het Beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. ­ Mevrouw de voorzitter, de grondreden voor de verschillende benaderingswijze is dat niet de gewestelijke maar wel de federale overheid instaat voor de betaling van de uitkeringen. Als minister van Tewerkstelling en Arbeid ben ik gebonden door een begroting, de gewestelijke bemiddelingsdiensten kennen dat probleem niet.

Mevrouw Cantillon (CVP). ­ Mevrouw de voorzitter, de minister roept nu het budgettaire argument in. Dat is een bijkomend argument voor de splitsing van het uitkerings- en het werkgelegenheidsbeleid.

Mevrouw Smet, minister van Tewerkstelling en Arbeid, belast met het Beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. ­ Die verantwoordelijkheid weegt door.

Mevrouw Cantillon (CVP). ­ Mevrouw de voorzitter, de bemiddelingsdiensten hebben een eigen opdracht en streven andere doelstellingen na, vandaar dat zij er een andere logica op nahouden.

De bevoegdheidskwestie is daarom essentieel en niet alleen vanuit politiek oogpunt. Ik zou het nuttig vinden mocht een lijst worden opgesteld van alle knelpunten, zodat de nakende debatten kunnen worden voorbereid aan de hand van een goed gedocumenteerd dossier. Het zou ook nuttig zijn een overzicht op te stellen van de situatie in het buitenland.

Mevrouw Smet, minister van Tewerkstelling en Arbeid, belast met het Beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. ­ Wordt mij aldus gevraagd om een dergelijk overzicht te geven ?

Mevrouw Cantillon (CVP). ­ Neen, mevrouw de minister, maar ik wil wel vragen deze kwestie voor te bereiden, zodat men op een bepaald ogenblik niet op basis van louter politieke of goedkope argumenten een beslissing neemt in de ene of de andere richting die niet goed is.

Mevrouw Smet, minister van Tewerkstelling en Arbeid, belast met het Beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. ­ Ik zal dit inderdaad voor het Parlement voorbereiden.

De voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.