1-19 | 1-19 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales des réunions publiques de commission |
Handelingen van de openbare commissievergaderingen |
COMMISSION DE L'INTÉRIEUR ET DES AFFAIRES ADMINISTRATIVES |
COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE EN ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN |
SÉANCE DU MARDI 30 JANVIER 1996 |
VERGADERING VAN DINSDAG 30 JANUARI 1996 |
De Voorzitter. Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Boutmans aan de minister van Ambtenarenzaken over « het Hoog Comité van toezicht ».
Het woord is aan de heer Boutmans.
De heer Boutmans (Agalev). Mijnheer de Voorzitter, de aanleiding tot mijn vraag om uitleg is het dienstorder dat de minister op 15 december 1995 heeft uitgevaardigd. Het probleem zelf sleept echter al enkele jaren aan.
Enerzijds is er het aanhoudend conflict tussen de voorzitter en de administrateur-generaal van het Hoog Comité van toezicht. Anderzijds is er de reeds jaren aangekondigde hervorming van de dienst. Er zou een wetsontwerp worden ingediend dat een wettelijk statuut aan het comité moet geven. De enquêteurs vrezen dat zij een belangrijk deel van hun bevoegdheid, met name in hun hoedanigheid van officier van de gerechtelijke politie en hulpofficier van de procureur des Konings, zullen verliezen en dat hierdoor de efficiëntie van een aantal gerechtelijke onderzoeken in het gedrang zal komen. Ook heel wat onderzoeks- en parketmagistraten delen die bezorgdheid.
Het is niet de eerste keer dat leden van onze fractie dit probleem ter sprake brengen. Ik verwijs naar de mondelinge vraag die mevrouw Vogels op 22 december 1993 in de Kamer heeft gesteld aan de Eerste minister, onder wiens bevoegdheid het Hoog Comité toen ressorteerde. Zij sprak haar bezorgdheid uit over een aantal aanslepende problemen binnen de dienst. De Eerste minister antwoordde onder meer : « Tot mijn grote verbazing heeft de administrateur-generaal op basis van deze eerste gesprekken zo maar een circulaire onder zijn ambtenaren verspreid, waarin zij werden uitgenodigd tot een keuze voor zaken die niet eens bestaan. Ik heb die circulaire doen intrekken. Deze week was er sprake van een zekere malaise bij het Hoog Comité van toezicht. Ik kan alleen maar vaststellen dat deze malaise gecreëerd werd door de administrateur-generaal zelf, die ongevraagd een ongegronde circulaire heeft rondgestuurd. » De Eerste minister verklaarde toen eveneens : « In het Hoog Comité bestaat op dit ogenblik een dispuut over het hiërarchisch gezag waaronder de ambtenaren van het comité ressorteren, al naargelang zij een intern onderzoek doen voor de administratie of een opdracht uitvoeren voor de parketten. Daarover vindt op dit ogenblik een discussie plaats tussen de administrateur-generaal en de voorzitter van het Hoog Comité. »
Op 3 maart 1994 werd de Eerste minister in de Senaat door de heer Dierickx geïnterpelleerd over het verlies van de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie dat de leden van de enquêtedienst van het Hoog Comité toen bedreigde. De Eerste minister antwoordde : « Het is de bedoeling een formule uit te werken die voor voldoende middelen zorgt om preventieve controles uit te voeren, zonder evenwel afbreuk te doen aan de correcte uitvoering van de gerechtelijke opdrachten waarmee de enquêteurs van het Hoog Comité van toezicht door de magistraten worden belast. » Ook verklaarde de Eerste minister dat het Hoog Comité voor het uitvoeren van zijn enquêtes volkomen autonoom is. « Op geen enkel ogenblik en in geen enkele enquête heb ik op welke manier dan ook ingegrepen. Vandaag moet het comité, net zoals gisteren en morgen, zijn controlewerk kunnen voortzetten. »
Intussen zijn wij bijna twee jaar verder. Deze Regering heeft beslist het Hoog Comité over te hevelen van de diensten van de Eerste minister naar die van de minister van Ambtenarenzaken. De beleidsnota van de minister van Ambtenarenzaken vermeldt onder meer dat de Regering heeft beslist een dubbele heroriëntering tot stand te brengen : ten eerste, herstel van de administratieve controles als belangrijkste actieterrein en ten tweede, beperking van de tussenkomsten tot die administratieve en gerechtelijke ondezoeken waarvan de belangrijkheid dit rechtvaardigt.
