1-589/15 | 1-589/15 |
18 FEBRUARI 1998
Artt. 2 tot 9
De artikelen 2 tot 9 vervangen door de artikelen 2 tot 5 (nieuw), luidende :
« Art. 2. Artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 76. De rechtbank van eerste aanleg bestaat uit een of meer kamers voor burgerlijke zaken, een of meer kamers voor correctionele zaken, een of meer jeugdkamers en een of meer kamers voor strafuitvoering.
Die kamers vormen vier afdelingen, genaamd : burgerlijke rechtbank, correctionele rechtbank, jeugdrechtbank en strafuitvoeringsrechtbank. »
Art. 3. Artikel 79 van hetzelfde Wetboek wordt gewijzigd als volgt :
A. Het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
« De Koning wijst uit de rechters in de rechtbank van eerste aanleg, volgens de behoeften van de dienst, een of meer onderzoeksrechters, een of meer beslagrechters, een of meer rechters in de jeugdrechtbank en een of meer rechters in de strafuitvoeringsrechtbank aan. »
B. Dit artikel wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende :
« De rechters in de strafuitvoeringsrechtbank worden aangewezen voor een termijn van drie jaar, die kan worden verlengd, uit de rechters die gedurende ten minste drie jaar een gerechtelijk ambt effectief hebben uitgeoefend en een diploma van licentiaat in de criminologie bezitten of kunnen aantonen dat zij een specifieke opleiding hebben gekregen op het gebied van de strafuitvoering en de maatschappelijke reïntegratie. »
Art. 4. In artikel 186 van hetzelfde Wetboek wordt tussen het derde en het vierde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :
« De strafuitvoeringsrechtbank heeft haar zetel op dezelfde plaats als de andere afdelingen van de rechtbank van eerste aanleg. Ze kan evenwel terechtzittingen houden in de strafinrichtingen van haar arrondissement waar de rechtzoekende zijn straf uitzit. »
Art. 5. In hetzelfde Wetboek wordt een nieuw artikel 569bis ingevoegd, luidende :
« Art. 569bis. De rechtbank van eerste aanleg neemt eveneens kennis :
1º van verzoeken tot voorwaardelijke invrijheidstelling;
2º van alle beslissingen aangaande de voorwaarden van de strafuitvoering, onverminderd het genaderecht van de Koning;
3º van alle verzoeken in verband met schending van de fundamentele rechten van de gedetineerden;
4º van alle verzoeken in verband met tergende of discriminerende maatregelen ten aanzien van gedetineerden;
5º van alle verzoeken in verband met de wettigheid van tuchtsancties ten aanzien van gedetineerden;
6º van de begeleiding van de personen bedoeld in het 1º en het 2º die een gunstige beslissing hebben verkregen en over de eventuele schorsing en herroeping van deze beslissing. »
Verantwoording
De doelstelling van dit regeringsontwerp tot instelling van « commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling » is te beperkt en de toepassingsvoorwaarden zijn dubbelzinnig. Het hele ontwerp lijkt neer te komen op een overheveling van de verantwoordelijkheden van de uitvoerende macht naar deze commissies met een ingewikkeld juridisch statuut, wat hoegenaamd niet beantwoordt aan de aanbevelingen van de onderzoekscommissie van de Kamer over de « zaak Dutroux-Nihoul en consoorten ».
Wij geven dan ook de voorkeur aan een volwaardige strafuitvoeringsrechtbank bevoegd voor alle maatregelen die betrekking hebben op de gedetineerden, zowel gedurende hun gevangenisstraf als na een vervroegde vrijlating (op welke wijze of juridische grond dan ook). Dit slaat onder andere ook op het penitentiair verlof, de vervroegde vrijlating met het oog op de genade, of eerlang het stelsel van het elektronisch huisarrest.
Een werkelijk efficiënt strafbeleid kan er enkel komen als de rechterlijke macht bevoegd wordt voor de wijziging, de aanpassing of zelfs de niet-uitvoering van de straf. Wij willen de strafuitvoeringsrechtbank verder ook verantwoordelijk maken voor verder toezicht op en de eventuele schorsing of herroeping van haar beslissingen inzake vervroegde invrijheidstelling.
Onze amendementen op dit ontwerp zullen worden aangevuld met amendementen op het aanverwante ontwerp tot wijziging van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en de wet tot bescherming der maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers.
De vraag of de oprichting van een volwaardige strafuitvoeringsrechtbank niet indruist tegen artikel 40 van de Grondwet is reeds beantwoord door eminente juristen. De memorie van toelichting bij het ontwerp is op dat punt verhelderend : « Het lijkt ons verdedigbaar te stellen, op grond van de analogie met de beslissingen van de commissies tot bescherming van de maatschappij, dat wanneer beslist wordt inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling dat er dan uitspraak wordt gedaan op geschillen betreffende de vrijheid van personen. » (blz. 10).
Wij zijn het dan ook eens met de regering wanneer zij stelt dat de rechter, door op dit domein in te grijpen, zich een recht toe-eigent dat hem altijd al toekwam.
Claude DESMEDT. Michel FORET. |