De enquêtedienst van het Hoog Comité van toezicht heeft sedert jaren een zeer goede reputatie opgebouwd als gespecialiseerde onderzoekspolitiedienst in verband met alles wat de overheidsfinanciën raakt. In verschillende arresten van het Hof van cassatie werd de bevoegdheid van de enquêteurs zeer ruim omschreven en onder meer uitgebreid tot onderzoek van fiscale fraude. Zo'n beslagen en goed functionerende dienst moet zich dan ook bezig houden met belangrijke aangelegenheden. Met dit onderdeel van de beleidsintentie van de minister kan ik instemmen, ongeacht of het om administratieve of gerechtelijke opdrachten gaat.
Er is discussie mogelijk over de vraag of deze dienst zich enkel met interne administratieve onderzoeken moet bezighouden en aldus een belangrijk deel verliest van de bevoegdheden en van de opdrachten die hem door het gerecht kunnen worden toevertrouwd. In een tekst van het Hoog Comité van toezicht uit 1990 lezen we : « Uit hoofde van het algemeen economisch principe volgens hetwelk schaarse middelen voor het realiseren van de belangrijkste doelstellingen dienen te worden ingezet, worden de enquêteurs van het bestuur van het Hoog Comité van toezicht sinds 1989 bij voorrang ingezet bij de beteugeling van tekortkomingen waarvan de wetgever zelf het bijzonder ernstig karakter heeft onderstreept door ze als misdrijven te beschrijven en ze van strafrechtelijke sancties te voorzien ». De wetgever maakt dus uit wat het zwaarste weegt en maakt een eventueel onderscheid tussen administratieve onregelmatigheden en strafbare feiten. Verder staat in de tekst : « Bijgevolg vertegenwoordigt de uitoefening van hun gerechtelijke bevoegdheid veruit het merendeel van de activiteiten van deze enquêteurs. » Door diverse magistraten werd ten ander bevestigd dat het Hoog Comité niet zomaar om het even welk gerechtelijk onderzoek aanvaardt. Soms wordt opgeworpen dat het gevraagde onderzoek niet tot de bevoegdheid van het Hoog Comité van toezicht behoort of dat het niet voldoende belangrijk is om door het Hoog Comité te worden uitgevoerd.
In het dienstorder van 15 december 1995 dat de aanleiding is van deze vraag en in een brief aan het college van procureurs-generaal kiest de minister voor een heel ander economisch principe. In de inleiding van het dienstorder stelt hij dat hij geen afbreuk wil doen aan de bevoegdheid van de voorzitter van het Hoog Comité van toezicht, vastgelegd in het koninklijk besluit van 29 juli 1970 volgens hetwelk : « ... de voorzitter van het comité, handelend op verzoek van de bevoegde overheden of van ambtswege, gelast de personeelsleden van de Dienst Enquêtes over te gaan tot het onderzoek van de feiten waarvan hij kennis krijgt of die hem van die aard lijken te zijn dat zijn tussenkomst verantwoord is ». Toch wijst de minister erop dat het de administrateur-generaal is die beslist over de aanwending van middelen en mensen en dat voortaan iedere beslissing tot het inzetten of tot het voeren van een onderzoek uitgaand van de voorzitter zal worden beoordeeld door de administrateur-generaal die al dan niet mensen en middelen zal toewijzen naargelang hij meent of dit in overeenstemming is met de goede werking van de dienst.
Bovendien vraagt de minister in de brief aan de procureurs-generaal om « in de komende maanden te vermijden nieuwe enquêtes toe te vertrouwen aan de officieren van de gerechtelijke politie van het BHCT en, wat de lopende enquêtes betreft, in de mate van het mogelijke een beroep te doen op bijstand van andere politiediensten ».
De minister neemt zo een voorschot op zijn beleidsintentie om de gerechtelijke opdrachen terug te dringen en om de enquêteurs van het Hoog Comité van toezicht bijna uitsluitend interne administratieve onderzoeken te laten verrichten.
Diverse magistraten, die zeer goed op de hoogte zijn van de situatie in het Hoog Comité van toezicht, zegden mij dat er al jaren een bevoegdheids- en persoonlijk conflict is tussen de voorzitter en de administrateur-generaal. De Eerste minister heeft het optreden van de administrateur-generaal jaren geleden een « machtsgreep » genoemd. Met de reorganisatie op bestuurlijk niveau, die echter nog geen wettelijke grondslag heeft, volgt de huidige minister de visie van de administrateur-generaal.
Bij het Hoog Comité van toezicht en bij de magistratuur heerst er grote ongerustheid over de stappen van de minister om de dienst te onttrekken aan de actieradius van de gerechtelijke overheden. Iedereen weet nochtans dat het Hoog Comité van toezicht de voorbije jaren zeer goed, belangrijk en beslissend onderzoek heeft verricht in zeer belangrijke aangelegenheden. Men kan de politieke bedenking maken dat het vaak onderzoeken waren naar zaken waarin vooraanstaande politici of hoge ambtenaren betrokken waren of genoemd werden. Vooral die onderzoeken haalden natuurlijk de media.
In de laatste paragraaf van zijn dienstorder trekt de minister het toezicht over het Hoog Comité veel meer tot zich dan een Eerste minister ooit gedaan heeft. Hij schrijft : « De administrateur-generaal van het Hoog Comité van toezicht dient in de hoedanigheid van leidend ambtenaar persoonlijk en onmiddellijk aan mij verantwoording af te leggen over de toepassing van dit voorschrift van gezond beheer. Hij dient mij hierover om de drie maanden schriftelijk in te lichten en desgevallend de selectiviteitsregels voor te stellen die gepast zouden lijken. »
Naar aanleiding van dit dienstorder en de aanslepende problemen bij de Dienst Enquêtes van het Hoog Comité van toezicht heb ik een aantal vragen.
Ten eerste, houden de richtlijnen die de minister in het dienstorder van 15 december 1995 heeft uitgevaardigd, onder meer in dat de administrateur-generaal de eindverantwoordelijkheid krijgt over het inzetten van middelen en mensen ? Bovendien trekt hij de zeer directe controle over de toepassing hiervan tot hem ? Hoe valt dit te rijmen met artikel 36 van het koninklijk besluit van 29 juli 1970, dat aan de voorzitter van het Hoog Comité van toezicht de opdracht geeft ambtshalve of op verzoek van de bevoegde overheden enquêtes te gelasten ? De administrateur-generaal zal immers in feite beslissen over het wel of niet uitvoeren van dat onderzoek.
Ten tweede, legt de minister de administrateur-generaal op persoonlijk en zeer geregeld bij hem verslag uit te brengen over de toepassing van dit zogenaamde voorschrift van gezond beheer ? De Eerste minister heeft nooit zo'n direct toezicht op het Hoog Comité van toezicht uitgeoefend. Is het de bedoeling van de minister op deze wijze rechtstreeks invloed uit te oefenen op concrete enquêtes ? Ik neem aan dat hij daar negatief op zal antwoorden. Welke garantie is er echter dat dit niet zal gebeuren ?
Ten derde, heeft de minister de justitiële overheden laten weten dat ze moeten vermijden nieuwe onderzoeksopdrachten aan het Hoog Comité van toezicht te geven ? Wordt hierdoor de efficiënte werking van het gerecht niet gehinderd en het gezag van de parketmagistraten en onderzoeksrechters niet doorkruist ?
Ten vierde, is dit alles de voorbode van een wetswijziging, waardoor de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie haast helemaal aan de enquêteurs van het Hoog Comité van toezicht wordt ontnomen ? Komt een en ander niet over als een machtsgreep ? Zullen velen niet de indruk hebben dat de relatieve autonomie van het Hoog Comité van toezicht en zijn succesvolle enquêtes in onfrisse politiek-zakelijke affaires de reden zijn waarom het Hoog Comité moet worden gekortwiekt ? Is de les die de minister heeft getrokken uit recente schandalen soms dat zulke schandalen niet aan het licht mogen komen ?
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Caluwé.
De heer Caluwé (CVP). Mijnheer de Voorzitter, ik heb enkele korte vragen over de praktische werking van het Hoog Comité van toezicht in de loop van de volgende maanden.
Als ik goed ben ingelicht, dan zullen niet minder dan 21 van de universitair geschoolde enquêteurs vanaf 1 maart een opleiding volgen aan de School voor criminologie en criminalistiek. Dit betekent dat de helft van de op het terrein werkende universitair geschoolde onderzoekers niet beschikbaar zullen zijn. Zal dit er niet toe leiden dat de werking van de dienst volkomen wordt verlamd ?
Zo zullen bijvoorbeeld ook leden van het OSI-team, dat onderzoek verricht met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking en dat de voorbije weken terecht versterkt is, de opleiding volgen. Dit zal de facto bijzonder grote praktische moeilijkheden opleveren. Welke maatregelen zal de minister nemen om die te verhelpen ?
M. le Président. La parole est à M. Flahaut, ministre.
M. Flahaut, ministre de la Fonction publique. Monsieur le Président, en 1995, lorsque le Gouvernement a été constitué, alors que le nouveau département de la Fonction publique était en cours d'installation, il est exact que, dans un souci de logique, le Comité supérieur de contrôle a été attaché à ce département. Une période transitoire s'est écoulée entre le 23 juin 1995 et le 1er janvier 1996.
Sous la précédente législature, avait été élaboré un projet de loi visant à réorganiser le Comité supérieur de contrôle. Ce projet était assez avancé. Après les élections, d'autres secteurs sont entrés en jeu et, actuellement, des contacts sont menés entre mon cabinet et celui de la Justice pour examiner cette réorganisation. Il est sans doute trop tôt pour répondre à des questions concernant ce nouveau comité, puisque les négociations ne sont pas encore terminées.
Je voudrais en tout cas affirmer très nettement qu'il n'entre pas dans mes intentions ni dans celles du Premier ministre de m'immiscer dans le rôle et les missions du Comité supérieur de contrôle. Il ne s'agit certainement pas de pratiquer l'ingérence par rapport aux magistrats et au collège.
Il fallait effectivement prendre certaines dispositions en vue de l'organisation pratique du Comité supérieur de contrôle. M. Caluwé vient précisément de signaler que, pour renforcer la formation des enquêteurs, il fallait permettre à ces derniers de suivre des cours. Un certain nombre d'entre eux auront cette possibilité à partir du mois de mars, au ministère de la Justice. Nous ne pouvons évidemment qu'encourager ce genre d'initiative qui permettra sans aucun doute d'améliorer le fonctionnement du Comité supérieur de contrôle.
Comme je l'ai dit, des dispositions pratiques devaient être prises en vue de l'organisation administrative et matérielle de ce comité. La circulaire à laquelle vous faites référence ne visait en rien à limiter le pouvoir des magistrats, à interrompre des enquêtes ou à en provoquer.
Toutefois, lorsque j'ai constaté que cette circulaire pouvait donner lieu à certaines interprétations en termes d'ingérence politique, de volonté de contrôler ou de « corseter » le comité ou autres, j'ai pris la décision de la suspendre. En effet, je ne voudrais pas que l'on utilise le changement de ministre responsable sur les plans administratif et juridique pour exploiter politiquement la situation et jeter davantage encore le trouble sur une institution dans laquelle, ainsi que vous l'avez signalé en début d'intervention, un certain nombre de problèmes internes existaient déjà.
Je pense donc qu'il faut essayer de trouver des solutions pragmatiques, faire en sorte que les hommes travaillent ensemble et en confiance dans un bon climat, chacun dans leur sphère de responsabilité et dans le rôle qui leur est dévolu.
Dans cette optique, je ne veux pas prêter le flanc à une quelconque interprétation politique. C'est la raison pour laquelle j'ai suspendu la circulaire et entamé une série de contacts. Cependant, comme je vous l'ai dit, des discussions sont également en cours entre le cabinet de la Justice et le mien pour amener rapidement sur la table le projet de réforme du Comité supérieur de contrôle.
Voilà la réponse que je puis faire aux questions qui m'ont été posées tout en admettant que le nombre d'enquêteurs qui suivront des cours posera un problème supplémentaire qu'il faudra sans doute régler sur le plan administratif. Je me garderai cependant de prendre une circulaire...
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Boutmans.
De heer Boutmans (Agalev). Mijnheer de Voorzitter, ik had inderdaad vernomen dat het dienstorder werd opgeschort « pour autant que de besoin ». Volgens de pers zou het worden opgeschort tot na het overleg met het college van de procureurs-generaal.
De minister kan misschien enige bijkomende informatie verstrekken. Ik moge eraan herinneren dat enkele jaren geleden de behandeling van een gelijkaardig conflict snel werd afgerond met de uitspraak van dat college dat het standpunt van de administrateur-generaal niet in overeenstemming was met de wettelijke en statutaire regelingen die van kracht zijn voor het Hoog Comité van toezicht.
Voor het overige moet ik genoegen nemen met een weinig of nietszeggend antwoord van de minister op de vragen die ik heb gesteld. Het waren er overigens niet twee, maar vier.
Ik heb er uiteraard geen bezwaar tegen dat het Hoog Comité van toezicht heel snel een volledig wettelijk vastgelegd statuut krijgt, want nu bestaat dat eigenlijk niet.
Mijn vraag had in eerste instantie betrekking op de beslissingen, die ter zake in afwachting worden genomen. Volgens de minister zijn er misverstanden en verkeerde interpretaties in het spel. Noch het dienstorder, noch de brief aan het parket-generaal, laten echter aan duidelijkheid te wensen over. Er staat : « Stuur ons het Hoog Comité van toezicht geen nieuwe opdrachten meer. » Dit kan toch niet anders worden geïnterpreteerd dan dat de procureurs-generaal niet langer hun bevoegdheid zouden uitoefenen om opdrachten te geven aan de voorzitter van het Hoog Comité die ze op zijn beurt toevertrouwt aan enquêteurs.
Mijnheer de minister, met de opschorting van de dienstorder hebt u geen misverstanden of verkeerde interpretaties uit de wereld willen helpen. U had wellicht ingezien dat u geen been had om op te staan en dat het dienstorder niet verdedigbaar was. Op die wijze hebt u uw uiteindelijke doelstelling zeer duidelijk kenbaar gemaakt : u wil namelijk zo weinig mogelijk zeggingskracht aan het gerecht geven en zelf zoveel mogelijk zeggingskracht behouden. U wil zelf opdrachten geven aan de Dienst Enquêtes van het Hoog Comité van toezicht.
Ik kan er begrip voor opbrengen dat de voorbereidende werkzaamheden voor het opstellen van een nieuw wetsontwerp nog niet zijn afgerond maar dan zou ik van de minister willen vernemen of hij bereid is de opschorting te handhaven van een dienstorder dat manifest vooruitloopt op het wetgevend initiatief ter zake en op het parlementair debat daarover. Het wetgevend werk is in dit land nog altijd een prerogatief van het Parlement.
Met andere woorden, is de minister bereid de status quo ante te respecteren tot na de afloop van een parlementair debat over een wetsontwerp dat hij vermoedelijk zal indienen ? In afwachting zal hij er zich wellicht voor hoeden ter zake nog een dienstorder te verzenden. Toch zou ik expliciet van u willen horen of wat niet geschreven staat ook niet zal worden toegepast. Het status-quo op papier moet ook een effectief status-quo inhouden.
Mijnheer de Voorzitter, tot zover de structurele hervorming van het Hoog Comité. Voor zover er een samenwerkingsprobleem tussen de voorzitter en de administrateur moet worden verholpen, denk ik dat wij van de bevoegde minister mogen verwachten dat hij de goede werking van het Hoog Comité voorlopig vrijwaart, door het nemen van een verzoenend initiatief. Over de oorzaak van dit dysfunctioneren kan ik een reeks gissingen maken maar ik wens mijn ideeën daarover niet publiek te verkondigen. Dit is belangrijk voor de goede werking van het Hoog Comité en van het gerecht en dus voor ons allen en moet vermijden dat er andere zaken dan de goede werking meespelen.
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Caluwé.
De heer Caluwé (CVP). Mijnheer de Voorzitter, het antwoord dat ik heb gekregen laat ook mij een beetje in het ongewisse. Ik hoop dat de minister ervoor zal zorgen dat we niet in een situatie terecht komen dat er gedurende een half jaar voor bijna geen enkel lopend onderzoek onderzoeksdaden kunnen worden gesteld. Ik vrees dat dit echter wel het geval zal zijn zolang er geen oplossing is voor het probleem dat niet minder dan 21 mensen tegelijktertijd naar de School voor criminologie en criminalistiek worden gestuurd. Bovendien gaat het dan nog eens om juist die mensen die al een bijzonder goede opleiding hebben gehad, als ik tenminste goed ben ingelicht. Men kan zich dan ook afvragen of het absoluut noodzakelijk is hen allen tegelijk die extra opleiding te laten volgen. Ik hoop dus dat de minister ervoor zorgt dat dit geen hinder meebrengt en dat de onderzoeken worden voortgezet.
M. le Président. La parole est à M. Flahaut, ministre.
M. Flahaut, ministre de la Fonction publique. C'est pour cette raison que le Gouvernement déposera dans les meilleurs délais le projet de loi actuellement en préparation. Ce texte apportera une réponse aux inquiétudes qui se manifestent.
Comme l'a dit notre collègue, le Parlement aura le dernier mot dans ce débat.
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Boutmans.
De heer Boutmans (Agalev). Mijnheer de Voorzitter, aanvankelijk wilde ik een motie indienen die beperkt was tot de vraag om opschorting van het dienstorder tot het parlementaire debat heeft plaatsgehad, maar na de zeer terechte aanvulling van de heer Caluwé vraag ik in mijn motie ook een oplossing te zoeken voor het gevaar dat de dienst op korte termijn grondig ontregeld wordt door het deelnemen van een groot aantal onderzoekers aan een verdere opleiding. Tegen deze opleiding zelf heeft uiteraard niemand bezwaar, maar er moet wel een praktische oplossing worden gezocht voor de afwezigheid van deze mensen.
De Voorzitter. Tot besluit van deze vraag om uitleg heb ik twee moties ontvangen.
De eerste, ingediend door de heer Boutmans, luidt :
« De Senaat,
Gehoord de vraag om uitleg van de heer Boutmans,
Gehoord het antwoord van de minister,
Verzoekt de minister de opschorting van zijn dienstorder de dato 15 december 1995 betreffende de werking van de Dienst Enquêtes van het Hoog Comité van toezicht en het status quo te handhaven, tot na het parlementair debat, al of niet naar aanleiding van de indiening van een wetsontwerp tot organisatie van het HCT,
Een oplossing te zoeken voor het gevaar dat op korte termijn de dienst grondig ontregeld zou worden door het deelnemen van een groot aantal enquêteurs aan een verdere opleiding. »
De tweede, ingediend door mevrouw Lizin en de heren Pinoie en Caluwé, luidt :
« De Senaat,
Gehoord de vraag om uitleg van de heer Boutmans en het antwoord van de minister Flahaut,
Gaat over tot de orde van de dag. »
« Le Sénat,
Ayant entendu la demande d'explications de M. Boutmans et la réponse de M. le ministre Flahaut,
Passe à l'ordre du jour. »
Wij stemmen later in plenaire vergadering over de gewone motie, die de voorrang heeft.
Nous procéderons ultérieurement, en séance plénière, au vote sur la motion pure et simple, qui bénéficie de la priorité.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Dames en heren, de agenda van de openbare vergadering van de commissie voor de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden is afgewerkt.
L'ordre du jour de la réunion publique de la commission de l'Intérieur et des Affaires administratives est ainsi épuisé.
De vergadering is gesloten.
La séance est levée.
(De vergadering wordt gesloten om 14 h 40 m.)
(La séance est levée à 14 h 40 m.)